4.3Het oordeel van de rechtbank
In de ochtend van 14 december 2012 werd de toen 13 maanden oude [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2011) met spoed door verdachte en medeverdachte [naam moeder] (de moeder van [slachtoffer]) bij de huisarts gebracht. De huisarts zag een bleek en slap kind dat nauwelijks ademde.1 Zij schakelde met spoed de hulpdiensten in. [slachtoffer] werd diezelfde dag opgenomen op de Intensive Care van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen met een zeer verlaagd bewustzijn en een vermoeden op levensgevaarlijke drukverhoging in de hersenen.2
Over het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel is een deskundigenrapport opgesteld door de heer Karst, werkzaam als forensisch arts bij het NFI. Uit dit rapport komt naar voren dat bij [slachtoffer] sprake is van ernstig hersenletsel (bloeduitstorting onder het harde hersenvlies aan de rechterzijde en de rechterachterzijde, en aan de linkervoorzijde) en uitgebreide netvliesbloedingen.3 Deze combinatie van bevindingen is passend bij toegebracht schedelhersenletsel door heftig schudden, door forse impact of door de combinatie van beide.4 Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer], bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen (inclusief het eventueel hardhandig aantrekken van een jas voorafgaande aan de gang naar de huisarts op 14 december 2012), of bij de bevalling.
Om aan te geven welke kracht nodig is voor het ontstaan van de klinische verschijnselen in combinatie met de medische bevindingen stelt Karst in zijn rapportage dat “vallen van beperkte hoogte (tot circa 1,5 meter) van jonge kinderen zeer zelden leiden tot ernstige of fatale letsels in het hoofd. Met name een studie naar valincidenten vanaf speeltoestellen laat zien dat zelfs potentieel wat meer gecompliceerde vallen zelden tot nooit tot ernstig (fataal) hersenletsel leiden”.5 Voor een bloeding onder het harde hersenvlies is veel kracht nodig. Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (1 of 2 meter) en bij normale huis-, tuin- en keukenongevallen, en daarmee ook bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, zijn onvoldoende voor het oplopen van een bloeding onder het harde hersenvlies”.
Karst concludeert in zijn rapport omtrent de medische bevindingen en de samenhang met het geconstateerde letsel het volgende: “de combinatie van het hersenletsel, de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, de netvliesbloedingen en de huidletsels is zeer veel waarschijnlijker bij een niet-accidentele toedracht dan bij een accidentele toedracht of medische aandoening.”6 Karst heeft ter zitting van 13 maart 2014 verklaard dat er binnen zijn vakgebied geen hogere mate van waarschijnlijkheid bestaat dan “zeer veel waarschijnlijker”.7
Over de datering van het letsel heeft Karst verklaard dat het traumatische incident juist vóór (ordergrootte: seconden) het ontstaan van de klinische verschijnselen zoals bijvoorbeeld een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau, onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand moet hebben plaatsgevonden. Uitgaande van een normaal functioneren op 14 december 2012 in de ochtend, zal sprake zijn geweest van een veroorzakend mechanisme ná het laatste moment van normaal functioneren nadien.8 Een veroorzakend incident zal gezien de noodzakelijke heftigheid waarschijnlijk tegelijkertijd tot de netvliesbloedingen en de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies hebben geleid.9
De rechtbank neemt de conclusies van deskundige Karst over en leidt daaruit af dat [slachtoffer] de ochtend van 14 december 2012 ernstig moet zijn mishandeld. Kort voordat [slachtoffer] het bewustzijn verloor, moet er sprake zijn geweest van heftig en zeer krachtig geweld uitgeoefend jegens [slachtoffer]. Er zijn geen aanwijzingen dat het letsel van [slachtoffer] op een andere wijze is ontstaan. De door verdachte en medeverdachte [naam moeder] naar voren gebrachte mogelijkheid dat [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan 14 december 2012 door een of meer valincidenten al (een gedeelte van) het geconstateerde hersenletsel heeft opgelopen, is door deskundige Karst ter zitting uitdrukkelijk uitgesloten.10
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld op welk moment het laatste moment van normaal functioneren is vast te stellen en daarmee op welk moment en door wie het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht. Nu naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast is komen te staan dat [slachtoffer] door een ander letsel is toegebracht en dat uit de – hierna genoemde – verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam moeder] blijkt dat [slachtoffer] de ochtend van 14 december 2012 aanvankelijk normaal functioneerde en verdachten – naast [slachtoffer] zelf – die bewuste ochtend de enige twee personen zijn geweest die in de woning in Tilburg aanwezig waren, kan er naar het oordeel van de rechtbank sprake zijn van slechts twee scenario’s: het letsel is veroorzaakt door verdachte, dan wel is het letsel veroorzaakt door medeverdachte [naam moeder]. De vraag is thans of het scenario uit te sluiten valt dat medeverdachte [naam moeder] degene is geweest die [slachtoffer] die bewuste ochtend heeft mishandeld.
