RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 25 juni 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/522 van:
[eiser],
verblijvende in de P.I. Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn,
eiser,
procureur mr. G.R. van der Plas,
advocaten mrs. P.H. Bakker Schut en A.G. van der Plas te Amsterdam,
tegen:
1. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
2. mr. [gedaagde 2],
met gekozen woonplaats te 's-Gravenhage,
3. mr. [gedaagde 3],
met gekozen woonplaats te 's-Gravenhage,
4. mr. [gedaagde 4],
met gekozen woonplaats te 's-Gravenhage,
gedaagden,
procureur mr. E.J. Daalder.
Partijen worden hierna ook '[eiser]', 'de Staat', '[gedaagde 2]', '[gedaagde 3]', en '[gedaagde 4]' genoemd.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 juni 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [eiser] is van Koerdische afkomst en is een van de oprichters van het in Brussel gevestigde Koerdische parlement in ballingschap.
1.2. [gedaagde 2] is secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie. [gedaagde 3] is advocaat-generaal in het ressortsparket 's-Hertogenbosch. [gedaagde 4] is hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen van voornoemd ministerie.
1.3. In 1998 is [eiser] gearresteerd. Sindsdien is hij gedetineerd. [eiser] heeft bijna zes jaar van zijn detentie doorgebracht in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught.
1.4. [gedaagde 3] was de behandelend advocaat-generaal in het hoger beroep van de strafzaak tegen [eiser].
1.5. In dat hoger beroep heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch [eiser] bij arrest van 30 juli 2002 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens diverse misdrijven waaronder het medeplegen van moord en het als bestuurder deelnemen aan een criminele organisatie. Deze veroordeling is voor een (zeer) groot deel gebaseerd op zogeheten tapverslagen.
1.6. [eiser] heeft tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft dat beroep bij arrest van 21 oktober 2003 verworpen.
1.7. Vanaf 12 augustus 2005 verblijft [eiser] in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn (hierna ook 'de P.I. Alphen aan den Rijn').
1.8. Op 14 januari 2007 heeft [eiser] de (unit)directeur van de P.I. Alphen aan den Rijn verzocht om drie personen te mogen uitnodigen voor een gesprek in deze instelling ten behoeve van het televisieprogramma Zembla. De (unit)directeur heeft dat verzoek afgewezen. Tegen die afwijzing heeft [eiser] beklag gedaan bij de in artikel 62 lid 1 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bedoelde beklagcommissie (hierna 'de beklagcommissie'). Bij beslissing van 26 maart 2007 is het beklag ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen die beslissing vervolgens beroep ingesteld bij de in artikel 69 lid 2 Pbw bedoelde beroepscommissie uit de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna 'de beroepscommissie'). Op dit beroep is nog niet beslist.
1.9. De door [eiser] overgelegde Nederlandse vertaling van een aantal fragmenten uit een in het Turks opgesteld "aanvullend rapport" - van welk aanvullend rapport in dit kort geding slechts het voorblad, de eerste pagina en de laatste pagina zijn overgelegd - vermeldt, kort gezegd, dat [eiser] het slachtoffer is geworden van een complot en dat hij is gestraft omdat hij heeft bemiddeld bij besprekingen tussen de PKK en de Turkse generale staf. Verder vermeldt deze vertaling onder meer dat [gedaagde 2], kort samengevat, onder druk is gezet omdat hij zich in het bijzonder in Turkije heeft schuldig gemaakt aan pedofiele praktijken en dat [gedaagde 2] zich vervolgens "speciaal heeft beziggehouden" met de zaak van [eiser].
1.10. Op of omstreeks 2 april 2007 is namens [eiser] aangifte gedaan van diverse misdrijven, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving en deelneming aan een criminele organisatie, die zouden zijn gepleegd door [gedaagde 2] en mr. H.M.P. Hillenaar, de officier van justitie die (aanvankelijk) de strafzaak in eerste aanleg tegen [eiser] heeft behandeld (hierna 'Hillenaar'), en door diverse onbekende derden. Tevens heeft [eiser] aangifte gedaan van seksuele misdrijven die [gedaagde 2] zou hebben gepleegd.
