Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2022:2277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
21-04-2022
03-05-2022
AWB - 17 _ 7741
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw, artikel 27e AWR. Winstcorrecties en correcties op het inkomen uit aanmerkelijk belang.

Belanghebbende is firmant in een VOF die een Grieks restaurant exploiteert. Op basis van een vergelijking in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is geconcludeerd dat in de administratie van de VOF niet alle kassabonnummers en bijbehorende bedragen zijn opgenomen zoals die uit het kassasysteem blijken. Het voorgaande in samenhang bezien met een notitie van de bedrijfsleider waarin wordt beschreven op welke wijze digitaal verwerkte omzet in de administratie kon worden gewist én de verklaringen van de ex-werknemers van de VOF dat zij een gedeelte van hun loon zwart kregen uitbetaald, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de administratie van de VOF niet kon dienen als grondslag voor de winstberekening. De inspecteur heeft voldaan aan een gemotiveerde schatting van de winst door aan te sluiten bij de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en het fiscale boekenonderzoek. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De winstcorrecties berusten op een redelijke schatting en de rechtbank acht het niet onredelijk dat een gedeelte van de winstcorrectie aan belanghebbende is toegerekend als inkomen uit aanmerkelijk belang. Belanghebbende heeft niet aan de verzwaarde bewijslast voldaan. De (navorderings)aanslagen voor de jaren 2009 en 2012 dienen te worden vastgesteld conform het nadere standpunt van de inspecteur. De overige (navorderings)aanslagen zoals deze luiden na de uitspraken op bezwaar blijven gehandhaafd.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2022/1106
V-N 2022/29.20.12
Viditax (FutD) 2022050303
FutD 2022-1330

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/7741 tot en met 17/7748

uitspraak van 21 april 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2012 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en (navorderings)aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd en daarbij bij gelijktijdige beschikkingen heffings- of belastingrente in rekening gebracht (zie nader 2.18).

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 tot en met 2011 verminderd. De aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012 zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar tijdig beroep ingesteld.

1.4.

De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Na het indienen van het verweerschrift heeft belanghebbende op 31 januari 2022 een aanvullend stuk ingediend. De inspecteur heeft eveneens op 31 januari 2022 een aanvullend stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, mr. R.B.H. Beune, verbonden aan BeuneFaber Advocaten-Belastingkundigen te Nijmegen, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur 1] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd. Ter zitting zijn gelijktijdig met de zaken van belanghebbende ook zaken van twee andere belastingplichtigen behandeld.

1.7.

Ter zitting heeft de inspecteur overzichten met berekeningen overgelegd met betrekking tot de correcties zoals die in de aan belanghebbende opgelegde aanslagen en de verminderingsbeschikkingen zijn verwerkt. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze overzichten. De rechtbank heeft de stukken toegevoegd aan het dossier.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is firmant in de vennootschap onder firma ‘ [bedrijf] [woonplaats] V.O.F.’ (hierna: de VOF). Tot 31 december 2012 waren de overige firmanten in de VOF, [firmant] , [firmant 1] en [bedrijf] [woonplaats] B.V. (hierna: de BV). Per 1 januari 2012 is [firmant 1] uitgetreden als firmant waarbij hij zijn aandeel heeft overgedragen aan [firmant] . De activiteiten van de VOF bestaan uit het exploiteren van een Grieks restaurant. Belanghebbende is gerechtigd tot 20 % van de overwinst (winst na aftrek van onder andere de arbeidsvergoeding van de firmanten) van de VOF.

2.2.

De VOF maakte in de jaren 2009 tot en met 2012 gebruik van het kassasysteem “Matrix Pos”. In dat kassasysteem worden alle aangeslagen bestellingen en kassabonnen in het restaurant door de werknemers per tafel, bestelmoment en artikelgroep geregistreerd in kassabonbestanden. Op basis van de kassabonbestanden worden dagoverzichten (zogenoemde Z-afslagen) opgemaakt. De Z-afslagen worden vervolgens in de financiële administratie als omzet geboekt.

2.3.

In de jaren 2013 en 2014 heeft bij de VOF een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaarbaarheid van de aangiften omzetbelasting en loonheffingen voor de jaren 2009 tot en met 2012.

2.4.

Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de door haar ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2012.

2.5.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek is de zaak aangemeld bij de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 24 mei 2014 heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een huiszoeking plaatsgevonden bij het restaurant alsmede de woning van [firmant] en belanghebbende. Tijdens de huiszoeking is beslag gelegd op de administratie van de VOF. Tot de in beslag genomen stukken behoort de volgende handgeschreven notitie van de bedrijfsleider van de VOF, waarin een procedure met betrekking tot het kassasysteem wordt beschreven:

2.6.

Op 17 juni 2015 heeft de FIOD een proces-verbaal met bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek opgemaakt (hierna: het proces-verbaal van de FIOD). De FIOD heeft daarin geconcludeerd dat in het kassasysteem kassabonnummers en bijbehorende bedragen staan vermeld die niet in de Z-afslagen zijn opgenomen. In het proces-verbaal van de FIOD wordt geconcludeerd dat een deel van de omzet van de VOF werd afgeroomd door middel van de procedure zoals in voornoemde notitie van de bedrijfsleider beschreven. Op 15 april en 28 juni 2013 is de digitale administratie volgens het onderzoek van de FIOD zodanig aangepast, dat eventuele verschillen tussen de kassabonbestanden en de administratie van belanghebbende niet meer konden worden geconstateerd. Tijdens de doorzoeking zijn, in de woning van belanghebbende en [firmant] , ook drie kasboekjes gevonden met notities over de perioden 9 februari 2013 tot en met 23 augustus 2013 en 15 februari 2014 tot en met 27 mei 2014. Deze notities konden tot en met 30 april 2014 met de kasadministratie van belanghebbende worden vergeleken. Uit de vergelijking van de kasadministratie met de inhoud van de kasboekjes heeft de FIOD afgeleid dat er ook in die betreffende perioden sprake was van afroming van de omzet.

2.7.

In het FIOD-rapport zijn ook verklaringen van vier (ex-)werknemers van de VOF opgenomen, die inhouden dat een deel van hun loon in de onderhavige jaren zwart werd uitbetaald en dat dit bij indiensttreding reeds was overeengekomen. Uit de inhoud van de in 2.6 genoemde kasboekjes heeft de FIOD afgeleid dat minimaal 50% van de afgeroomde omzet is aangewend voor uitbetaling van zwart loon aan de werknemers. De FIOD gaat er in het proces-verbaal van uit dat ook in de jaren 2009 tot en met 2012 50% van de verzwegen omzet is aangewend voor het betalen van zwart loon.

2.8.

De in beslaggenomen financiële administratie van de VOF en de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek zijn als basis voor het boekenonderzoek gebruikt. De conclusies van het boekenonderzoek ten aanzien van belanghebbende zijn neergelegd in een fiscaal onderzoeksrapport met dagtekening 14 oktober 2015 (hierna: het onderzoeksrapport). In het onderzoeksrapport is ten onrechte er vanuit gegaan dat belanghebbende voor 50% gerechtigd is tot de overwinst van de VOF (in plaats van het juiste percentage van 20%, zie 2.1).

2.9.

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2009 is afgeroomd met een bedrag van € 294.267. De helft van dit bedrag, € 147.133,50 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 73.566) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.

2.10.

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2010 is afgeroomd met een bedrag van € 221.215. De helft van dit bedrag, € 110.607,50 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 55.303) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.

2.11.

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2011 is afgeroomd met een bedrag van € 209.863. De helft van dit bedrag, € 104.931,50 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 52.465) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.

2.12.

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de omzet van de VOF voor het jaar 2012 is afgeroomd met een bedrag van € 129.210. De helft van dit bedrag, € 64.605 is volgens de conclusies van het rapport besteed aan het uitbetalen van zwart loon. De andere helft dient volgens het rapport te worden aangemerkt als privé-onttrekkingen van de firmanten van de VOF. In het rapport wordt geconcludeerd dat 50% van de privé-onttrekkingen (afgerond € 32.302) als belastbare winst bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.

2.13.

Belanghebbende heeft na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand niet binnen de daartoe gestelde termijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 ingediend.

2.14.

Met dagtekening 14 december 2011 zijn aan belanghebbende ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.000 respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 10.000.

2.15.

Op 24 januari 2012 heeft belanghebbende alsnog een aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2009 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 22.193 en een bijdrage-inkomen van nihil. Bij verminderingsbeschikkingen zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2009 verminderd conform de ingediende aangiften.

2.16.

Voor het jaar 2010 heeft belanghebbende tijdig aangifte IB/PVV en Zvw ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 7.654 en een bijdrage-inkomen van nihil. De aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2010 zijn vastgesteld conform de door belanghebbende ingediende aangiften.

2.17.

Voor de jaren 2011 en 2012 heeft belanghebbende tijdig aangifte IB/PVV en Zvw ingediend naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 4.011 en € 12.709 en overeenkomstige bijdrage-inkomens. In verband met de conclusies uit het onderzoeksrapport is de inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte.

2.18.

Naar aanleiding van de conclusies uit het onderzoeksrapport zijn de volgende (navorderings)aanslagen aan belanghebbende opgelegd:

  • -

    Voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.765, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 3.267;

  • -

    Voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 63.506, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 298;

  • -

    Voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.141, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 2.475;

  • -

    Voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 51.905, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 252;

  • -

    Voor het jaar 2011 een definitieve aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.758, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 689;

  • -

    Voor het jaar 2011 een definitieve aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 55.758, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 79;

  • -

    Voor het jaar 2012 een definitieve aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.470, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 299;

  • -

    Voor het jaar 2012 een definitieve aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 35.450, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 71.

2.19.

Bij [firmant] en de BV, medefirmanten van de VOF, hebben naar aanleiding van het boekenonderzoek eveneens winstcorrecties plaatsgevonden.

2.20.

Belanghebbende heeft tegen de in 2.18 opgenomen belastingaanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren van belanghebbende tegen de (navorderings)aanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2011 gedeeltelijk gegrond verklaard. De belastingaanslagen zijn verminderd in verband met de omstandigheid dat in het onderzoeksrapport ten onrechte ervan uit is gegaan dat belanghebbende recht heeft op 50% van de overwinst van de VOF, in plaats van het juiste percentage van 20%. Daarnaast heeft de inspecteur voor de jaren 2009 en 2010 bij de uitspraken op bezwaar een correctie toegepast op het inkomen uit aanmerkelijk belang. Omdat belanghebbende 25% van de aandelen in de BV houdt, is bij belanghebbende een gedeelte van het winstdeel dat volgens de inspecteur toekomt aan de BV in aanmerking genomen als belastbaar resultaat uit aanmerkelijk belang.

2.21.

De belastingaanslagen zijn naar aanleiding van de uitspraken op bezwaar als volgt verminderd:

  • -

    De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.287 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.356;

  • -

    De navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2009 is verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 34.028;

  • -

    De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.657 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.530;

  • -

    De navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2010 is verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 22.421;

  • -

    De aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.364;

  • -

    De aanslag Zvw voor het jaar 2011 is verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 29.364.

2.22.

Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om kostenvergoeding. Aan haar is geen kostenvergoeding toegekend.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 tot en met 2012 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 en 2010 en vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2011 en 2012 conform de door haar ingediende aangiften.

3.3.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen gelet op hetgeen hierna in 4.1 is overwogen.

4 Beoordeling van het geschil

Vooraf

4.1.

De inspecteur heeft zich in de beroepsfase op het nadere standpunt gesteld dat aan belanghebbende voor wat betreft de jaren 2009 tot en met 2011 ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend voor de bezwaarfase. Daarnaast heeft de inspecteur ter zitting aan de hand van de door hem overgelegde overzichten (zie 1.7) verklaard dat de correcties die voorvloeien uit het boekenonderzoek niet op de juiste wijze in de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 en 2012 zijn verwerkt, waardoor deze aanslagen te hoog zijn vastgesteld. De beroepen van belanghebbenden zijn om deze reden reeds gegrond. Voor het jaar 2009 stelt de inspecteur zich op het nadere standpunt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in de navorderingsaanslag IB/PVV moet worden verminderd tot € 10.259 en het bijdrage-inkomen in de navorderingsaanslag Zvw moet worden verminderd tot € 24.000. Voor het jaar 2012 stelt de inspecteur zich op het nadere standpunt dat zowel het belastbaar inkomen uit werk en woning in de navorderingsaanslag IB/PVV als het bijdrage-inkomen in de navorderingsaanslag Zvw moet worden vermindert tot € 24.080.

Omkering en verzwaring van de bewijslast wegens niet doen van de vereiste aangiften?

4.2.

De inspecteur stelt voor alle jaren dat de bewijslast op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw heeft gedaan.

4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende over het jaar 2009 niet tijdig aangifte IB/PVV en Zvw heeft ingediend, terwijl zij daarvoor wel is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand. De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat voor het jaar 2009 niet de vereiste aangifte is gedaan en dat de bewijslast voor dat jaar moet worden omgekeerd en verzwaard.

4.4.

Voor de jaren 2010 tot en met 2012 heeft belanghebbende wel tijdig de aangifte IB/PVV en Zvw ingediend. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is dan wel zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.1

4.5.

Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012 niet de volledige winst aangegeven en in haar aangiften Zvw voor die jaren niet het volledige bijdrage-inkomen aangegeven. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar het onderzoeksrapport en het proces-verbaal van de FIOD waarin wordt geconcludeerd dat de administratie van de VOF gebreken vertoonde waardoor niet de volledige gerealiseerde omzet in de administratie is verantwoord.

4.6.

De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat niet de vereiste aangifte is gedaan, de kwaliteit van de administratie één van de factoren is die kan meewegen. Onderdeel van de bedoelde feiten en omstandigheden kan namelijk zijn dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Indien zodanige gebreken aan de orde zijn, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst, waarna de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst lager is.2

4.7.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met het door hem overgelegde rapport boekenonderzoek en het proces-verbaal van de FIOD aannemelijk gemaakt dat de administratie van de VOF over de jaren 2010 tot en met 2012 gebreken en tekortkomingen bevat als hiervoor bedoeld. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen de informatie uit het kassasysteem en de door de VOF gevoerde administratie. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat in het kassasysteem kassabonnummers en bijbehorende bedragen zijn vermeld die niet in de administratie van de VOF zijn opgenomen. Het voorgaande in samenhang bezien met de notitie van de bedrijfsleider waarin wordt beschreven op welke wijze digitaal verwerkte omzet in de administratie kon worden gewist én de verklaringen van de ex-werknemers van de VOF dat zij een gedeelte van hun loon zwart kregen uitbetaald, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie van de VOF dusdanige gebreken bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening.

Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een ander bewijsoordeel te komen. De rechtbank overweegt daarbij dat het door belanghebbende overgelegde rapport Hoogendijk onvoldoende is om aannemelijk te achten dat de administratie van de VOF deugdelijk was om als grondslag voor de winstberekening te dienen. In die rapportage wordt namelijk op geen enkele wijze aandacht besteed aan de door de FIOD getrokken conclusie dat het mogelijk was via een omweg – zoals beschreven in de notitie van de bedrijfsleider – de Z-afslagen te manipuleren.

4.8.

Het voorgaande betekent dat de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast kan voldoen door een gemotiveerde schatting van de winst (zie 4.6). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daaraan voldaan. De resterende correcties na de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2010 en 2011 en de resterende correcties voor de jaren 2009 en 2012 conform het nadere standpunt van de inspecteur (zie 4.1) berusten naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting van de winst. De rechtbank acht daarbij van belang dat de resterende correcties zijn gebaseerd op de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en het boekenonderzoek en dat daarbij is uitgegaan van het juiste percentage winstaandeel van belanghebbende in de VOF. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de winstcorrectie lager moet zijn.

Gelet op zowel de absolute hoogte van de resterende correcties, alsmede de hoogte van deze correcties in verhouding tot de door belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 aangegeven bedragen (zie 2.16 en 2.17), is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gebreken in de aangiften die ertoe hebben geleid dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Belanghebbende moet zich daar bovendien bewust van zijn geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 werkzaam was in het Griekse restaurant dat door de VOF werd geëxploiteerd. Gelet op de verhullende wijze waarop de omzet buiten de administratie van de VOF werd gehouden, acht de rechtbank het bovendien aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust was dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.

4.9.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2012 niet de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw heeft gedaan en dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is. Voor dat geval moet de rechter beoordelen voor elk van de belastingaanslagen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur en, zo ja (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, onjuist is.

4.10.

Naar het oordeel van de rechtbank berusten de aan belanghebbende opgelegde (navorderings-)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 tot en met 2012 op een redelijke schatting van de inspecteur. Daartoe overweegt de rechtbank dat de hoogte van de gecorrigeerde winst is gebaseerd op het verschil tussen de omzet berekend op basis van de informatie uit het kassasysteem en de door de VOF in haar administratie verantwoorde omzet. Het baseren van de hoogte van de correcties op voornoemde vergelijking acht de rechtbank redelijk en niet willekeurig. Ook acht de rechtbank het niet onredelijk dat bij belanghebbende 25% van het door de inspecteur berekende winstaandeel van de BV is toegerekend aan belanghebbende als inkomen uit aanmerkelijk belang.

Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de belastbare winst in de (navordering-)aanslagen te hoog is vastgesteld. Hetgeen belanghebbende ter bestrijding van de door de inspecteur doorgevoerde correcties heeft aangevoerd is hiervóór al in aanmerking genomen bij het oordeel op basis van de normale stelplicht en bewijslast. Nu de rechtbank in het kader van de normale bewijslastverdeling reeds heeft geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende heeft aangevoerd om tot een ander oordeel te komen in dat kader, voldoet belanghebbende ook niet aan de verzwaarde bewijslast.

4.11.

De rechtbank concludeert dat de aan belanghebbende opgelegde (navorderings-)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2010 en 2011 zoals deze luiden na de uitspraken op bezwaar, niet te hoog zijn vastgesteld. De (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 en 2012 moeten worden vastgesteld conform het nadere standpunt van de inspecteur. Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard.

5 Verzoek om immateriëleschadevergoeding (ISV)

5.1.

Belanghebbende heeft verzocht om ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de beoordeling daarvan is de jurisprudentie van de Hoge Raad van belang.3 Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van de ISV geen ‘samenhang’ bestaat tussen belanghebbende en de twee andere belastingplichtigen wiens zaken gelijktijdig met de onderhavige zaken ter zitting zijn behandeld (zie 1.6).

5.2.

Tussen partijen staat vast dat de oudste bezwaarschriften door de inspecteur zijn ontvangen op 15 december 2015. Nu de rechtbank uitspraak doet op 21 april 2022 is sindsdien afgerond 77 maanden verstreken.

5.3.

De redelijke termijn die als uitgangspunt staat voor de behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Partijen zijn het erover eens dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de redelijke termijn dient te worden verlengd.

5.4.

Aangezien de redelijke termijn met 53 maanden is overschreden heeft belanghebbende recht op € 4.500 aan ISV. Voor de verdeling van de ISV tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Justitie en Veiligheid (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de laatste uitspraak op bezwaar op bezwaar op 30 oktober 2017. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 23 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 17 maanden is overschreden. Op grond van het voorgaande komt € 1.443 (17/53e deel) van de totale ISV voor rekening van de inspecteur. Het restant van € 3.057 komt voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

6 Proceskosten en griffierecht

6.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de onderhavige zaken samenhangen, in de zin van artikel 3, tweede lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Het Besluit), met de ter zitting gelijktijdig behandelde zaken van [firmant] (BRE 17/7749 tot en met 17/7753). De rechtbank acht daarbij onder meer van belang dat gelet op de processtukken in het dossier de werkzaamheden van de gemachtigde voor deze zaken nagenoeg identiek zijn geweest.

6.2.

De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.084 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, maal 1.5 wegens het aantal samenhangende zaken en met een wegingsfactor 1). Daarnaast dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar te vergoeden.

6 Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart de beroepen gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraken op bezwaar voor wat betreft de beslissingen over de kostenvergoeding;

  • -

    vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 en 2012;

  • -

    vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2009 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.259 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 7.356 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

  • -

    vermindert de navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2009 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 24.000 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

  • -

    vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.080 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

  • -

    vermindert de aanslag Zvw voor het jaar 2012 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 24.080 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

  • -

    veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 1.443;

  • -

    veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 3.057;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.084;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. V.A. Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De voorzitter,

(de griffier is verhinderd

deze uitspraak mede te ondertekenen)

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

1 Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, en Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.

2 Zie Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086.

3 Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.