De rechtbank stelt daartoe het navolgende vast.
De ochtend van 14 december 2012 ging het voor het eerst sinds langere tijd weer goed met [slachtoffer]. Zij was niet suf, was vrolijk aan het brabbelen en had normaal gegeten en gedronken.11 Na het ontbijt heeft medeverdachte [naam moeder] [slachtoffer] in de box gezet en is vervolgens naar de badkamer gegaan om haar tanden te poetsen. Verdachte was op dat moment alleen met [slachtoffer] in de woonkamer.12 Op enig moment heeft medeverdachte [naam moeder] verdachte gevraagd om [slachtoffer] alvast haar jasje aan te trekken aangezien zij die ochtend een afspraak bij de huisarts hadden. Toen verdachte [slachtoffer] uit de box had gepakt en in zijn armen had, begon zij slijm op te geven, stopte zij met ademen, draaide zij haar ogen weg en viel zij met haar hoofd naar achteren.
Nu verdachte stellig ontkent dat hij de dader is geweest, zou dit moeten betekenen dat [naam moeder], die eveneens ontkent, de dader is geweest. Het scenario zou dan, de lezing van verdachte volgend, moeten zijn dat [naam moeder] het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht en [slachtoffer] vervolgens in de box heeft gelegd. Verdachte zou vervolgens uitvalsverschijnselen bij [slachtoffer] hebben waargenomen op het moment dat hij bezig is geweest [slachtoffer] haar jasje aan te trekken, nadat hij haar daartoe uit de box had gehaald.
Dit scenario wordt naar het oordeel van de rechtbank echter uitgesloten door de rapportage van deskundige Karst. Uitgaande van het geschetste scenario dat medeverdachte [naam moeder] het letsel heeft toegebracht en [slachtoffer] daarna in de box heeft gezet, zou verdachte al direct uitvalsverschijnselen, als een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau, onregelmatige ademhaling etc, hebben moeten waarnemen op het moment dat hij [slachtoffer] uit de box pakte, aldus Karst.13 Dit type uitvalsverschijnselen is direct waarneembaar nadat het veroorzakend mechanisme is ingetreden. Een normaal functioneren is daarna niet meer mogelijk en dit is voor een ieder duidelijk waarneembaar, zo heeft Karst verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op geen enkel moment heeft verklaard dat hij uitvalsverschijnselen heeft waargenomen op het moment dat hij [slachtoffer] uit de box oppakte, ook niet nadat verdachte hierover door de rechtbank ter zitting nogmaals is ondervraagd. Dat [slachtoffer] op dat moment al uitvalsverschijnselen vertoonde lijkt te meer niet waarschijnlijk, nu verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] uit de box pakte, bezig is geweest [slachtoffer] haar jasje aan te trekken. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte dat niet gedaan zou hebben indien [slachtoffer] op dat moment al uitvalsverschijnselen vertoonde. Deskundige Karst heeft opgemerkt dat het dan zou aanvoelen alsof een slappe, levenloze pop wordt aangekleed.14 Verdachte heeft daarover in geen enkele van zijn (wisselende) verklaringen melding gemaakt. Verdachte heeft slechts verklaard dat hij gezien zou hebben dat [slachtoffer] slijm opgaf op het moment dat hij haar uit de box pakte, dan wel dat zij al in de box had gespuugd en/of slijm had opgegeven. Deskundige Karst heeft echter verklaard dat het opgeven van slijm niet in verband kan worden gebracht met het toegebrachte letsel.
Resumerend komt de rechtbank op grond van het voorgaande tot de volgende conclusies:
- -
Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is haar door een ander toegebracht;
- -
Het letsel is [slachtoffer] toegebracht op het moment dat alleen [naam moeder] en verdachte met [slachtoffer] in de woning waren;
- -
Op basis van de verklaringen van [naam moeder] en verdachte moet worden uitgesloten dat het letsel door [naam moeder] is toegebracht;
- -
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] het letsel heeft toegebracht. Verdachte heeft hiertoe ook de mogelijkheid gehad. Immers, onmiddellijk voorafgaand aan het moment waarop verdachte uitvalsverschijnselen bij [slachtoffer] waarnam en het letsel volgens deskundige Karst moet zijn toegebracht, zijnde het moment waarop verdachte bezig was [slachtoffer] haar jasje aan te trekken, bevond verdachte zich samen met [slachtoffer] alleen in de woonkamer. [naam moeder] was haar tanden aan het poetsen in de badkamer, van waar zij geen zicht had op hetgeen zich op dat moment afspeelde in de woonkamer.
