Grondslag van het geschil
1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam 1] staat sinds 1997 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.
1.3
[naam 2] is van 1999 tot 1 januari 2021 als accountant en partner verbonden geweest aan het accountantskantoor van [naam 1] , [naam 3] in [woonplaats] (accountantskantoor). [naam 2] had een aandelenbelang van 20% in het accountantskantoor.
1.4
Vanwege een verschil van inzicht hebben [naam 2] en [naam 1] onderhandeld over de beëindiging van hun samenwerking per 1 januari 2021. Op 21 januari 2021 hebben zij daartoe een vaststellingsovereenkomst gesloten. [naam 2] heeft tegen betaling van een bedrag van € 800.000,- alle voor hem geldende bedingen afgekocht en hij mocht zijn klantenportefeuille meenemen naar zijn nieuwe kantoor.
1.5
[naam 2] heeft ongeveer 150 klanten van het accountantskantoor meegenomen. Ook zijn drie medewerkers van het accountantskantoor meegegaan naar het nieuwe kantoor van [naam 2] .
1.6
[naam 1] heeft voor zijn accountantskantoor vanaf 1 januari 2021 een beroep gedaan op de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Het accountantskantoor heeft voor de vierde tot en met de achtste aanvraagperiode voorschotten op grond van de NOW aangevraagd en ontvangen. Bij het aanvragen van voorschotten op grond van de NOW voor de zevende en achtste aanvraagperiode heeft [naam 1] op het aanvraagformulier als oorzaak van het omzetverlies vermeld dat tijdens de coronacrisis een dispuut met [naam 2] is ontstaan en dat deze zich begin 2021 heeft uitgekocht en is vertrokken. Op 9 mei 2022 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) per e-mail aan [naam 1] laten weten dat het zich op het standpunt stelt dat het accountantskantoor niet voldoet aan de vereisten voor NOW-subsidie. Het UWV ziet namelijk het omzetverlies dat is veroorzaakt door het vertrek van [naam 2] bij het accountantskantoor, niet als verlies van omzet dat meetelt in het kader van de NOW. Op 12 mei 2022 heeft [naam 1] in zijn zienswijze aan het UWV geschreven dat hij het hiermee oneens is en heeft hij gemotiveerd op grond waarvan zijn kantoor voldoet aan de vereisten voor NOW-subsidie. Bij e-mail van 1 juni 2022 heeft het UWV aan [naam 1] laten weten dat het bij zijn standpunt blijft dat het accountantskantoor niet voldoet aan de vereisten voor NOW-subsidie. Op 21 juni 2022 heeft [naam 1] schriftelijk aan het UWV verklaard af te zien van de tegemoetkoming voor de vierde, vijfde, zesde en zevende periode en dat hij de ontvangen voorschotten zal terugbetalen. Op 7 oktober 2022 heeft [naam 1] eenzelfde schriftelijke verklaring afgelegd over de achtste periode.
1.7
Het accountantskantoor heeft verder nog op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) over het eerste kwartaal 2021 subsidie aangevraagd en ontvangen.
1.8
Omdat [naam 2] en [naam 1] het niet eens konden worden over de waardering van het aandelenbelang van [naam 2] , hebben zij in mei 2021 een waarderingsdeskundige aangewezen die een bindend oordeel zou geven. [naam 2] en [naam 1] hebben op 29 juni 2021 een prognose aan de waarderingsdeskundige aangeleverd. In de door [naam 1] aangeleverde prognose waren de ontvangen NOW- en TVL-subsidies niet opgenomen. De waarderingsdeskundige heeft besloten dat deze wel in de prognose moeten worden opgenomen, waarna [naam 1] die informatie aan de waarderingsdeskundige heeft verstrekt.
Uitspraak van de accountantskamer
2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat [naam 1] in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. [naam 2] verwijt [naam 1] het volgende:
a. [naam 1] heeft in strijd met de doelstelling een beroep gedaan op coronasteunmaatregelen;
b. [naam 1] heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven bij de waardering van de aandelen van klager.
2.2
Met de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond verklaard, namelijk voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het aanvragen van subsidie op grond van de NOW. Klachtonderdeel a is ongegrond verklaard voor zover het ziet op het aanvragen van subsidie op grond van de TVL. Klachtonderdeel b is ongegrond verklaard. De accountantskamer heeft [naam 1] de maatregel opgelegd van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van één maand.
2.3
De accountantskamer heeft, samengevat, geoordeeld dat [naam 1] heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit. De accountantskamer heeft aangenomen dat [naam 1] ten onrechte en daarmee op niet-integere wijze NOW-subsidie heeft aangevraagd en dat hij daarmee het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht. De accountantskamer heeft het maatschappelijk belang bij een eerlijk gebruik van de coronasteunmaatregelen en de specifieke rol die de accountant daarbij heeft in haar oordeel betrokken. Ook heeft de accountantskamer [naam 1] aangerekend dat hij geen enkele openheid van zaken heeft willen geven, ook niet nadat hij was gewezen op de mogelijkheid van een verzoek ex artikel 29a van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra), waardoor de voorzitter van de accountantskamer had kunnen bepalen dat tijdens de klachtprocedure ingediende stukken of gegeven inlichtingen uitsluitend ter kennisneming van de partijen staan en niet openbaar worden gemaakt.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3 [naam 1] keert zich onder aanvoering van vier hogerberoepsgronden tegen de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel a en de opgelegde maatregel. Het College zal hierna de hogerberoepsgronden bespreken. Deze bespreking leidt tot het oordeel dat de accountantskamer klachtonderdeel a terecht gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en dat de opgelegde maatregel gelet op alle omstandigheden passend en geboden is.
Hogerberoepsgrond 1: de accountantskamer is buiten haar bevoegdheid getreden
4.1
Met deze hogerberoepsgrond voert [naam 1] aan dat de accountantskamer buiten de door haarzelf gestelde bevoegdheid is getreden. Onder 5.7 van de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer ˗ voor zover hier van belang ˗ overwogen dat het niet aan haar is om te beoordelen of het accountantskantoor in aanmerking komt voor subsidie op grond van de NOW maar dat het aan het UWV is om dat vast te stellen. Onder 5.10 en het slot van 5.11 van de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer overwogen dat [naam 1] het gemotiveerde en onderbouwde standpunt van [naam 2] , dat [naam 1] ten onrechte NOW-subsidie voor het accountantskantoor heeft aangevraagd, niet voldoende heeft betwist en dat het ervoor moet worden gehouden dat het accountantskantoor niet voldeed aan de vereisten van de NOW en dus ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op NOW-subsidie. Aldus heeft de accountantskamer beoordeeld of het accountantskantoor in aanmerking komt voor subsidie op grond van de NOW, terwijl zij dat volgens haarzelf niet mocht.
4.2
Deze hogerberoepsgrond slaagt niet. De accountantskamer heeft onder 5.9 van de bestreden uitspraak overwogen dat [naam 2] , zoveel als van hem onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht, een begin van een onderbouwing heeft gegeven van zijn stelling dat [naam 1] ten onrechte subsidie op grond van de NOW voor het accountantskantoor heeft aangevraagd. Het lag op de weg van [naam 1] om het standpunt van [naam 2] gemotiveerd te weerspreken. Dat heeft [naam 1] niet gedaan, want hij heeft in de procedure bij de accountantskamer volstaan met de ontkenning dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. [naam 1] heeft in die proceshouding volhard, ook nadat hij erop was gewezen dat de voorzitter van de accountantskamer op grond van artikel 29a van de Wtra kan bepalen dat de gegeven inlichtingen uitsluitend ter kennisneming van partijen staan en niet door hen aan anderen mogen worden verstrekt. Weliswaar heeft [naam 1] in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn proceshouding bij de accountantskamer achteraf betreurt, maar dat neemt niet weg dat de accountantskamer terecht heeft geoordeeld dat, nu [naam 1] het gemotiveerde en onderbouwde standpunt van [naam 2] niet gemotiveerd heeft weersproken, het er in die tuchtprocedure voor moet worden gehouden dat het accountantskantoor niet voldeed aan de in de NOW gestelde vereisten en dat [naam 1] dus ten onrechte NOW-subsidie heeft aangevraagd. Anders dan [naam 1] betoogt, heeft de accountantskamer niet beoordeeld of het accountantskantoor in aanmerking kwam voor subsidie op grond van de NOW. De hogerberoepsgrond mist daarmee feitelijke grondslag. Overigens overweegt het College dat de accountantskamer weliswaar niet de aangewezen instantie is om te bepalen of een accountant als werkgever in aanmerking komt voor NOW-subsidie, maar dat niet is uitgesloten dat zij onder omstandigheden bij de beoordeling of een accountant heeft gehandeld overeenkomstig de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels een inschatting moet maken of de accountant redelijkerwijs mocht veronderstellen dat hij voldeed aan de vereisten om voor deze subsidie in aanmerking te komen. De accountantskamer treedt dan niet buiten haar bevoegdheid. Ditzelfde geldt ook voor het College als hogerberoepsrechter.