1.11. Naar aanleiding van deze aangifte heeft het Openbaar Ministerie een oriënterend onderzoek ingesteld, dat thans nog loopt.
1.12. Op 3 april 2007 heeft De Telegraaf een artikel gepubliceerd over deze aangifte. Naar aanleiding van dit artikel heeft een lid van de Tweede Kamer op 4 april 2007 vragen gesteld aan de Minister van Justitie.
1.13. In een aan de advocaten van [eiser] gerichte brief van 5 april 2007 heeft mr. H.J.A. Knijff, advocaat te 's-Gravenhage, namens [gedaagde 2] betwist dat [gedaagde 2] zich schuldig zou hebben gemaakt aan de door [eiser] gestelde misdrijven en in verband daarmee (met name) meegedeeld dat [gedaagde 2] in 1986 voor het laatst in Turkije is geweest.
1.14. Bij brief van 10 april 2007 hebben de advocaten van [eiser] aan het Landelijk Parket een kopie gezonden van onder meer de brief van mr. Knijff en een op 25 december 2002 gedateerd document dat volgens [eiser] afkomstig is van de Turkse overheid en waaruit volgens [eiser] volgt dat [gedaagde 2] dertien keer in Turkije is geweest in de jaren 1995 tot en met 2002.
1.15. Op 12 april 2007 hebben (in ieder geval) [gedaagde 2] en [gedaagde 4] een bezoek gebracht aan de P.I. Alphen aan den Rijn. In verband hiermee zijn [eiser] en een hierna 'T.' te noemen medegedetineerde ingesloten in hun respectieve cellen, op grond van een aan hen opgelegd bewaardersarrest.
1.16. Tegen deze insluiting hebben zowel [eiser] als T. beklag gedaan bij de beklagcommissie.
1.17. In een verklaring van 22 mei 2007 heeft T. verklaard dat het hoofd van de betreffende afdeling hem op 13 april 2007 heeft meegedeeld dat de insluiting van [eiser] en T. verband hield met een bezoek van [gedaagde 2], [gedaagde 4] en [gedaagde 3] aan de P.I. Alphen aan den Rijn. Verder heeft T. onder meer verklaard dat, kort gezegd, zijn insluiting te maken moet hebben gehad met zijn medewerking aan een artikel over "topambtenaren".
1.18. Bij beslissing van 4 juni 2007 heeft de beklagcommissie de klacht van [eiser] tegen zijn insluiting op 12 april 2007 gegrond verklaard, omdat, kort gezegd, een bewaardersarrest bedoeld is voor spoedgevallen, waarvan in dit geval geen sprake was. Tevens heeft de beklagcommissie bepaald dat aan [eiser] als tegemoetkoming een telefoonkaart van € 10,-- moet worden verstrekt.
1.19. In een e-mail van 14 juni 2007 heeft [X], die kennelijk werkzaamheden verricht voor het televisieprogramma Zembla, aan een van de advocaten van [eiser] een (ruwe) Nederlandse vertaling gezonden van een brief [Y], een Turkse journalist. Deze vertaling vermeldt, kort gezegd, dat [Y] uit diverse bronnen heeft vernomen dat [eiser] is vervolgd voor misdrijven die hij niet heeft begaan.
1.20. In een e-mail van 15 juni 2007 heeft [X] onder meer het volgende meegedeeld aan een van de advocaten van [eiser]:
"Ik heb gisterenavond een mail ontvangen van mijn Turkse collega [Y]. Hij vroeg mij of ik het kon vertalen naar het Nederlands en het aan je kon geven.
Een oud-politiecommissaris van het korps van Istanboel, meneer M.K, heeft gisteren op de redactie van de Turkse krant Sabah een verklaring afgelegd.
Zijn verklaring luidt als volgt: [..]
"Ik weet niet veel details over de zaak van [eiser], maar wat ik wel weet is dat meneer [gedaagde 2] aan de lopende band vervalst bewijsmateriaal kreeg over [eiser]. Ik weet ook niet of hij wist dat het om vervalst materiaal ging. Ik neem aan van wel, want hij had nooit vragen en hij vroeg ook niet hoe het materiaal was verzameld. De homoseksuele geaardheid van meneer [gedaagde 2] was bij ons bekend en ook dat hij het liefst met jonge jongens deed. Mij werd van bovenaf de opdracht gegeven om een minderjarige jongen voor hem te ronselen. Dat heb ik ook gedaan, door bij een politiebureau wat niet ver van het hotel ligt, een straatkind op te halen die vast zat voor diefstal. Dat heb ik twee avonden achter elkaar gedaan voor hem. We moesten hem plezieren van onze baas, zodat hij een tegenprestatie zou leveren. Wat die tegenprestatie toen was wist ik niet, pas veel later begreep ik dat om [eiser] ging."
1.21. Tegen [eiser] is thans nog een ontnemingsprocedure aanhangig. Verder lopen er nog diverse klachtprocedures in verband met in 1998 gelegde strafrechtelijke beslagen. In al deze procedures is [gedaagde 3] de behandelend advocaat-generaal.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
a. te bevelen dat [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zich zullen onthouden van iedere bemoeienis, in welke zin dan ook, met de (rechts)positie van [eiser], in ieder geval totdat beslist zal zijn op de namens [eiser] gedane aangifte, alsmede te bevelen dat de Staat er zorg voor zal dragen dat zij dit ook werkelijk zullen doen, althans een zodanige voorziening te treffen als in goede justitie geraden zal worden geacht;
b. te bevelen dat het [eiser] in beginsel en onder door de directie van de P.I. Alphen aan den Rijn te bepalen voorwaarden, zal worden toegestaan om in redelijke mate contacten te onderhouden met vertegenwoordigers van de schrijvende en audiovisuele media naar aanleiding van zijn strafrechtelijke veroordeling en op de namens hem gedane aangifte, althans een zodanige voorziening te treffen als in goede justitie geraden zal worden geacht.
2.2. Daartoe voert [eiser] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
[eiser] is het slachtoffer geworden van een internationaal complot. Bij dit complot waren onder meer de toenmalige Turkse minister-president en diverse Turkse politieambtenaren betrokken, almede [gedaagde 2], die toen directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken was, en Hillenaar. [gedaagde 2] werd door de Turkse minister-president gechanteerd omdat hij zich in 1995 in Turkije had laten betrappen op een "feestje" waarop kinderen werden misbruikt. Vervolgens is tegen [eiser] een "fake-zaak" in elkaar gezet die zijn weerga niet kent in de Nederlandse rechtsgeschiedenis. Banden met oude telefoongesprekken zijn gemanipuleerd en op basis hiervan is [eiser] veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Deze gang van zaken blijkt uit het hiervoor onder 1.9 genoemde aanvullende rapport. Dit rapport is nog steeds niet vrijgegeven, maar het is wel aangeboden aan diverse Turkse instanties en het is geverifieerd door een van de hoogste en meest betrouwbare Turkse instanties, hetgeen blijkt uit een stempel van 25 januari 2007. Verder blijkt deze gang van zaken uit de hiervoor geciteerde e-mails van [X].
Het bezoek van 12 april 2007 was al enkele dagen tevoren aangekondigd. Toen [eiser] op die datum in zijn cel werd ingesloten wist hij dus wat er aan de hand was. Hij heeft toen aan een bewaarder laten weten dat hij [gedaagde 2] niet wilde spreken, hetgeen achteraf gezien onverstandig was, omdat [gedaagde 2] nu kan doen alsof zijn bezoek aan de P.I. Alphen aan den Rijn een werkbezoek betrof.
Anders dan gedaagden stellen, was op 12 april 2007 naast [gedaagde 2] en [gedaagde 4] ook [gedaagde 3] in de P.I. Alphen aan den Rijn aanwezig. Dit wordt bevestigd in de hiervoor genoemde verklaring van T., die inmiddels overigens in een bliksemactie is overgeplaatst naar een andere gevangenis.
Gelet op de omstandigheden van dit geval is het duidelijk dat het de bedoeling van [gedaagde 2], [gedaagde 4] en [gedaagde 3] was om voorafgaand aan het eigenlijke werkbezoek een bezoek te brengen aan [eiser]. Bij dat bezoek aan [eiser] diende [gedaagde 3] aanwezig te zijn om [eiser] "een worst voor te houden", nu het in de ontnemingszaak nog steeds om miljoenen euro's gaat. Bij aankomst in de P.I. Alphen aan den Rijn zal [gedaagde 2] ongetwijfeld hebben gehoord dat [eiser] geen bezoek wilde hebben. Het bezoek aan [eiser] is vervolgens afgeblazen en [gedaagde 3] is onverrichter zake vertrokken.
Nu [eiser] gedocumenteerd en gemotiveerd aangifte heeft gedaan tegen [gedaagde 2], moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde 2] niet (meer) in staat is om op een onbevooroordeelde en behoorlijk wijze enige bemoeienis met [eiser] te hebben. Dat [gedaagde 2] zich toch met [eiser] bemoeit, is dan ook onrechtmatig. Hetzelfde geldt voor [gedaagde 3] en [gedaagde 4] nu ook zij op 12 april 2007 in de P.I. Alphen aan den Rijn aanwezig waren en zij wisten dat het onderhavige bezoek plaatsvond vanwege de namens [eiser] gedane aangifte.
Sinds het bezoek van [gedaagde 2] vreest [eiser] voor verdergaande repercussies wegens zijn aangifte en kan hij, mede vanwege zware martelingen die hij in het verleden in Turkije heeft ondergaan, niet meer slapen uit angst voor verdergaande maatregelen jegens hem, mede nu hij heeft vernomen dat [gedaagde 2] als secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie zijn celdeur dag en nacht kan laten openen.
Het wordt [eiser] al vele jaren verboden om contact met journalisten te hebben. Zijn verzoeken daartoe, en die van de media, worden systematisch afgewezen. [eiser] wordt dan ook monddood gemaakt en beroofd van zijn recht op vrije meningsuiting. Voor de vorm heeft [eiser] ook tegen de beslissing van 26 maart 2007 van de beklagcommissie beroep ingesteld, maar van de beroepscommissie valt niets te verwachten, gezien haar vaste jurisprudentie, waaronder met name haar uitspraken van 7 oktober 2002, met zaaknummer 02/1286/GA, 16 juni 2004, met zaaknummer 04/0427/GA, en 29 augustus 2006, met zaaknummer 06/1371/GA.
2.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagden jegens hem onrechtmatig handelen. De burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, is dan ook bevoegd om van zijn vorderingen kennis te nemen.
3.2. Zoals tussen partijen niet in geschil is, is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering die er toe strekt dat [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zich zullen onthouden van bemoeienis met hem. Voor [eiser] staat immers geen andere rechtsgang open waarin hij die vordering kan instellen en het is voorshands voldoende aannemelijk dat hij een spoedeisend belang bij deze vordering heeft. Allereerst zal daarom beoordeeld worden of deze vordering toewijsbaar is. De andere vordering, die er toe strekt dat het [eiser] zal worden toegestaan om contacten met de media te onderhouden, zal daarna aan de orde komen.
3.3. Gedaagden hebben met klem weersproken dat (met name) [gedaagde 2] zich schuldig zou hebben gemaakt aan de misdrijven waarvan [eiser] hem beschuldigt. Verder hebben zij vooral aangevoerd dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] op 12 april 2007 een werkbezoek hebben afgelegd dat reeds lang voordat de onderhavige aangifte is gedaan was gepland en dat [gedaagde 3] aan dit werkbezoek geen deel heeft genomen.
