RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 14/4663 tot en met 14/4687
Uitspraak van 31 maart 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]
, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken februari 2012 tot en met december 2012 en februari 2013 tot en met maart 2014 maandelijks omzetbelasting aangegeven en voldaan dan wel verzocht om teruggaaf van omzetbelasting. De teruggaven zijn conform de aangiften verleend. Zij heeft tegen de voldoening op aangifte dan wel de teruggaafbeschikkingen telkens, naar niet meer in geschil is, tijdig bezwaar gemaakt.
1.2.
De inspecteur heeft ten aanzien van de tijdvakken februari 2012 tot en met juni 2012 en februari 2013 tot en met juni 2013 beschikkingen geen teruggaaf afgegeven, gedagtekend 27 juni 2014, en ten aanzien van de tijdvakken juli tot en met december 2012 en juli 2013 tot en met maart 2014 uitspraken op bezwaar gedaan, gedagtekend 20 juni 2014, en daarbij de bezwaren afgewezen. De inspecteur heeft ter zitting meegedeeld dat de bescheiden die zijn aangeduid als beschikkingen geen teruggaaf als uitspraken op bezwaar dienen te worden aangemerkt waarbij de bezwaren zijn afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen, bij fax van 24 juli 2014, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] en [B], tot bijstand vergezeld van de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Rotterdam en [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de inspecteur [verweerder]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften aan partijen zijn verzonden bij brieven van 30 november 2015.
1.5.
Bij brief van 23 februari 2016 heeft de inspecteur de rechtbank geïnformeerd over de uitkomst van het in 1.4 bedoelde overleg. Bij fax van 11 maart 2016 heeft belanghebbende op de brief van de inspecteur gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 14 maart 2016 gesloten en schriftelijke uitspraken aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Haar activiteiten bestaan onder meer uit de exploitatie van een zeilschool en de verhuur van zeil- en motorboten. Verder stelt zij vergaderruimten ter beschikking en verkoopt zij boten. Zij maakt gebruik van de havenfaciliteiten van de jachthaven [plaats X].
2.2.
Onder de door belanghebbende verhuurde boten bevinden zich zogeheten kajuitzeiljachten. Deze zijn van de types [types]. Belanghebbende biedt de kajuitzeiljachten op vier verschillende wijzen aan. Allereerst worden deze verhuurd voor deelname aan wedstrijden, verder vindt dagverhuur plaats, daarnaast vindt verhuur plaats voor een weekend, midweek of week varen op de Zeeuwse wateren en tot slot vindt verhuur plaats voor zeezeilen.
2.3.
Belanghebbende heeft een accommodatie aan de wal, bestaande uit een gebouw met een kantoor met informatiebalie, een kantine, sanitaire voorzieningen, douche- en kleedruimten, een instructieruimte, dag- en overnachtingsverblijven en een parkeerplaats.
2.4.
Belanghebbende heeft ter zake van de verhuur van alle boten omzetbelasting aangegeven naar het algemene tarief van 19% dan wel 21%.
3 Geschil
3.1.
Tussen partijen is nog in geschil of met betrekking tot de verhuur van de kajuitzeiljachten het verlaagde tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is of het algemene tarief van 19% dan wel 21%. Tussen partijen is niet langer in geschil dat met betrekking tot de verhuur van polyvalken, sup-boards en kano’s het tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is en met betrekking tot de verhuur van motorboten en sloepen het tarief van 19% dan wel 21%.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van omzetbelasting in die zin dat het tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is op de verhuur van polyvalken, sup-boards, kano’s en kajuitzeiljachten.
3.4.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van omzetbelasting in die zin dat het tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is op de verhuur van polyvalken, sup-boards en kano’s.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat hetgeen is aangeduid als “beschikking geen teruggaaf” moet worden beschouwd als een uitspraak op bezwaar. Voor zover de als beschikking geen teruggaaf aangeduide stukken betrekking hebben op aangiften waarop belanghebbende een bedrag heeft voldaan, is dat juist. Voor zover die stukken betrekking hebben op een aangifte waarbij om teruggaaf van omzetbelasting is gevraagd, is sprake van een primaire beschikking. De rechtbank begrijpt de stelling van de inspecteur aldus dat hij voor dat geval instemt met prorogatie. Het beroep is dan in alle gevallen ontvankelijk.
4.2.
Uit de door de inspecteur overgelegde brochures van [C] (onderdeel van belanghebbende) leidt de rechtbank af dat kajuitzeiljachten worden verhuurd vanaf 21 ft (max. 4 personen) tot 43 ft (max. 10 personen) en dat de kajuitzeiljachten beschikken over slaapplaatsen, een toilet en een gelegenheid tot koken.
4.3.
Belanghebbende stelt dat de verhuur van de onderhavige kajuitzeiljachten is aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening als bedoeld in post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel I en mitsdien is belast tegen het verlaagde tarief van omzetbelasting. Nu belanghebbende zich beroept op een bepaling die afwijkt van de hoofdregel, ligt het op haar weg dit tegenover de betwisting door de inspecteur aannemelijk te maken.
4.4.
