201500798/1/A3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 december 2014 in zaken nrs. 14/3480, 14/3482, 14/3483, 14/3484, 14/3485, 14/3487, 14/3493 en 14/3494 in het geding tussen: [appellante] en de minister van Veiligheid en Justitie. Procesverloop met betrekking tot alle zaken, behoudens die bij de rechtbank geregistreerd onder nr. 14/3493. Bij verscheidene faxberichten heeft [appellante] administratieve beroepen ingesteld tegen aan haar opgelegde verkeersboetes. Tevens heeft zij met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzoeken ingediend tot openbaarmaking van alle stukken met betrekking tot die verkeersboetes. In de zaak, bij de rechtbank geregistreerd onder nr. 14/3482, heeft [appellante] bij een faxbericht nadere gronden ingediend in het kader van het administratief beroep en daarbij vermeld nog niets te hebben vernomen over de afhandeling van het informatieverzoek en verzocht binnen twee weken een besluit te nemen. Bij verscheidene besluiten heeft de minister op de informatieverzoeken beslist. In de zaken, bij de rechtbank geregistreerd onder nrs. 14/3480, 14/3484, 14/3485 en 14/3494, heeft [appellante] bij onderscheiden faxberichten nadere gronden ingediend in het kader van de administratieve beroepen en daarbij vermeld nog niets te hebben vernomen over de afhandeling van de informatieverzoeken en verzocht binnen twee weken besluiten te nemen. Bij verscheidene faxberichten heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen voormelde besluiten. Bij verscheidene faxberichten heeft [appellante] medegedeeld dat de wettelijke termijn voor het nemen van besluiten op de bezwaren is verstreken en verzocht binnen twee weken te beslissen. Bij verscheidene besluiten heeft de minister de door [appellante] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld geen dwangsommen te zijn verschuldigd. Bij verscheidene faxberichten heeft [appellante] hiertegen bezwaar gemaakt, voor zover de minister zich op het standpunt heeft gesteld geen dwangsommen te zijn verschuldigd. In de zaak, bij de rechtbank geregistreerd onder nr. 14/3494, heeft [appellante] medegedeeld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar is verstreken en verzocht binnen twee weken te beslissen. Bij verscheidene besluiten heeft de minister de bezwaren ongegrond verklaard. Procesverloop met betrekking tot de zaak, bij de rechtbank geregistreerd onder nr. 14/3493 Bij faxbericht van 24 april 2013 heeft [appellante] administratief beroep ingesteld tegen een aan haar opgelegde verkeersboete. Tevens heeft zij met een beroep op de Wob verzoeken ingediend tot openbaarmaking van alle stukken met betrekking tot die verkeersboete. Bij faxbericht van 23 mei 2013, ontvangen op die datum, heeft [appellante] nadere gronden ingediend in het kader van het administratief beroep en daarbij vermeld nog niets te hebben vernomen over de afhandeling van het informatieverzoek en verzocht binnen twee weken een besluit te nemen. Bij besluit van 6 juni 2013 heeft de minister op het informatieverzoek beslist. Bij faxbericht van 18 juli 2013 heeft [appellante] daartegen bezwaar gemaakt. Bij faxbericht van 30 augustus 2013 heeft [appellante] medegedeeld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar is verstreken en verzocht binnen twee weken te beslissen. Bij besluit van 5 december 2013 heeft de minister het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld geen dwangsom te zijn verschuldigd. Bij faxbericht van 7 januari 2014 heeft [appellante] hiertegen bezwaar gemaakt, voor zover de minister zich op het standpunt heeft gesteld geen dwangsom te zijn verschuldigd. Bij besluit van 7 mei 2014 heeft de minister dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Vervolg procesverloop in alle zaken Bij uitspraak van 5 december 2014 heeft de rechtbank de beroepen van [appellante] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], rechtsbijstandverlener te Breda, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort en mr. J. Jansen, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Overwegingen 1. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het door [appellante] ingestelde hoger beroep te komen, ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of het hoger beroep kan worden ontvangen. In het verweerschrift in hoger beroep voert de minister aan dat de gemachtigde van [appellante], [gemachtigde], een ‘repeat-player’ is die honderden administratieve beroepen, Wob-verzoeken en ingebrekestellingen bij hem heeft ingediend en hij als gevolg daarvan al een groot bedrag aan dwangsommen en proceskostenvergoedingen heeft
moeten betalen. Ook blijft [gemachtigde] volgens de minister in bezwaar- en beroepsprocedures persisteren in het standpunt dat hij naast het zaakoverzicht ook een foto van de verkeersovertreding openbaar moet maken, terwijl [gemachtigde] ermee bekend is dat de foto in beginsel niet onder hem berust, maar bij de opsporingsinstantie. Ter zitting heeft de minister onweersproken gesteld dat dit aldus moet worden begrepen dat de handelwijze van de gemachtigde van [appellante] in deze procedure blijk geeft van misbruik van een wettelijke bevoegdheid. 1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 19 november 2014 in zaken nrs. 201311752/1/A3 en 201400648/1/A3 kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Ter beoordeling van de vraag of zich in dit geval zodanige situatie voordoet, overweegt de Afdeling het volgende. 1.2. In de desbetreffende faxberichten heeft [appellante], bij monde van haar gemachtigde, [gemachtigde], de informatieverzoeken gebaseerd op de Wob. De verzoeken zijn evenwel opgenomen in faxberichten waarbij administratief beroep wordt ingesteld tegen aan [appellante] opgelegde verkeersboetes. In het verweerschrift, toegelicht ter zitting, heeft de minister onweersproken gesteld dat [gemachtigde] in 2013 en 2014 honderden Wob-verzoeken, opgenomen in administratief beroepschriften, en ingebrekestellingen heeft ingediend. Vervolgens heeft hij honderden bezwaarschriften ingediend en beroepen ingesteld. Hij heeft over die jaren € 102.540,00 van hem ontvangen, aldus de minister. [gemachtigde] moet worden geacht een ervaren rechtsbijstandverlener te zijn die beschikt over ruime kennis en ervaring op het gebied van het bestuursrecht in het algemeen en de Wob en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) in het bijzonder. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat hij de gevraagde documenten betreffende de opgelegde verkeersboetes op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de artikelen 11, vierde lid en 19, vierde lid, van de Wahv had kunnen opvragen. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest om de informatieverzoeken op de Wob te baseren. Gezien de kennis en ervaring van [gemachtigde] moet er tevens van worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de voormelde Wahv-bepalingen gebaseerd informatieverzoek, ertoe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan in geval van niet-tijdige besluitvorming aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. De kennis en ervaring van [gemachtigde] moet in dit verband worden toegerekend aan [appellante]. 1.3. Het procesgedrag van [appellante] geeft in deze zaak blijk van handelingen waarvan zij, althans haar gemachtigde, geweten moet hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Zo zijn de informatieverzoeken neergelegd in faxberichten die primair een administratief beroep tegen de verkeersboetes inhielden, hetgeen de herkenning ervan als Wob-verzoeken kon bemoeilijken. Voorts heeft [gemachtigde] namens [appellante] beoogd de minister in gebreke te stellen in faxberichten, bevattende de aanvullende gronden bij de administratieve beroepen tegen de verkeersboetes. Deze faxberichten bevatten een drie pagina’s lang dicht opgezet betoog in kleine letters over het ten onrechte opleggen van administratiekosten in de boetezaken. Zonder enige samenhang met voorgaande of daarop volgende zinnen is in een alinea op de derde pagina onder meer vermeld dat de afwikkeling van de informatieverzoeken die zijn gedaan bij de beroepschriften nog steeds niet heeft plaatsgevonden en dat er dan ook niet aan wordt ontkomen, nu de wettelijke termijn is verstreken, te verzoeken hier uiterlijk binnen twee weken na heden op te beslissen. Vervolgens wordt verder uitgeweid over de opgelegde administratiekosten. Noch in de aanhef van deze faxberichten noch in de slotalinea met de conclusie is vermeld dat het faxbericht een ingebrekestelling bevat. Het woord "ingebrekestelling" of een vervoeging daarvan wordt vermeden. Deze verkapte wijze van in gebreke stellen bemoeilijkt de herkenning. Verder is van belang dat een bestuursorgaan in het geval van een rechtsgeldige ingebrekestelling wordt gemaand binnen twee weken een besluit te nemen, terwijl een bestuursorgaan zestien weken de tijd heeft om op een administratief beroep te beslissen. Bij de ontvangst van stukken als de onderhavige die zijn vormgegeven als motiveringen van administratieve beroepen, behoeft de minister er daarom niet op bedacht te zijn dat hij binnen twee weken besluiten dient te nemen. Gelet op de kennis en ervaring van [gemachtigde] als rechtsbijstandverlener moet het ervoor worden gehouden dat hij de als ingebrekestelling beoogde passage bewust op een niet in het oog springende wijze in een betoog over een geheel andere aangelegenheid heeft verwerkt. Tevens is van belang dat [gemachtigde] regelmatig met betrekking tot een bepaalde verkeersboete meerdere verkapte Wob-verzoeken stuurt. Zo doet hij onder meer Wob-verzoeken in faxberichten waarbij hij een geconstateerd verzuim herstelt. Verder verzendt hij beroepschriften inzake de verkeersboetes aan de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: CVOM) in plaats van aan de kantonrechter. In deze beroepschriften doet hij Wob-verzoeken aan de CVOM. Voor dit procesgedrag kan, gegeven hetgeen hiervoor is overwogen over de bewuste keuze van [gemachtigde] om de informatieverzoeken op de Wob te baseren, geen andere plausibele verklaring worden gevonden dan dat hij het oogmerk heeft om ten laste van de overheid dwangsommen en proceskostenvergoedingen te incasseren. Dit procesgedrag en het daaraan ten grondslag liggende oogmerk moet aan [appellante] worden toegerekend, aangezien [gemachtigde] de betrokken handelingen namens [appellante] heeft verricht en [appellante] hem daartoe heeft gemachtigd. 1.4. Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat [appellante] de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan om ten laste van de overheid geldsommen te incasseren en zij die bevoegdheid derhalve heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven zodanig, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Derhalve heeft [appellante] misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep en hoger beroep in te stellen, nu dit beroep en hoger beroep niet los kunnen worden gezien van het doel waarmee [appellante] de Wob heeft gebruikt en derhalve eveneens gericht zijn op het incasseren van geldsommen ten laste van de overheid. 2. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen houdt het hoger beroep misbruik van recht in en is het daarom niet-ontvankelijk. 3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier. w.g. Vlasblom w.g. Beerse
voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015 382-741.