3.4. Cruciaal voor de toewijsbaarheid van de vordering die er toe strekt dat [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zich zullen onthouden van bemoeienis met [eiser] is naar voorlopig oordeel de vraag of [gedaagde 2] zich schuldig heeft gemaakt aan (een van) de zeer ernstige misdrijven waarvan [eiser] hem beschuldigt. Alleen indien het voorshands voldoende aannemelijk zou zijn dat die vraag bevestigend beantwoord zou moeten worden zou het werkbezoek van 12 april 2007 naar voorlopig oordeel kunnen worden gezien als een poging tot intimidatie van [eiser], daargelaten hoe lang van tevoren dit werkbezoek was gepland en of [gedaagde 3] hierbij aanwezig was.
3.5. Dat [gedaagde 2] zich aan (een van) de onderhavige misdrijven heeft schuldig gemaakt, is in dit kort geding echter niet aannemelijk geworden, terwijl in het beperkte kader van deze procedure geen plaats is voor verdere bewijslevering zoals het doen horen van getuigen, hetgeen [eiser] overigens ook niet heeft aangeboden. Hierbij is allereerst van belang dat een zo ingrijpende conclusie bezwaarlijk kan worden getrokken op basis van uitsluitend documenten als de hiervoor onder 1.9 genoemde vertaling en de hiervoor genoemde e-mails van [X]. Verder is hierbij van belang dat de herkomst van het "aanvullende rapport" dat volgens [eiser] ten grondslag zou liggen aan de onder 1.9 bedoelde vertaling, maar waarvan in dit kort geding slechts een zeer beperkt deel is overgelegd, volstrekt onzeker is. Dit wordt niet anders door het door [eiser] bedoelde stempel, al was het alleen maar omdat in dit kort geding niet duidelijk is geworden wie dat stempel heeft gezet. Voorts is hierbij van belang dat de herkomst van de e-mails van [X] weliswaar wèl duidelijk is - nu gedaagden niet hebben betwist dat deze van [X] afkomstig zijn en dat [X] werkzaamheden verricht voor het televisieprogramma Zembla -, maar dat deze e-mails in wezen slechts mededelingen "van horen zeggen" bevatten. De betreffende mededelingen zijn immers (beweerdelijk) afkomstig van een Turkse journalist - die de voorzieningenrechter niet kent en die klaarblijkelijk ook nog niet tot publicatie van zijn bevindingen is overgegaan - en een oud-politiecommissaris met wie deze journalist zou hebben gesproken. De onderhavige vordering moet dan ook worden afgewezen.
Terzijde wordt opgemerkt dat desgevraagd de Staat ter zitting verklaard heeft dat alle door [eiser] in deze procedure ter beschikking gestelde stukken overhandigd zijn aan het Openbaar Ministerie ten behoeve van het onder 1.11 bedoelde oriënterend onderzoek.
3.6. Wat betreft de vordering die er toe strekt dat het [eiser] zal worden toegestaan om contacten met de media te onderhouden, hebben gedaagden allereerst aangevoerd dat [eiser] daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er voor hem in dit verband een bijzondere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, te weten de mogelijkheid tot het in voorkomend geval indienen van een klacht bij de beklagcommissie, eventueel gevolgd door het instellen van beroep bij de beroepscommissie.
3.7. Dit verweer slaagt. Naar voorlopig oordeel moet de onderhavige bijzondere rechtsgang - waarvan [eiser] in dit verband ook gebruik maakt, zoals hiervoor onder 1.8 is vastgesteld - als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang worden gezien, mede gelet op de onafhankelijke positie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. [eiser] kan daarom niet worden ontvangen in de onderhavige vorderingen. De kritiek die [eiser] heeft geleverd op de jurisprudentie van de beroepscommissie maakt dat naar voorlopig oordeel niet anders. Mocht [eiser] zich niet kunnen verenigen met de beslissing die de beroepscommissie zal nemen op zijn hiervoor onder 1.8 genoemde beroep, dan kan hij zich ter zake van een schending van zijn recht op vrije meningsuiting wenden tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder 2.1 sub a weergeven vordering zal worden afgewezen en dat [eiser] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn onder 2.1 sub b weergegeven vordering. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de onder 2.1 sub a weergegeven vordering af;
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn onder 2.1 sub b weergegeven vordering;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
jwo