08/1233 + 10/1234 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 januari 2008, 07/1436 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2010. Voor appellante is verschenen mr. J.J. van Vliet, advocaat te Nijmegen. Voor het Uwv is verschenen B. de Weijer.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Op de aanvraag van appellante om een Wajong-uitkering, ingekomen bij het Uwv op 14 juni 2006, heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2006 afwijzend beslist. Bij besluit van 3 april 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep van appellante tegen het besluit van 3 april 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4.1. Appellante is in hoger beroep gekomen, omdat zij zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
4.2. De Raad heeft aanleiding gezien de psychiater dr. C.C. Kan te benoemen tot deskundige voor het instellen van een onderzoek.
4.3. Met een rapport van 8 december 2009 heeft dr. Kan de door de Raad aan hem gestelde vragen beantwoord.
4.4. Bij besluit van 24 februari 2010 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellante per [geboortedatum], de dag waarop zij 18 jaar werd, volledig arbeidsongeschikt is in het kader van de Wajong. Onder verwijzing naar artikel 29 van de Wajong heeft het Uwv appellante de door haar aangevraagde uitkering toegekend met ingang van 14 juni 2005.
4.5. Reeds omdat het Uwv zijn besluit van 3 april 2007 niet langer handhaaft, dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden vernietigd.
5. Naar namens appellante ter zitting van de Raad is verklaard, kan zij zich niet vinden in de ingangsdatum van de aan haar toegekende uitkering. Nu bij het besluit van 24 februari 2010 niet geheel is tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellante, wordt haar hoger beroep op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
6.1. Met betrekking tot dit beroep van appellante overweegt de Raad het volgende.
6.2. In artikel 29, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat op de dag, met ingang waarvan de jongehandicapte aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.
In afwijking hiervan kan op grond van het tweede lid van dit artikel de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning werd ingediend. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen hiervan afwijken.
6.3. In haar bij de rechtbank ingediende, aanvullend beroepschrift heeft appellante de rechtbank onder meer verzocht te bepalen dat zij in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering ingaande de datum van de aanvraag. Dit beroepschrift vermeldt tevens dat appellante een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand. Daarbij is opgemerkt dat zij bij toekenning van de door haar gevraagde uitkering er financieel niet op vooruit zal gaan. Het gaat haar er onder meer om dat haar medische situatie serieus wordt genomen (erkenning van haar klachten).
6.4. Een overeenkomstig verzoek als zij heeft gedaan bij de rechtbank heeft appellante ook gedaan in haar bij de Raad ingediende, aanvullend beroepschrift. Dit beroepschrift maakt er ook melding van dat appellante niet eerder een aanvraag heeft ingediend, omdat zij niet op de hoogte was van het bestaan van een Wajong-uitkering. Haar huisarts heeft haar hierop geattendeerd.
6.5. Gelet op hetgeen appellante in de loop van de procedure heeft gesteld omtrent de ingangsdatum van haar uitkering, is de Raad van oordeel dat, nu appellante eerst te zijner zitting zich op het standpunt heeft gesteld dat haar uitkering dient in te gaan op de dag waarop zij 18 is geworden, het aan haar is om haar stelling dat in haar geval sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong met bewijzen te staven. De Raad is van oordeel dat appellante niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast. De enkele stelling dat appellante eerst inzicht verkreeg in de ernst en de gevolgen van haar toestand op het moment dat bij haar de juiste diagnose werd gesteld in 2006, is daarvoor onvoldoende. De Raad voegt hier nog aan toe dat naar vaste rechtspraak onbekendheid met de van toepassing zijnde wet en regelgeving, geen bijzonder geval als evenbedoeld oplevert. Tevens wijst de Raad erop dat appellante kennelijk wel in staat is geweest al dan niet met hulp van derden een bijstandsuitkering aan te vragen.
6.6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 24 februari 2010 ongegrond moet worden verklaard.
7. De Raad acht in aanvulling op de proceskostenveroordeling door de rechtbank termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de door appellante in bezwaar en in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op totaal
€ 1.288,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit geheel in stand zijn gelaten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 februari 2010 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appelante in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en D.J. van der Vos en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM