3 De beoordeling
in conventie
3.1.Het meest verstrekkende verweer van Graansloot is het beroep op het beding in artikel 29 van haar algemene voorwaarden, op grond waarvan de vordering van Ed Organics vervallen zou zijn. Graansloot stelt dat haar algemene voorwaarden op de overeenkomst met Ed Organics van toepassing zijn, gelet op de verwijzing daarnaar in haar facturen en in de e-mail-correspondentie tussen partijen. Verder stelt Graansloot dat met Ed Organics reeds eerder een contractuele relatie bestond en dat het bovendien bij transacties in het kader van vervoer en bewaring gebruikelijk is dat er algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard, waarin de bewaarnemer volledige aansprakelijkheid uitsluit. Volgens Graansloot moet ervan worden uitgegaan dat Ed Organics de algemene voorwaarden heeft ontvangen, omdat Graansloot die altijd meestuurt met de factuur dan wel separaat verstuurt op het moment dat zij voor het eerst zaken doet met nieuwe klanten.
3.2.Ed Organics betwist dat de algemene voorwaarden van Graansloot van toepassing zijn op de overeenkomst en doet, subsidiair, een beroep op vernietiging van het beding ex artikel 6:233 onder b BW. Ed Organics voert daartoe aan dat de overeenkomst mondeling tot stand is gekomen en dat Graansloot in het betreffende telefoongesprek niet heeft gezegd dat er algemene voorwaarden van toepassing zijn. Voorts voert Ed Organics aan, onder verwijzing naar hetgeen de heer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), directeur van Ed Organics, daarover heeft verklaard in het voorlopig getuigenverhoor van 10 juli 2014 (productie 10 zijdens Ed Organics), dat Graansloot haar algemene voorwaarden niet vóór of uiterlijk tijdens het tot stand komen van de overeenkomst aan Ed Organics heeft overhandigd en dat dit evenmin is gebeurd bij eerdere transacties tussen partijen, die volgens Ed Organics slechts één of twee keer hebben plaatsgevonden. Ed Organics heeft van Graansloot geen e-mails ontvangen waaruit blijkt dat naar de algemene voorwaarden van Graansloot wordt verwezen.
3.3.De vraag of de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is overeengekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding en de totstandkoming van rechtshandelingen in het algemeen. De stelplicht en de bewijslast rust op Graansloot, die zich op de toepasselijkheid beroept.
3.4.Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst telefonisch tot stand is gekomen en dat de algemene voorwaarden van Graansloot in dat telefoongesprek niet aan de orde zijn gekomen. Volgens Graansloot zijn haar algemene voorwaarden van toepassing, omdat daarnaar wordt verwezen in haar facturen. Deze stelling strandt. Van aanvaarding is geen sprake als de gebruiker, in dit geval Graansloot, eerst op de factuur naar de algemene voorwaarden verwijst. Een dergelijke verwijzing kan de overeenkomst immers niet achteraf en eenzijdig aanvullen.
3.5.Voor zover Graansloot heeft willen aanvoeren dat Ed Organics de algemene voorwaarden van Graansloot stilzwijgend heeft aanvaard, geldt dat Ed Organics de stellingen van Graansloot in dit kader gemotiveerd heeft betwist. Het lag op de weg van Graansloot om de e-mail-correspondentie waarnaar zij verwijst in het geding te brengen en om de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden op eerdere transacties nader te onderbouwen. Nu Graansloot dit heeft nagelaten, worden deze stellingen verworpen. Dat Graansloot altijd haar algemene voorwaarden verstuurt op het moment dat zij voor het eerst zaken doet met nieuwe klanten, is ter onderbouwing van de toepasselijkheid daarvan onvoldoende specifiek en daarom niet toereikend voor een bewijsopdracht.
Het betoog van Graansloot dat Ed Organics gebonden is aan de algemene voorwaarden van Graansloot, omdat zij had kunnen weten dat het bij transacties van bewaring als de onderhavige gebruikelijk is dat algemene voorwaarden van toepassing zijn waarin volledige aansprakelijkheid van de bewaarnemer wordt uitgesloten, vindt geen steun in het recht.
3.6.Het voorgaande brengt mee dat het beroep van Graansloot op het beding in artikel 29 van haar algemene voorwaarden niet opgaat.
3.7.Nu de algemene voorwaarden van Graansloot niet van toepassing zijn, behoeft ook het beroep van Graansloot op het beding in artikel 19 van die algemene voorwaarden geen bespreking meer.
3.8.Thans wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of een door Ed Organics gekochte en doorverkochte partij biologische tarwe van circa 400 ton tijdens de opslag bij Graansloot besmet is geraakt met pirimiphos-methyl. Volgens Ed Organics is dat het geval omdat de partij schoon was op het moment van inslag bij Graansloot en besmet op het moment van uitslag bij Graansloot. Graansloot betwist dat de besmetting bij haar heeft plaatsgevonden.
3.9.De hierna onder 3.10. te noemen stellingen van Ed Organics, omtrent het traject dat de onderhavige partij tarwe heeft afgelegd, zijn voldoende vast komen te staan. Weliswaar begrijpt de rechtbank uit de stellingen van Graansloot dat zij een en ander bij gebrek aan wetenschap betwist (de koopovereenkomst tussen Ed Organics en de Roemeense leverancier, de verkoopovereenkomst tussen Ed Organics en Koopmans, de aankomst op 6 oktober 2012 van de partij biotarwe van in totaal 1.200 ton in 23 treinwagons bij European Bulk Service (hierna: EBS) te Rotterdam, het trekken van monsters door Control Union Nederland B.V. (hierna: Control Union) van 5 kg tarwe uit elke wagon, het bevrachten door Ed Organics van de binnenschepen “Catharina W.” en “Leny”, het bevrachten door Ed Organics van het binnenschip de “Catheli” en het trekken en analyseren van monsters door Skal Biocontrol (hierna: Skal) van de partijen tarwe bij Koopmans, doch deze blote betwistingen zijn, tegen de achtergrond van de grotendeels met stukken onderbouwde stellingen van Ed Organics, onvoldoende gemotiveerd.
3.10.Ed Organics heeft in Roemenië in 2012 een partij van in totaal 1.200 ton biologische tarwe gekocht en daarvan eerst circa 700 ton en vervolgens nog circa 400 ton doorverkocht aan Koopmans. De partij tarwe is in zijn geheel vanuit Roemenië in treinwagons vervoerd naar EBS, waar zij op 6 oktober 2012 is gearriveerd, met uitzondering van een wagon met 50 ton tarwe, die op een zijspoor terecht was gekomen in verband met technische problemen.
Bij het lossen van de eerste wagon op 8 oktober 2012, onder toezicht van Control & Inspectie Bureau [persoon 3] (hierna: CIBB), een door Ed Organics ingeschakelde onafhankelijke toezichthouder, zijn levende insecten (graanklander) aangetroffen. In verband daarmee heeft EBS opslag van de partij tarwe geweigerd.
Op verzoek van Ed Organics en de Roemeense leverancier is daarop Control Union ingeschakeld, een onafhankelijke toezichthouder, die met behulp van een graanboor uit elke wagon een monster van 5 kilo tarwe heeft getrokken. Van dit totale monster is een mengmonster genomen. Dit mengmonster is door Technisch Laboratorium Rotterdam (hierna: TLR) onderzocht op de aanwezigheid van insecten en pesticiden. Die zijn niet aangetroffen.
De trein is vervolgens naar de Osse Overslagcentrale in Oss (hierna: OOC) gereden, een biologisch- en GMP+ gecertificeerd overslagbedrijf, waar de partij tarwe op 23 oktober 2012, onder (visueel) toezicht van CIBB, is gelost op een transportband en overgeladen in de “Catharina W.” (circa 750 ton) en de “Leny” (circa 400 ton).
De “Catharina W.” is met het door Koopmans gekochte eerste gedeelte van circa 750 ton naar Koopmans gevaren. Aldaar is deze partij op 5 november 2012 gelost, is de partij door Koopmans geregistreerd onder nummer K194 en is de partij door Koopmans door middel van een automatisch proces bemonsterd en heeft ook Skal bij een bezoek aan Koopmans van deze partij een monster getrokken. Deze partij is schoon bevonden.
De “Leny” is met het resterende gedeelte van circa 400 ton naar Graansloot gevaren, waar het op 25 oktober 2012 is aangekomen, gelost en opgeslagen. Op 21 november 2012 is de partij bij Graansloot intern verplaatst. Op 3 januari 2013 is de partij, die inmiddels ook was doorverkocht aan Koopmans, verladen en vervoerd van Graansloot naar Koopmans met het binnenvaartschip “Catheli”. Bij Koopmans is de partij bij aankomst op 7 januari 2013 gelost en door middel van een automatisch proces bemonsterd. Koopmans heeft deze partij geregistreerd onder nummer K 257. Skal heeft bij een bezoek aan Koopmans de partij eveneens (op 16 januari 2013) bemonsterd. Skal heeft de partij daarop gedecertificeerd in verband met de aanwezigheid van een te hoge waarde perimiphos-methyl.
3.11.Graansloot heeft ten aanzien van het onderzoek door TLR aangevoerd dat onderzoek van slechts een klein “barge sample” van in totaal 0,056 kg niets zegt over de al dan niet aanwezigheid van pesticiden in de partij, temeer niet daar deze pesticiden zich niet door en in de gehele partij (hoeven te) bevinden. Graansloot verwijst daarbij naar pagina 9 van het “Analytical Report” van TLR (productie 4 zijdens Ed Organics), waarin staat vermeld: “Samplesize too small, results may be affected!” Ter zitting heeft Ed Organics verklaard dat aan deze opmerking in het “Analytical Report” minder lading moet worden gehecht dan de lading die Graansloot daaraan geeft, juist omdat van iedere wagon een monster is genomen en dat daarvan een mengmonster is genomen. Ook de GMP+ vereisten lijken in dit geval een minimum monsterhoeveelheid van 300 gram voor te schrijven. Ed Organics zal dan ook worden opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat het mengmonster representatief is voor de gehele partij van 1.200 ton tarwe.
3.12.Wanneer van de representativiteit van het mengmonster kan worden uitgegaan, is daarmee nog niet vast komen te staan dat de besmetting van de partij tarwe van circa 400 ton bij Graansloot is opgetreden. Volgens Skal, waarvan Graansloot de onafhankelijkheid en deskundigheid op zichzelf niet betwist, is “ergens in het voorbrengingsproces van dit product (partij K257) vanaf het overslaan van de treinlading in schepen, tot en met het in opslag nemen bij Koopmans” niet voldaan aan de voorwaarden in de bio-verordeningen (productie 5 zijdens Ed Organics). Dit betekent dat de besmetting, behalve bij Graansloot, ook heeft kunnen plaatsvinden op de transportband bij OOC, in de binnenschepen “Leny” en “Catheli” en bij Koopmans zelf.
3.13.Wat de gang van zaken bij Graansloot betreft, geldt het volgende.
Volgens Ed Organics is Graansloot op grond van de toepasselijke regelgeving gehouden om bij het verladen, als ook bij de in- of uitslag van producten, monsters te nemen en deze monsters gedurende zes maanden te bewaren.
Graansloot betwist niet dat zij een biologisch en GMP+ gecertificeerd op- en overslagbedrijf is en dat zij onder toezicht valt van Skal, maar wel dat op haar de verplichting rust om monsters te nemen. Graansloot stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar de getuigenverklaring van de heer [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), bedrijfsleider bij Graansloot, dat zij geen monsters heeft getrokken van de partij tarwe. [persoon 2] heeft verklaard dat Graansloot de richtlijnen van GMP moet volgen, dat Graansloot geen monsters heeft genomen en als ze wel zijn genomen, dat ze dan zijn “verwijderd vanwege insecten in de voorraadruimte”. Verder heeft [persoon 2] verklaard dat monsters van belang zijn voor GMP, “maar niet voor een wederpartij”.
In overweging 3 van de Verordening (EG) Nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie staat dat het communautaire wettelijke kader voor de biologische productie gericht moet zijn op het verzekeren van eerlijke concurrentie en een goede werking van de interne markt voor biologische producten, alsmede op het behoud en de rechtvaardiging van het vertrouwen van de consument in de als biologisch aangeduide producten. Volgens overweging 31 van deze verordening moeten activiteiten van marktdeelnemers in elke fase van de productie, bereiding en verdeling van biologische producten, worden onderworpen aan een controlesysteem. De verplichting tot monstername vloeit voort uit deze verordening. In het GMP+ Feed Certification scheme waaraan Graansloot moet voldoen, staat vermeld dat het product in alle stadia van de collectie, opslag, handel en transport traceerbaar moet zijn, zodat het in voorkomende gevallen op gerichte en nauwkeurige wijze onmiddellijk uit de handel kan worden genomen en/of de klanten adequaat kunnen worden geïnformeerd en dat de deelnemer voor dit doel een interne traceerbaarheidsprocedure dient op te stellen (paragraaf 5.4.1). Daarnaast moeten in het kader van de traceerbaarheid voldoende monsters worden genomen volgens een vooraf door de deelnemer bepaalde procedure, moeten de monsters zodanig zijn verpakt dat vervalsing niet mogelijk is en moeten de monsters van etiketten worden voorzien zodat ze gemakkelijk geïdentificeerd kunnen worden (paragraaf 5.4.2.). Anders dan Graansloot aanvoert is dat niet alleen voor de controlerende instantie van belang (in dit geval Skal), maar ook voor Ed Organics in verband met voornoemde uitgangspunten in overweging 3 van de Verordening (EG) Nr. 834/2007. De norm van traceerbaarheid van producten bestrijkt immers niet alleen de relatie tussen de bewaarnemer en de controlerende instantie, maar strekt ter bescherming van alle deelnemers aan de onderhavige keten. Zoals ook volgt uit (pagina 4 en 9 van) de door Ed Organics overgelegde Minimumvoorwaarden monstername GMP+ BA13 (productie 12 zijdens Ed Organics), de in het kader van een voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van [persoon 1] , [persoon 3] , [persoon 2] en de heer [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), certificeerder bij Skal, en de inspectieopdracht van Skal (productie 10 en 11 zijdens Ed Organics), moet Graansloot bij de monstername voornoemde minimumvoorwaarden in acht nemen en is zij gehouden om de monsters van de door haar opgeslagen biologische granen gedurende zes maanden te bewaren. In de inspectieopdracht van Skal staat dat Graansloot wel monsters had genomen, doch daarover ten tijde van het ontdekken van de besmetting niet meer beschikte. Nu Graansloot geen monsters heeft genomen, althans deze monsters heeft weggegooid, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de besmetting heeft plaatsgevonden bij Graansloot.
3.14.Wat de gang van zaken bij OOC betreft, geldt dat Ed Organics ter controle daarbij CIBB heeft ingeschakeld, waarvan Graansloot de onafhankelijkheid en deskundigheid op zichzelf niet betwist. Als niet, althans onvoldoende betwist staat vast dat de heer [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), inspecteur van CIBB, de transportband heeft gecontroleerd op reinheid en dat ook [persoon 1] daarbij aanwezig was. Zoals ook volgt uit de “Process Information Sheets” (zie productie 17 en 18 zijdens Ed Organics) kan er derhalve van worden uitgegaan dat besmetting niet heeft plaatsgevonden op de transportband. Overigens heeft [persoon 3] verklaard dat hij geen pirimiphos-methyl heeft geroken bij het lossen op de transportband. Wanneer het mengmonster representatief kan worden geacht, worden de bevindingen van TLR in haar “Analytical Report” door deze verklaring van [persoon 3] ondersteund.
3.15.Ten aanzien van het laden van de partij van circa 400 ton tarwe in de “Leny” heeft Graansloot aangevoerd dat controle slechts visueel heeft plaatsgevonden, zodat niet beoordeeld kan worden of nog sporen van chemicaliën aanwezig waren in de “Leny”. Voor zover Graansloot hiermee heeft willen betogen dat besmetting van de partij van circa 400 ton heeft plaatsgevonden in de “Leny”, heeft zij dit verweer, gelet op de bevindingen van CIBB ten aanzien van de vorige lading en de laatste reiniging van de schepen, zoals vastgelegd in de “Load compartment Inspection reports” (productie 17 en 18 zijdens Ed Organics) en de verklaring als getuige van [persoon 3] , onvoldoende gemotiveerd. Derhalve kan ervan worden uitgegaan dat de besmetting niet heeft plaatsgevonden in de “Leny”.
3.16.Ed Organics heeft ter zitting verklaard dat over de belading in de “Catheli” weinig informatie is. Zij heeft uit kostenoverwegingen en omdat zij er in goed vertrouwen vanuit is gegaan dat Graansloot “goed op de tarwe zou passen”, geen onderzoeksbureau ingeschakeld om het schip te controleren op reinheid.
Graansloot heeft in dit kader aangevoerd dat zij op verzoek van Ed Organics heeft gekeken in het ruim van de “Catheli” en heeft geconstateerd dat die op het eerste oog schoon was.
Op grond van het voorgaande, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de besmetting heeft plaatsgevonden in de “Catheli”. Wanneer dit wel het geval is, komt dit voor rekening van Ed Organics, als bevrachter van het schip.