Hogerberoepsgrond 2: onjuiste beoordelingsnorm
5.1
Met deze hogerberoepsgrond richt [naam 1] zich tegen de overweging van de accountantskamer onder 5.8 van de bestreden uitspraak. Deze overweging houdt, verkort weergegeven, in dat bij de beoordeling van de vraag of [naam 1] overeenkomstig de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) heeft gehandeld acht moet worden geslagen op de specifieke rol die voor accountants is weggelegd in verband met hun poortwachtersfunctie en de frauderisico’s met betrekking tot coronasteunregelingen. Deze norm is met name bedoeld voor de accountant die optreedt als adviseur voor klanten of een verklaring afgeeft bij een aanvraag tot vaststelling van subsidie op grond van de NOW. [naam 1] heeft de NOW-subsidie aangevraagd voor zijn accountantskantoor in zijn hoedanigheid van directeur-(mede)eigenaar en daarom geldt een andere norm, namelijk dat het een accountant is toegestaan om in zijn zakelijke betrekkingen een verdedigbaar standpunt in te nemen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die zich hier niet voordoen. [naam 1] heeft bij het aanvragen van de NOW-subsidie een verdedigbaar standpunt ingenomen en heeft dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.2
Het College volgt [naam 1] niet in zijn betoog dat de accountantskamer onder 5.8 van de bestreden uitspraak in haar beoordeling een alternatieve norm heeft aangelegd. De accountantskamer heeft de omstandigheid dat accountants een specifieke rol hebben in verband met hun poortwachtersfunctie en de frauderisico’s met betrekking tot coronasteunregelingen weliswaar in haar beoordeling betrokken, maar daarmee heeft zij nog niet een andere norm aangelegd. De accountantskamer heeft geciteerd wat daarover op de website van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) staat vermeld. De NBA heeft op haar website uitgedragen dat de beschikbare coronasteunregelingen eerlijk worden gebruikt op basis van betrouwbare informatie, dat het handelen van zowel organisaties als de accountant altijd eerlijk, ethisch en uitlegbaar moet blijven en dat alle accountants rolvast moeten blijven vanuit de kernwaarden die voor de beroepsuitoefening zo belangrijk zijn, waaronder integriteit en vakbekwaamheid. Op de zitting heeft [naam 1] erkend dat de wijze waarop een accountant optreedt voor zijn eigen onderneming effect heeft op hoe men aankijkt tegen het accountantsberoep. Het College is van oordeel dat [naam 1] , ook toen hij NOW-subsidie aanvroeg voor zijn accountantskantoor, zich uit hoofde van zijn vakbekwaamheid bewust diende te zijn van zijn taak om eraan bij te dragen dat de beschikbare coronasteunregelingen integer, eerlijk, ethisch en uitlegbaar werden gebruikt.
