Ter uitvoering van de tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2014:4470) heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts ingezonden. Geen toereikende motivering dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam zijn. Het Uwv heeft niet voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De Raad voorziet zelf door het besluit te herroepen en te bepalen dat appellant recht heeft op een IVA-uitkering.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 juni 2013, 13/224 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 29 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4470) een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar van 30 januari 2015 ingezonden.
Bij brief van 23 maart 2015 heeft mr. J.R.A. Röschlau, advocaat, de zienswijze van appellant naar voren gebracht. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2015.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting op 21 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Röschlau. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1.1.
Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de feiten waarvan bij de oordeelsvorming wordt uitgegaan wordt verwezen naar de tussenuitspraak van 29 december 2014. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het bij het bestreden besluit door het Uwv gehandhaafde standpunt, dat appellant met ingang van 22 maart 2012 (datum in geding) wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, een concrete en deugdelijke motivering ontbeert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 16 oktober 2012 en 15 november 2012 de verwachting geuit dat de belastbaarheid van appellant kan verbeteren door training ter verbetering van de spierconditie, het bewerkstelligen van een gezond gewicht en door een chiropractische behandeling. Naar het oordeel van de Raad is in de voorhanden zijnde gegevens onvoldoende steun te vinden om die verwachting te onderbouwen. Uit deze gegevens blijkt niet dat op de datum in geding een ingezette of geadviseerde (para)medische behandeling aan de orde was die een meer dan geringe kans bood op verbetering van de functionele belastbaarheid van appellant en die tevens - overeenkomstig het Beoordelingskader van duurzaamheid van arbeidsbeperkingen (Beoordelingskader) - op de actuele stand van de medische wetenschap is gebaseerd. De Raad heeft overwogen dat fysiotherapeut H. Steketee in de brief van 30 oktober 2012 erop heeft gewezen dat appellant het maximaal haalbare heeft gedaan en heeft bereikt wat binnen zijn mogelijkheden lag. Uit de informatie van Steketee valt niet op te maken dat van fysiotherapeutische behandelingen op de datum in geding een relevante verbetering van de belastbaarheid van appellant te verwachten viel. Voorts heeft Steketee er in zijn brief op gewezen dat een chiropractische behandeling geen reguliere geneeskunde is, maar onder de noemer alternatieve geneeskunde valt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover slechts opgemerkt dat de praktijk heeft uitgewezen dat deze behandelwijze bij sommige mensen wel degelijk positieve effecten sorteert. Nog daargelaten dat deze overweging te algemeen en onvoldoende concreet is toegespitst op de situatie en de te verwachten behandelresultaten van appellant, gaat deze arts er met die overweging aan voorbij dat volgens het Beoordelingskader onder de toelichting bij stap 2b uitgangspunt is dat verbetering van de belastbaarheid van een verzekerde moet worden verwacht op basis van een behandeling die is gebaseerd op de actuele stand van de medische wetenschap. Dat een behandeling door een chiropractor op de actuele stand van de medische wetenschap is gebaseerd, is niet gemotiveerd. De Raad heeft aanleiding gezien het Uwv op te dragen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 januari 2015 overgelegd. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat, omdat er behalve artrose bij appellant geen andere ernstige invaliderende onderliggende rugaandoeningen aan de orde zijn, verbetering van de functionele mogelijkheden op de datum in geding mogelijk was door verbetering van de conditie van de rugspieren. Hoewel medisch gezien aan artrose op zich niets gedaan kan worden, kan op paramedisch gebied, zoals door middel van chiropractie, wel zorg gedragen worden voor een goede spierconditie. Dat volgens fysiotherapeut Steketee een chiropractische behandeling onder alternatieve geneeskunst valt zij zo, waar het om gaat is wat er met chiropractie bereikt kan worden. Door middel van chiropractie kan functiebehoud en een goede beweeglijkheid van het gehele bewegingsapparaat gerealiseerd worden. Weliswaar heeft Steketee erop gewezen dat appellant het maximaal haalbare heeft gedaan en heeft bereikt wat binnen zijn mogelijkheden ligt, maar de fysiotherapeut heeft niet onderbouwd welke behandelingen zijn verricht of wat appellant precies heeft behaald.
2.2.
Namens appellant is in een reactie naar voren gebracht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar eerdere motivering heeft herhaald en daar niets wezenlijks aan heeft toegevoegd. Appellant heeft betoogd dat de door hem gevolgde fysiotherapeutische behandeling was gericht op zijn gewrichten en het versterken van zijn spieren. Hiermee werd echter geen resultaat behaald. Voorts heeft appellant een besluit van 22 december 2014 overgelegd, waarbij het Uwv hem met ingang van 12 oktober 2014 een IVA-uitkering heeft toegekend.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 14 april 2015 een reactie gegeven op de zienswijze van appellant. Zij heeft het in haar rapport van 30 januari 2015 neergelegde standpunt gehandhaafd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In de tussenuitspraak is uitdrukkelijk opdracht gegeven het bestreden besluit te voorzien van een concrete en deugdelijke motivering die betrekking heeft op de situatie van appellant op de datum in geding. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 januari 2015 en 14 april 2015 niet toereikend gemotiveerd dat de arbeidsbeperkingen van appellant op de datum in geding niet duurzaam zijn. Het Uwv heeft na de tussenuitspraak in essentie volstaan met een herhaling van wat al eerder naar voren is gebracht. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wederom niet gemotiveerd dat een behandeling door een chiropractor een behandeling is die is gebaseerd op de actuele stand van de medische wetenschap. Desgevraagd heeft het Uwv ook op de zitting van
21 augustus 2015 geen nadere toelichting kunnen geven. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het Uwv niet heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Nu het Uwv ook na daartoe uitdrukkelijk te zijn uitgenodigd andermaal niet in staat is gebleken het bestreden besluit te voorzien van een concrete en deugdelijke motivering, is de conclusie gerechtvaardigd dat het Uwv kennelijk niet in staat is het bestreden besluit van een toereikende motivering te voorzien. De Raad verwijst daarbij naar zijn terzake gevormde jurisprudentie, zoals onder meer is neergelegd in zijn uitspraak van 20 mei 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI5280).
3.2.
Uit de overweging 3.1 volgt dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit niet heeft hersteld. Dat betekent dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 30 maart 2012 te herroepen en te bepalen dat appellant met ingang van 22 maart 2012 recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar, op € 980,- in beroep en op € 1.715,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.675,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
-
verklaart het beroep tegen het besluit van 28 november 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
-
herroept het besluit van 30 maart 2012 en bepaalt dat appellant met ingang van
22 maart 2012 recht heeft op een IVA-uitkering;
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.675,-;
-
bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H. van Leeuwen en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D. van Wijk
NK
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: