Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2021:6168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
28-05-2021
03-12-2021
AWB - 18_5236
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:3523, Bekrachtiging/bevestiging
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2021/2942
Viditax (FutD) 2021120306
FutD 2021-3724

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/5236, 18/5237, 18/5239 en 18/5240

uitspraak van 28 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

(de erven van) [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur/de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

18/5236

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, met dagtekening 24 december 2016 en aanslagnummer [aanslagnummer] F.04.2501, een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 24.000 opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikkingen € 2.159 aan belastingrente in rekening gebracht en een boete van € 7.280 opgelegd.

18/5237

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, met dagtekening 5 december 2016 en aanslagnummer [aanslagnummer] A.01.1250.1, een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 53.721 opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikkingen € 7.852 aan belastingrente in rekening gebracht en een boete van € 26.860 opgelegd.

18/5239

1.1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, met dagtekening 5 december 2016 en aanslagnummer [aanslagnummer] A.01.1350.0, een naheffingsaanslag loonheffingen ten bedrage van € 30.920 opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikkingen € 3.595 aan belastingrente in rekening gebracht en een boete van € 15.460 opgelegd.

18/5240

1.1.4.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, met dagtekening 24 december 2016 en aanslagnummer [aanslagnummer] F.04.3501, een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 10.435 opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikkingen € 1.234 aan belastingrente in rekening gebracht en een boete van € 5.217 opgelegd.

Alle zaken

1.2.

De inspecteur heeft bij, in één geschrift verenigde, uitspraken op bezwaar van 24 juli 2018 de naheffingsaanslagen gehandhaafd, en de opgelegde boetes gehalveerd. Voorts is een kostenvergoeding van 2 (punten) x € 249 is € 498 toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 augustus 2018, ontvangen bij de rechtbank op 3 augustus 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 170.

1.4.

De inspecteur heeft twee verweerschriften ingediend, te weten betreffende de loonheffingen en de omzetbelasting.

1.5.

Belanghebbende is, na een daartoe strekkend verzoek, in de gelegenheid gesteld binnen zes weken te repliceren, maar heeft daar toch geen gebruik van gemaakt.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 16 maart 2021 verzocht om uitstel van de na te noemen zitting. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.

1.7.

De inspecteur heeft bij brief van 23 maart 2021, bij de rechtbank ingekomen op 29 maart 2021, een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. M.C.J. Schoenmakers, als gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de exploitatie van een seksinrichting.

2.2.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek uitgevoerd. Daarbij is de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften inkomsten- en omzetbelasting en loonheffingen over de jaren 2012 en 2013 onderzocht.

2.3.

Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 4 november 2016. Tijdens het boekenonderzoek zijn gebreken in de financiële administratie geconstateerd. Volgens de controlemedewerkers is niet alle omzet en zijn niet alle gewerkte en uitbetaalde uren verwerkt in de administratie. Verder hebben zij geconstateerd dat in 7 van de 8 kwartalen van 2012 en 2013 sprake was van een negatieve kas en dat de kastekorten boekhoudkundig, door middel van privéstortingen, zijn gecorrigeerd. In 2012 is een negatieve kas geconstateerd van € 45.201 (kwartalen 1 tot en met 3 € 40.624 en kwartaal 4 € 4.577) en in 2013 van € 30.065. De controlemedewerkers concluderen dat in 2012 sprake is van niet-verantwoorde kasontvangsten van € 90.402 en in 2013 van € 60.130, omdat de door de werkneemsters gegenereerde opbrengsten gelijkelijk worden verdeeld tussen belanghebbende en de betreffende werkneemster. De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen in het boekenonderzoek de onder 1.1 genoemde aanslagen en beschikkingen opgelegd, alsmede (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2009 tot en met 2013 en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet (ZVW) over 2012 en 2013.

2.4.

Op 4 februari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende en zijn toenmalige boekhouder. Dit heeft ertoe geleid dat de inspecteur de ‘verdubbeling’, genoemd in 2.3, heeft teruggenomen. Er wordt dus uitgegaan van nietverantwoorde omzet in 2012 van € 45.201 en in 2013 van € 30.065. Dit heeft onder andere geleid tot vermindering dan wel vernietiging van de (navorderings)aanslagen IB/PVV over 2009 tot en met 2013en ZVW 2012 en 2013.

2.5.

Belanghebbende is op [datum] 2021 overleden.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.

3.2.

Ter zitting heeft gemachtigde de beroepen betreffende de IB/PVV en ZVW ingetrokken (kenmerken 18/5235, 18/5238, 18/5241 tot en met 18/5245). Voorts heeft gemachtigde ter zitting zijn stelling dat de hoorplicht is geschonden, ingetrokken.

3.3.

Niet meer in geschil is dat de boetebeschikkingen moeten worden vernietigd, gelet op het feit dat belanghebbende inmiddels is overleden.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vernietiging van de opgelegde naheffingsaanslagen en beschikkingen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, halvering van de naheffingsaanslagen en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente, en vernietiging van de boetebeschikkingen.

4 Beoordeling van het geschil

Vooraf

4.1.

Belanghebbende is op [datum] 2021 overleden. Partijen zijn bij brief van 16 februari 2021 uitgenodigd aanwezig te zijn bij het onderzoek ter zitting van 1 april 2021. Eerst bij brief van 16 maart 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel van deze zitting. Hij voert aan dat belanghebbende recentelijk is overleden, dat één van de erfgenamen op 1 april 2021 is verhinderd en dat de erfgenamen bezig zijn met het inventariseren van de boedel van de nalatenschap. De rechtbank heeft in dat wat gemachtigde aanvoert geen reden gevonden de zitting uit te stellen. De rechtbank is van oordeel dat gemachtigde niet heeft onderbouwd dat sprake is van gewichtige redenen waardoor de zitting van 1 april 2021 geen doorgang kon vinden. Ook is niet duidelijk geworden dat het uitstelverzoek zo spoedig als in deze omstandigheden redelijkerwijs kan worden gevergd, is ingediend. De erven van belanghebbende worden vertegenwoordigd door een professionele gemachtigde, die bij de zitting aanwezig zou zijn. Een doelmatige procesgang weegt in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het belang dat de erven van belanghebbende hebben bij uitstel van de zitting.

De gemachtigde heeft kennelijk berust in de afwijzing van het uitstelverzoek nu hij ter zitting niet nader heeft verzocht om aanhouding van het onderzoek.

Ten aanzien van het geschil

4.2.

De grondslag voor de opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting is dat door de inspecteur over de jaren 2012 en 2013 een tekort in de kasopstelling is geconstateerd. Belanghebbende heeft dit op zich niet betwist, maar heeft gesteld dat deze tekorten door middel van stortingen zijn gecorrigeerd. Deze contante stortingen zijn volgens belanghebbende afkomstig van een in 2009 afgesloten hypothecaire lening. Van deze hypothecaire lening van € 200.000 zou hij direct voor een totaalbedrag van € 104.000 contant hebben opgenomen. De kastekorten in 2012 en 2013 zouden zijn aangevuld vanuit dit contant opgenomen bedrag.

4.3.

Met inachtneming van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast is het aan de inspecteur aannemelijk te maken dat in 2012 en 2013 sprake is van niet-verantwoorde omzet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de kasopstelling, neergelegd in het rapport van het boekenonderzoek, aan die bewijslast voldaan. Een kasopstelling betreft de contante ontvangsten en uitgaven. Een negatieve kas is naar zijn aard niet mogelijk. Dat de kastekorten zouden zijn aangevuld met contante gelden, afkomstig uit een hypothecaire lening die drie tot vier jaar daarvoor is verstrekt, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Daar komt bij dat de bij het beroepschrift gevoegde hypotheekakte van 9 oktober 2009, die kennelijk dient ter onderbouwing van belanghebbendes stelling, niet belanghebbende als hypotheekgever vermeldt. Ook in de overige bijgevoegde stukken, waarbij geen enkele toelichting is gegeven, ziet de rechtbank geen reden anders te oordelen. Nu belanghebbende geen andere plausibele bron heeft aangevoerd voor het ter beschikking hebben van contanten, is voor de rechtbank aannemelijk geworden dat belanghebbende in 2012 en 2013 omzet heeft gegenereerd die hij niet heeft verantwoord, te weten contante ontvangsten ter zake van door de werkneemsters verleende diensten. De rechtbank gaat hierbij uit van niet-verantwoorde omzet ten bedrage van de geconstateerde negatieve kassaldi, te weten € 45.201 in 2012 en € 30.065 in 2013, conform het door de inspecteur nader ingenomen standpunt (zie 2.4).

4.4.

Voor de omzetbelasting betekent dit het volgende.

Het tarief voor de omzetbelasting is per 1 oktober 2012 verhoogd naar 21%.

De naheffingsaanslag 2012 dient verminderd te worden naar (19/119 x € 40.624) voor kwartalen 1 tot en met 3 plus (21/121 x € 4.577) voor kwartaal 4 is € 7.280.

De naheffingsaanslag 2013 dient verminderd te worden naar 21/121 x € 30.065 is € 5.217. Dit is overeenkomstig het nadere standpunt van de inspecteur (zie 2.4 en 3.4).

4.5.

Voor de loonheffingen is nog in geschil of de inspecteur terecht het anoniementarief heeft toegepast bij de berekening van de naheffingsaanslagen. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend, nu niet bekend is welke individuele werkneemsters welke bedragen hebben ontvangen. De rechtbank wijst hierbij op HR 1 mei 1996, nr. 31.070, ECLI:NL:HR:1996:AA1959. Alsdan dienen de naheffingsaanslagen te worden verminderd overeenkomstig het nadere standpunt van de inspecteur (zie 2.4 en 3.4) naar € 26.861 voor 2012 en € 15.460 voor 2013.

4.6.

De inspecteur heeft weliswaar gesteld dat de naheffingsaanslagen ambtshalve zijn verminderd naar de in 4.4 en 4.5 genoemde bedragen, maar heeft de verminderingsbeschikkingen niet overgelegd. Om deze reden zal de rechtbank in de beslissing de bedragen van de naheffingsaanslagen zelfstandig vaststellen.

4.7.

Voor de loonheffingen heeft de inspecteur gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank zal in het midden laten of de vereiste aangifte is gedaan, nu uit het vorenoverwogene volgt dat reeds op grond van de normale verdeling van de bewijslast het gelijk aan de inspecteur is.

4.8.

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de naheffingsaanslagen worden verminderd zal de rechtbank beslissen dat de belastingrente dienovereenkomstig dient te worden verminderd.

4.9.

De boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd (zie 3.3).

4.10.

Gelet op vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5 Proceskosten en griffierecht

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), worden de onderhavige zaken gezien als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.602 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken).

Voor de kosten van bezwaar is reeds bij de uitspraken van de inspecteur een vergoeding toegekend.

Daarnaast dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170, dat administratief verwerkt is in de zaak 18/5235 maar ziet op alle zaken 18/5235 tot en met 18/5245, te vergoeden.

6 Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de vergoeding voor de kosten van bezwaar;

  • -

    vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2012 naar € 7.280;

  • -

    vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 naar € 5.217;

  • -

    vermindert de naheffingsaanslag loonheffingen 2012 naar € 26.861;

  • -

    vermindert de naheffingsaanslag loonheffingen 2013 naar € 15.460;

  • -

    vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;

  • -

    vernietigt de boetebeschikkingen;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.602;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2021 door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van drs. M.A.M. van den Broek, griffier. De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.

Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Drs. M.A.M. van den Broek mr. J.M. van der Vegt

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer (plaatsvervanger) werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.