5.3
Verder volgt het College [naam 1] niet in zijn stelling dat de verweten gedragingen op een vergelijkbare wijze moeten worden getoetst als het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen innemen van een civielrechtelijk standpunt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [naam 1] onder meer verwezen naar de uitspraak van accountantskamer van 1 mei 2023 (ECLI:NL:TACAKN:2023:35). Het College is van oordeel dat het aanvragen van NOW-subsidie door [naam 1] voor zijn accountantskantoor niet op één lijn is te stellen met de gevallen waarop [naam 1] doelt. Het aanvragen van NOW-subsidie door [naam 1] voor zijn accountantskantoor op zichzelf kan niet worden beschouwd als een zakelijk geschil en heeft niet van doen met het zakelijk geschil tussen [naam 1] en [naam 2] . Dit geldt temeer gelet op de hiervoor genoemde specifieke rol van accountants met betrekking tot coronasteunregelingen.
5.4
Gelet op het voorgaande slaagt deze hogerberoepsgrond niet.
Hogerberoepsgrond 3: [naam 1] heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
6.1
[naam 1] stelt zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van frauderisico’s is geen sprake geweest, want [naam 1] heeft de formulieren voor het aanvragen van NOW-subsidie voor zijn accountantskantoor steeds volledig en naar waarheid ingevuld. Ook heeft [naam 1] de toelichting bij de aanvraagformulieren gelezen en de toepasselijke regelgeving geraadpleegd. [naam 1] meende dat het geschil met [naam 2] , waardoor de omzet van het accountantskantoor acuut was gedaald in een periode waarin er toch al zoveel onzekerheid was juist ook in verband met de coronapandemie, een buitengewone omstandigheid was waardoor zijn accountantskantoor voldeed aan de vereisten voor NOW-subsidie. Volgens [naam 1] hoefden de bedoelde buitengewone omstandigheden zich ook niet te beperken tot overheidsmaatregelen in verband met corona. Bovendien heeft het accountantskantoor alleen voorschotten ontvangen en is de NOW-subsidie niet definitief vastgesteld. [naam 1] heeft zich namelijk door het UWV ervan laten overtuigen dat zijn accountantskantoor niet voldeed aan de vereisten voor NOW-subsidie. Ook heeft het accountantskantoor de ontvangen voorschotten terugbetaald aan het UWV. Op deze wijze heeft [naam 1] voor zichzelf de poortwachtersfunctie vervuld en alles gedaan wat van hem als accountant mocht worden verwacht.
6.2
Bij de beoordeling van deze hogerberoepsgrond stelt het College het volgende voorop. Op grond van artikel 3 van de NOW is het doel van deze regeling om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste een per tranche te bepalen minimumpercentage gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kan worden gerekend, zodat zij werknemers in dienst konden houden voor de uren die zij werkten voordat sprake was van deze terugval.
6.3
Op de zitting heeft [naam 1] erkend dat zijn accountantskantoor niet meer omzetverlies heeft geleden dan het omzetverlies dat is ontstaan door het vertrek van [naam 2] en de drie medewerkers. Het College ziet niet in dat het vertrek van een partner bij een accountantskantoor en in verband daarmee een aantal medewerkers is te beschouwen als een buitengewone omstandigheid die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kan worden gerekend als bedoeld in artikel 3 van de NOW. Weliswaar heeft [naam 1] op de zitting van het College gesteld dat hij voor het eerst een vertrek van een partner bij zijn accountantskantoor heeft meegemaakt, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Het gaat er namelijk om of die omstandigheid in zijn algemeenheid is te beschouwen als een buitengewone omstandigheid die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kan worden gerekend en dat is in zijn algemeenheid niet het geval. Gelet hierop heeft [naam 1] als accountant én werkgever redelijkerwijs niet kunnen veronderstellen dat zijn accountantskantoor voldeed aan de vereisten van artikel 3 van de NOW.
6.4
Verder betrekt het College bij zijn beoordeling het volgende. Het College heeft hiervoor onder 5.2 overwogen dat de NBA op haar website alle accountants erop heeft gewezen dat zij tot taak hebben om eraan bij te dragen dat de beschikbare coronasteunregelingen eerlijk worden gebruikt op basis van betrouwbare informatie, dat het handelen van de accountant eerlijk, ethisch en uitlegbaar moet zijn en dat de accountants rolvast moeten blijven vanuit de kernwaarden die voor de beroepsuitoefening zo belangrijk zijn, waaronder integriteit en vakbekwaamheid. [naam 1] heeft die taak veronachtzaamd door NOW-subsidie aan te vragen voor zijn accountantskantoor, terwijl hij als accountant redelijkerwijs niet heeft kunnen veronderstellen dat zijn kantoor voldeed aan artikel 3 van de NOW. Daarbij komt dat [naam 1] op de zitting heeft verklaard dat zijn accountantskantoor op 27 januari 2021 een vergoeding van € 800.000,- van [naam 2] heeft ontvangen als compensatie voor, kort gezegd, het vertrek van [naam 2] bij het kantoor van [naam 1] onder medeneming van zijn klantenbestand. [naam 1] had die vergoeding voor zijn accountantskantoor dus al ontvangen voordat hij volgens het door hem overgelegde aanvraagformulier op 10 maart 2021 de voor zijn accountantskantoor eerste aanvraag voor NOW-subsidie over de vierde aanvraagperiode bij het UWV had ingediend. Bovendien heeft [naam 1] de NOW-subsidie voor zijn accountantskantoor kwartaal na kwartaal aangevraagd terwijl, zeker naarmate de tijd vorderde, duidelijk moet zijn geweest dat hij geen concreet aanknopingspunt had dat zijn kantoor meer omzetverlies zou lijden dan het omzetverlies veroorzaakt door het vertrek van [naam 2] en de drie medewerkers.
6.5
Ook is het College van oordeel dat het standpunt dat [naam 1] op de zitting van het College heeft ingenomen, namelijk dat zijn aanvragen slechts voorschotten betroffen die zijn accountantskantoor altijd weer kon terugbetalen als bleek dat het daarvoor niet in aanmerking kwam of dat het deze niet nodig had, niet correspondeert met zijn standpunt toen hij met het UWV van mening verschilde over de vraag of zijn accountantskantoor voldeed aan de vereisten voor NOW-subsidie. Uit de door [naam 1] overgelegde brief van 12 mei 2022 aan het UWV blijkt namelijk dat [naam 1] zich gemotiveerd en op stellige wijze heeft verweerd tegen het standpunt van het UWV dat zijn accountantskantoor niet voldeed aan artikel 3 van de NOW. Dit terwijl [naam 1] op dat moment wist, althans redelijkerwijs moest weten, dat zijn kantoor tot dan toe geen grotere omzetdaling had geleden dan de omzetdaling veroorzaakt door het vertrek van [naam 2] en de drie medewerkers, waarvoor hij bovendien op 27 januari 2021 een compensatie had ontvangen.
6.6
In het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden is het College van oordeel dat [naam 1] heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit (artikel 6 van de VGBA). Omdat [naam 1] , mede gelet op zijn poortwachtersrol als accountant, wist of behoorde te weten dat dit het accountantsberoep in diskrediet brengt of kan brengen, is het College van oordeel dat [naam 1] ook in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit heeft gehandeld (artikel 4 van de VGBA).
6.7
Gelet op het voorgaande slaagt de hogerberoepsgrond niet.
Hogerberoepsgrond 4: de opgelegde maatregel is te zwaar
7.1
Met deze hogerberoepsgrond richt [naam 1] zich tegen de door de accountantskamer opgelegde maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand. De accountantskamer heeft naast de aard en ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ook meegewogen dat [naam 1] bij de accountantskamer te weinig openheid van zaken heeft gegeven, ook nadat de voorzitter hem had gewezen op de regeling van artikel 29a van de Wtra. [naam 1] betoogt dat hij dit in deze procedure heeft hersteld.
7.2
Deze hogerberoepsgrond slaagt niet. Weliswaar heeft [naam 1] in deze procedure toegelicht waarom en op welke wijze hij voor zijn accountantskantoor NOW-subsidie heeft aangevraagd, maar op grond daarvan heeft het College kunnen oordelen dat hij in strijd heeft gehandeld met de artikelen 4 en 6 van de VGBA. Het College is gelet op de onder 6.3 tot en met 6.5 genoemde omstandigheden van oordeel dat de door de accountantskamer opgelegde maatregel van de tijdelijke doorhaling van één maand passend en geboden is.
8 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
9 De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.