08/1678 NIOAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 februari 2008, 07/1707 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 2 februari 2010 enkele vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2010. Appellante is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G. van Binnendijk, werkzaam bij de gemeente Dongen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sedert 1 augustus 1992 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
1.2. In het kader van een herbeoordeling van het recht op IOAW-uitkering heeft het College een onderzoek laten instellen naar de mogelijkheden van appellante om arbeid te verrichten. Het College heeft daarbij advies gevraagd aan Argonout Advies Eindhoven (hierna: Argonout). Op 22 september 2006 heeft W.J. Reilman, arts bij Argonout, een advies uitgebracht waarvan de conclusie luidt dat appellante medisch gezien in staat moet worden geacht tot het verrichten van arbeid conform haar krachten en bekwaamheden en met inachtneming van de bij haar vastgestelde beperkingen. Hierin heeft het College aanleiding gezien om bij besluit van 15 november 2006 appellante van 30 augustus 2006 tot 1 februari 2008 te ontheffen van de arbeidsverplichtingen, genoemd in artikel 37, eerste lid, onder a en b, van de IOAW.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 15 november 2006 bezwaar gemaakt. Zij wenst ook te worden ontheven van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 37, eerste lid, onder c, d en e, van de IOAW.
1.4. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 maart 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 37, eerste lid, van de IOAW zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen voor belanghebbenden die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan zijn aangewezen op arbeid in dienstbetrekking. Artikel 37a, eerste lid, van de IOAW biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 37 indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College op goede gronden heeft besloten appellante niet geheel te ontheffen van de verplichtingen bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de IOAW. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het College zich voor het medisch aspect kon en mocht baseren op het advies van de arts Reilman, aangezien dit zowel wat de wijze van totstandkoming betreft als naar inhoud deugdelijk is te achten. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat Reilman aandacht heeft geschonken aan de door appellante gestelde medische klachten, dat hij de door appellante aan hem overhandigde informatie van de huisarts bij het advies heeft betrokken en dat van de zijde van appellante ter zake geen andersluidende objectieve medische gegevens zijn overgelegd.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2010.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) R.L.G. Boot.
SG