Uit de overgelegde voorwaarden inzake de overeenkomst van verhuur van een kajuitzeiljacht en hetgeen partijen hebben aangevoerd omtrent het gebruik van het jacht, leidt de rechtbank af dat belanghebbende het jacht voor een bepaalde periode tegen een bepaalde prijs per week ter beschikking stelt van de huurder en dat de huurder het jacht gedurende die periode naar eigen inzicht kan gebruiken, bijvoorbeeld voor het deelnemen aan door derden georganiseerde wedstrijden of voor het houden van een vakantie met een sportief karakter, een en ander binnen de grenzen van een gebruik als goed huisvader. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende enige bemoeienis heeft met het gebruik van het jacht gedurende de verhuurperiode. Een mogelijk contact tussen belanghebbende en de huurder in die periode ziet kennelijk slechts op bijzondere omstandigheden die raken aan de veiligheid van het jacht en de gebruikers. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de terbeschikkingstelling van het jacht op grond van de verhuurovereenkomst het karakter heeft van het gelegenheid geven tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van tabel I.
4.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij naast de enkele verhuur van het kajuitzeiljacht tal van faciliteiten aan de huurder ter beschikking stelt, waardoor het totaal van haar activiteiten is aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Naar het oordeel van de rechtbank geldt voor een aantal van bedoelde faciliteiten dat zij inherent zijn aan de verhuur van het jacht. De huurder moet het jacht immers overeenkomstig zijn bestemming kunnen gebruiken. Te denken valt hierbij aan door belanghebbende verrichte administratieve handelingen en het gereedmaken van het kajuitzeiljacht voor (volgend) gebruik, de controle van de zeilvaardigheid van de huurder, het (eventueel) geven van instructies over het optuigen en het gebruik van het kajuitzeiljacht en het verstrekken van de door de huurder benodigde papieren en verzekeringen. Ook het verstrekken van bij het kajuitzeiljacht behorende of voor het zeilen benodigde attributen, zoals de zeilen, een hulpmotor, navigatiemiddelen, een zeilmes, een inventarislijst, zwemvesten, een waterkaart en een informatiegids, is inherent aan de verhuur van het kajuitzeiljacht. Genoemde activiteiten gaan op in de verhuur van het jacht en leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot het gelegenheid geven tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van tabel I.
4.6.
Belanghebbende stelt dat de accommodatie waarover zij beschikt een sportaccommodatie is en dat de verhuur van de kajuitzeiljachten is aan te merken als het recht om gebruik te maken van die sportaccommodatie. Ervan uitgaande dat belanghebbende beschikt over een sportaccommodatie houdt dit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer in dat het totaal van de activiteiten van belanghebbende, inclusief de verhuur van het jacht, als het verlenen van het recht gebruik te maken van de sportaccommodatie is aan te merken. In dit verband is van belang dat voor de verhuur van de jachten als hier bedoeld op zichzelf niet relevant is of de plaats van overdracht en terugoverdracht van het jacht een water is dat ook als onderdeel van een sportaccommodatie dient of kan dienen. Mede gelet op het onder 4.4 overwogene kan niet gezegd worden dat vanuit de sportaccommodatie van belanghebbende aan de huurder gelegenheid wordt gegeven de zeilsport te beoefenen. Voorts acht de rechtbank van belang dat de bijkomende dienstverlening vanuit de accommodatie enerzijds zodanig bijkomstig is dat het opgaat in de verhuur van het jacht (gelegenheid tot douchen, omkleden en gebruik van het toilet) en anderzijds niet zodanig nauw verbonden is met de verhuur van het jacht dat het tezamen daarmee één dienst vormt (parkeren, kantine en mogelijkheid een overnachting te boeken).
4.7.
Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat het kajuitzeiljacht als zodanig een sportaccommodatie is waarvan de huurder het recht krijgt die te gebruiken, is die stelling naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. De enkele omstandigheid dat een goed als zodanig geschikt is voor gebruik voor sportieve doeleinden betekent niet dat de verhuur van een dergelijk goed is aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van tabel I.
4.8.
Uit al het vorenoverwogene volgt dat de verhuur van de kajuitzeiljachten onder de gegeven omstandigheden niet is aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening als bedoeld in post b.3 van tabel I.
4.9.
Het beroep van belanghebbende op post 14 van Bijlage III bij de BTW-richtlijn kan haar niet baten omdat de Hoge Raad post b.3 van tabel 1 bij de Wet op de omzetbelasting 1968 richtlijnconform heeft uitgelegd (zie: Hoge Raad 2 december 2011, nr. 11/00311, ECLI:NL:HR:2011:BU6507, BNB 2012/31).
4.10.
Gelet op het vorenstaande dient teruggaaf van omzetbelasting te worden verleend in die zin dat het tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is op de verhuur van polyvalken, sup-boards en kano’s. De beroepen dienen dan ook gegrond te worden verklaard.
6 Beslissing
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
verleent teruggaaf van omzetbelasting over de tijdvakken februari 2012 tot en met december 2012 en februari 2013 tot en met maart 2014 in die zin dat het tarief van 6% van toepassing is op de door belanghebbende verhuurde polyvalken, sup-boards en kano’s;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.857;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2016 door mr. M.W.C. Soltysik, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. D.B. Bijl, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.