De vraag is vervolgens hoe het bewezenverklaarde is te kwalificeren.
De huisarts heeft reanimatiehandelingen verricht, omdat [slachtoffer] niet meer of nauwelijks ademde. In het licht van het nadien geconstateerde hersenletsel, waarbij bleek dat hersenweefsel was afgestorven door zuurstoftekort, kan gesteld worden dat medisch ingrijpen op dat moment noodzakelijk was en het overlijden zeer waarschijnlijk heeft voorkomen.15
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er aan de zijde van verdachte geen sprake is geweest van kwaad opzet op de dood van [slachtoffer]. Uit het handelen van verdachte na de uitvalverschijnselen bij [slachtoffer], te weten het reanimeren en het zich zo spoedig mogelijk naar de huisarts begeven, is de rechtbank voldoende gebleken dat verdachte niet daadwerkelijk gewild heeft dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Met dezelfde redenering hebben de officier van justitie en de verdediging betoogd dat er daarom ook geen sprake zou zijn geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank is hier echter een ander oordeel toegedaan. Deskundige Karst heeft geconcludeerd dat er voor het toebrengen van het letsel bij [slachtoffer] grote kracht c.q. buitengewoon heftig botsend geweld nodig is geweest en dat het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact, dusdanig heftig is dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.16
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte handelingen moet hebben verricht die naar hun aard geschikt zijn om dodelijk letsel teweeg te brengen: handelingen die, gelet op de conclusie van deskundige Karst, buitengewoon veel geweld of grote kracht vergden. Gezien het geweld dat is toegepast, moet verdachte de – naar algemene ervaringsregelen als aanmerkelijke te achten – kans dat [slachtoffer], een heel jong en derhalve kwetsbaar kind, als gevolg van dat geweld zou overlijden, bewust hebben aanvaard. De reactie van verdachte na het incident mag dan een juiste zijn geweest, het betreft wel een reactie achteraf. De rechtbank acht daarmee de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat bewezen kan worden dat verdachte gepoogd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door opzettelijk uitwendig geweld op [slachtoffer] toe te passen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit samen met iemand anders heeft gepleegd, zodat zij verdachte van het medeplegen zal vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte voorts vrijspreken van hetgeen hem is tenlastegelegd in de aan 14 december 2012 voorafgaande periode van 1 november 2012 tot en met 13 december 2012, nu voldoende wettig en overtuigend bewijs hiervoor naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt.
Door de verdediging is ten aanzien van het primair tenlastegelegde een beroep gedaan op vrijwillige terugtred. De rechtbank dient hiertoe te beoordelen hoe waarschijnlijk het is dat het gevolg (de dood van [slachtoffer]) zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van verdachte (het toepassen van geweld jegens [slachtoffer]) maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd (het reanimeren van [slachtoffer] en het zich zo spoedig mogelijk met haar naar de huisarts begeven). Daarbij geldt de stelregel dat hoe waarschijnlijker een dergelijk intreden van het gevolg is, des te minder het in de rede ligt om vrijwillige terugtred aan te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank waren de door verdachte uitgevoerde handelingen, namelijk het toepassen van een of meer vormen van mechanisch geweld, reeds verricht en op zichzelf voldoende om tot de dood van [slachtoffer] te kunnen leiden. Verdachte kon zijn handelen dan ook niet meer ongedaan maken. Hij heeft de gevolgen ervan weliswaar willen beperken, maar deze handelingen zijn op een zodanig moment verricht dat het intreden van het gevolg – het overlijden van [slachtoffer] – reeds zeer waarschijnlijk was.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat er sprake is van een voltooide poging die niet meer ongedaan te maken was, hetgeen aan een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred in de weg staat. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op vrijwillige terugtred.
4.4De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01
november 2012 tot en met 14 december 2012 te Tilburg tezamen en in vereniging
met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of
zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geb. [geboortedatum slachtoffer]
2011) van het leven te beroven met dat opzet (telkens) een of meer
vormen van uitwendig en/of mechanisch geweld op en/of tegen het hoofd en/of
het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft toegepast en/of die voornoemde [slachtoffer]
(met kracht) heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.