201310125/1/A4.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Bergeijk,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2013 heeft het college de beslissing om op 28 februari 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen in verband met de aanwezigheid van golfplaten op de inrit van de woning [locatie] te Bergeijk, bekend gemaakt.
Bij besluit van 24 september 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2013 met een aanvullende motivering in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter verdere behandeling doorgestuurd naar de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2014, waar het college, vertegenwoordigd door drs. M. van den Hurk, is verschenen.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting aan de orde gesteld op 7 juli 2014, waar [appellante] en het college met kennisgeving niet zijn verschenen.
Overwegingen
Bevoegdheid
1. [appellante] stelt zich op het standpunt dat niet de Afdeling maar de rechtbank in eerste aanleg bevoegd is om haar beroep te behandelen.
1.1. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat [appellante] in strijd heeft gehandeld met de artikelen 1.1a, eerste en tweede lid, 10.1 en 10.2 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 4 van het Productenbesluit asbest (hierna: het Productenbesluit). Het Productenbesluit is een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Nu het bestreden besluit op grond van de Wet milieubeheer is genomen en de in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn, is de Afdeling op grond van dit artikel bevoegd om in eerste en enige aanleg van het beroep kennis te nemen.
Feitelijke situatie
2. In het besluit van 1 maart 2013 is vermeld dat tijdens een controle op 27 februari 2013 is vastgesteld dat op de inrit van de door [appellante] gehuurde woning [locatie] een stapel golfplaten lag opgeslagen en dat delen van deze golfplaten in het aangrenzende gemeentelijke plantsoen en op de openbare weg terecht waren gekomen. Van deze golfplaten zijn twee materiaalmonsters genomen waarvan een daartoe gecertificeerd bureau, Search B.V., heeft vastgesteld dat deze asbest bevatten. Naar aanleiding hiervan is [appellante] schriftelijk verzocht telefonisch contact op te nemen. Tevens heeft een medewerker van de gemeente een afzetlint rondom de golfplaten aangebracht. Tijdens een controle in de ochtend van 28 februari 2013 hebben medewerkers van de gemeente vastgesteld dat dit afzetlint was verwijderd en dat [appellante] geen contact had opgenomen met de gemeente. Het college heeft vervolgens besloten de asbestplaten door een gecertificeerd bedrijf voor asbestsanering te laten verwijderen.
Overtreding
3. [appellante] voert aan dat ten onrechte aan het besluit van 24 september 2013 een andere overtreding ten grondslag is gelegd dan aan het besluit van 1 maart 2013.
3.1. Aan het besluit van 1 maart 2013 is ten grondslag gelegd dat [appellante] in strijd met diverse regelingen, waaronder de Wet milieubeheer, heeft gehandeld door asbesthoudend materiaal voorhanden te hebben en hiermee handelingen te verrichten. In het besluit van 24 september 2013 is als grondslag voor het toepassen van de spoedeisende bestuursdwang vermeld het in strijd handelen door [appellante] met de artikelen 1.1a, eerste en tweede lid, 10.1 en 10.2 van de Wet milieubeheer in samenhang met het in artikel 4 van het Productenbesluit neergelegde verbod om asbest voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen, toe te passen of te bewerken. In het besluit van 24 september 2013 is de in het besluit van 1 maart 2013 genoemde overtreding gespecificeerd. Aan het besluit van 24 september 2013 is niet zoals [appellante] stelt een andere overtreding ten grondslag gelegd dan aan het besluit van 1 maart 2013.
De beroepsgrond faalt.
4. [appellante] voert aan dat zij niet in strijd heeft gehandeld met artikel 4 van het Productenbesluit.
4.1. [appellante] stelt zich hiertoe op het standpunt dat uit het besluit van 24 september 2013 volgt dat het in artikel 4 van het Productenbesluit opgenomen verbod pas vanaf 1 juli 2013 gold. Dit betekent volgens [appellante] dat dit verbod ten tijde van het verwijderen van de golfplaten nog niet gold. Daarnaast stelt zij dat op grond van het bepaalde in artikel 5 van het Productenbesluit het in artikel 4 neergelegde verbod niet gold, nu de golfplaten reeds voor de inwerkingtreding van het Productenbesluit rechtmatig op de markt zijn gebracht zoals bedoeld in artikel 5.
4.2. Ingevolge artikel 4 van het Productenbesluit is het verboden asbest of asbesthoudende producten voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen, toe te passen of te bewerken.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, is het verbod neergelegd in artikel 4 niet van toepassing voor zover dit betrekking heeft op het voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen van een product dat rechtmatig op de markt is gebracht of waarin asbest of een asbesthoudend product rechtmatig is toegepast en dat voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds geïnstalleerd of in bedrijf was, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4.3. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte ervan is uitgegaan dat in strijd is gehandeld met het in artikel 4 van het Productenbesluit neergelegde verbod. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat reeds op 1 juli 1993 als gevolg van het Asbestbesluit een verbod in werking is getreden op het bewerken, verwerken en in voorraad houden van asbest en asbesthoudende producten. Zoals het college in het verweerschrift heeft erkend, is in het bestreden besluit abusievelijk opgemerkt dat het in artikel 4 van het Productenbesluit neergelegde verbod sinds 1 juli 2013 geldt. Daarnaast gaat de Afdeling ervan uit dat in de in artikel 5, aanhef en onder a, van het Productenbesluit opgenomen uitzondering besloten ligt dat deze niet van toepassing is wanneer een asbesthoudend product voor de datum van inwerkingtreding van het Productenbesluit geïnstalleerd was, maar na die datum weer is verwijderd. Nog daargelaten dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de golfplaten ten tijde van de inwerkingtreding van het Productenbesluit reeds geïnstalleerd waren, staat vast dat zij op 27 februari 2013 op de inrit van de woning van [appellante] zijn aangetroffen. Reeds daarom is de in artikel 5, aanhef en onder a, van het Productenbesluit genoemde uitzondering niet van toepassing.
De beroepsgrond faalt.
4.4. Daarnaast stelt [appellante] zich op het standpunt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, nu de aanwezigheid van de golfplaten niet aan haar toegerekend kan worden. Zij stelt hiertoe slechts de huurster te zijn van het terrein [locatie] en geen opdracht te hebben gegeven tot het aanvoeren van de golfplaten dan wel toestemming te hebben gegeven voor het achterlaten van de platen op haar inrit.
4.5. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
4.6. In een controlerapport van 28 februari 2013, dat is opgesteld door een handhavingsmedewerker van de gemeente, is opgemerkt dat [appellante] op deze datum omstreeks 13.00 u naar de gemeente heeft gebeld en tijdens dit telefoongesprek heeft meegedeeld dat zij de golfplaten van iemand uit België heeft gekregen en deze wilde gaan hergebruiken op het dak van haar woning. In het verslag van de zitting op 5 juni 2013 bij de commissie bezwaarschriften is vermeld dat [appellante] tijdens deze zitting heeft meegedeeld de golfplaten via marktplaats te hebben gekocht.
4.7. [appellante] had de beschikking over de golfplaten, nu zij op de inrit voor haar woning waren opgeslagen. Daarnaast gaat de Afdeling ervan uit dat, gelet op het controlerapport van 28 februari 2013 en het verslag van de zitting bij de adviescommissie bezwaarschriften op 5 juni 2013, de golfplaten met toestemming van [appellante] op haar inrit lagen opgeslagen. Dit betekent dat [appellante] de golfplaten voorhanden had, als bedoeld in artikel 4 van het Productenbesluit. [appellante] heeft daarom in strijd met het in artikel 4 van het Productenbesluit opgenomen verbod gehandeld. Gelet hierop dient [appellante] als overtreder te worden aangemerkt.
De beroepsgrond faalt.
Spoedeisende bestuursdwang
5. [appellante] voert aan dat het college ten onrechte is overgegaan tot spoedeisende bestuursdwang. Volgens haar was er geen acuut gevaar voor de volksgezondheid en is haar recht op een behoorlijke procesgang door het desondanks toepassen van spoedeisende bestuursdwang geschonden. [appellante] stelt zich hiertoe op het standpunt dat niet zeker is dat de op haar inrit aangetroffen golfplaten asbest bevatten. Zij wijst er in dit verband op dat volgens haar niet vaststaat dat de geanalyseerde monsters afkomstig zijn van de op haar inrit aangetroffen golfplaten, dat er maar twee monsters zijn genomen en dat de monsterneming niet overeenkomstig de norm NEN 5896 heeft plaatsgevonden. Daarnaast stelt [appellante] zich op het standpunt dat, ook wanneer ervan uit dient te worden gegaan dat de op haar inrit aangetroffen golfplaten asbest bevatten, niet gebleken is dat dit daadwerkelijk een acuut gevaar voor de volksgezondheid vormde. Volgens haar blijkt uit het rapport van Search B.V., onder meer nu hierin is vermeld dat de aangetroffen asbestdeeltjes in de golfplaten hechtgebonden zijn, niet dat de asbestdeeltjes in de golfplaten schadelijk waren. Voorts had volgens [appellante] aanvullend onderzoek uitgevoerd dienen te worden naar de verspreidingsrisico’s van de aangetroffen asbestdeeltjes.
5.1. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
5.2. In het besluit van 1 maart 2013 is opgemerkt dat het college er vanwege de aangetroffen situatie van is uitgegaan dat zich een acuut gevaar voor de volksgezondheid voordeed. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat asbest is aangetroffen in het gemeentelijk plantsoen en op de openbare weg dat afkomstig was van de golfplaten op de inrit van de woning [locatie] en dat de golfplaten waarin asbest is aangetroffen direct en vrij toegankelijk waren voor derden en verdere verspreiding van deze stof aannemelijk moest worden geacht.
5.3. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geanalyseerde monsters niet afkomstig waren van de golfplaten op de inrit van de woning [locatie] en dat, nu niet van alle golfplaten een monster is genomen, er niet van uit kan worden gegaan dat alle golfplaten asbest bevatten. Daarbij neemt de Afdeling onder meer in aanmerking dat het college in het verweerschrift heeft vermeld dat één van de medewerkers van de gemeente die hebben geconstateerd dat op de inrit van de woning [locatie] golfplaten waren opgeslagen, heeft vastgesteld dat de golfplaten er allemaal hetzelfde uitzagen en van gelijke leeftijd waren. Dit wordt bevestigd door de bij het controlerapport van 27 februari 2013 gevoegde foto’s. Daarnaast heeft [appellante] niet concreet onderbouwd waarom vanwege de wijze waarop de monsters zijn genomen, niet kon worden vastgesteld dat de golfplaten asbest bevatten. Gelet hierop geeft hetgeen [appellante] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat alle golfplaten op de inrit van de woning [locatie] asbest bevatten. Het is van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke stof is en dat de verspreiding van asbestdeeltjes nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Gelet op de in het besluit van 1 maart 2013 genoemde omstandigheden, dat stukken van de golfplaten in het gemeentelijk plantsoen en op de weg zijn aangetroffen en de golfplaten voor iedereen toegankelijk waren, was het risico op verspreiding van de asbestdeeltjes zodanig groot dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat spoedeisende bestuursdwang toegepast diende te worden. Dat de aangetroffen asbestdeeltjes in de genomen monsters wellicht niet schadelijk waren voor de volksgezondheid omdat zij hechtgebonden waren en dat wellicht uit nader onderzoek had kunnen blijken dat de asbestdeeltjes zich ten tijde van de verwijdering van de golfplaten nog niet hadden verspreid doet hier niet aan af.
De beroepsgrond faalt.
Toepassen andere kosten besparende maatregel
6. [appellante] voert aan dat het college ten onrechte de golfplaten door een gecertificeerd bedrijf voor asbestsanering heeft laten afvoeren in plaats van een andere kosten besparende maatregel te treffen. Volgens [appellante] was het niet noodzakelijk een gecertificeerd bedrijf in te schakelen nu slechts 2 van de 37 golfplaten asbest bevatten. Daarnaast hadden de platen ook afgedekt of ergens anders opgeslagen kunnen worden, aldus [appellante].
6.1. Zoals uit 5.3 volgt acht de Afdeling aannemelijk dat alle golfplaten asbest bevatten, zodat er geen aanleiding is voor het oordeel dat zij niet door een gecertificeerd bedrijf afgevoerd dienden te worden. Het afdekken van de golfplaten zou in dit geval niet voldoende zijn geweest om de mogelijke verspreiding van asbestdeeltjes te voorkomen, nu reeds stukken van de golfplaten in het gemeentelijke plantsoen en op de openbare weg waren aangetroffen. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van spoedeisende bestuursdwang beperkt hadden kunnen worden door de golfplaten ergens anders op te slaan, nog daargelaten of dit was toegestaan.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Slump w.g. Schoppers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
578.