3.17.Ten aanzien van de gang van zaken bij Koopmans geldt dat Skal de haar bekende analyseresultaten van de door Koopmans en door Skal getrokken monsters bij Koopmans van de partij tarwe van circa 400 ton (K 257) schematisch heeft opgenomen in haar rapport (productie 5 zijdens Ed Organics). Uit dit schema blijkt dat zowel bij het door Koopmans getrokken monster uit het schip (de “Catheli”), dat door Eurofins is onderzocht, als het door Skal getrokken monster uit de silo van Koopmans, dat door Fytolab is onderzocht, een hoeveelheid pirimiphos-methyl is aangetroffen die ligt boven de actiewaardegrens van het Skal residubeleid. Graansloot heeft de uitkomsten van deze analyses onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit brengt in rechte mee dat besmetting niet heeft plaatsgevonden bij Koopmans, maar daarvoor.
3.18.Mede gelet op de omstandigheid dat het door Koopmans en Skal getrokken monster van de eerste lading van circa 750 ton tarwe, die bij OOC in de “Catharina W” is geladen en rechtstreeks naar Koopmans is vervoerd, schoon was, luidt de conclusie dat, wanneer het mengmonster representatief kan worden geacht, het ervoor moet worden gehouden dat de besmetting heeft plaatsgevonden bij Graansloot of in de “Catheli”. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van de stelling van Ed Organics dat de besmetting heeft plaatsgevonden bij Graansloot op Ed Organics.
3.19.Volgens Ed Organics brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat op Graansloot de bewijslast rust dat de besmetting niet bij haar heeft plaatsgevonden, omdat Graansloot Ed Organics in bewijsnood heeft gebracht door geen monsters te nemen. Op grond van vaste jurisprudentie kan toepassing van deze uitzondering slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden. Het bestaan van bewijsnood is op zichzelf onvoldoende reden om de bewijslast om te keren op grond van de redelijkheid en billijkheid. Nu besmetting bovendien ook in de “Catheli” kan hebben plaatsgevonden, kan van een omkering van de bewijslast geen sprake zijn.
3.20.Het voorgaande brengt mee dat aan Ed Organics zal worden opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de besmetting van de partij van circa 400 ton tarwe met pirimiphos-methyl niet in de “Catheli” kan hebben plaatsgevonden. Wanneer Ed Organics hierin slaagt, dan bestaat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in de r.o. 3.10., 3.14., 3.15. en 3.17. het vermoeden dat de besmetting heeft plaatsgevonden bij Graansloot, ook omdat Graansloot niet heeft gehandeld naar de geest van de onder 3.13. genoemde verdragen en omdat zij in strijd met de Minimumvoorwaarden monstername GMP+ BA13 geen monsters heeft genomen en zes maanden heeft bewaard. Graansloot zal in dat geval nog wel gelegenheid krijgen om tegenbewijs te leveren. Anders dan bij een bewijslastomkering hoeft dit tegenbewijs niet te bestaan in het bewijs van het tegendeel; voldoende is dat zoveel twijfel wordt gezaaid dat het vermoeden dat de besmetting heeft plaatsgevonden bij Graansloot onhoudbaar wordt. Indien Graansloot hierin slaagt, is het aan Ed Organics alsnog te bewijzen dat de besmetting heeft plaatsgevonden bij Graansloot.
3.21.Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de rechtbank niet eerst het bewijs aan de zijde van Ed Organics zal beoordelen en afhankelijk daarvan Graansloot tot het leveren van tegenbewijs toelaten. Evenmin zal de rechtbank eerst het tegenbewijs van Graansloot evalueren en dan pas een bewijsopdracht geven aan Ed Organics. Eventuele aanvullende bewijsvoering aan de zijde van Ed Organics dient in het kader van de reactie van Ed Organics op de bewijslevering door Graansloot plaats te vinden, zodat te horen getuigen bij gelegenheid van de contra-enquête dienen te worden voorgebracht.
De datum of data en tijdstippen voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van Ed Organics (in enquête en eventueel contra-enquête) en aan de zijde van Graansloot (in enquête en eventueel contra-enquête) zullen na het wijzen van dit vonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum of data voor de enquête worden gepland als een datum of data worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van partijen om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête.
3.22.Ed Organics verwijst ter onderbouwing van de schade naar een berekening van Koopmans in de brief van Koopmans aan Ed Organics van 6 juni 2013 (productie 6 zijdens Ed Organics) en een expertiserapport van Hamer & Van Hussen, dat in opdracht van Graansloot is opgemaakt (productie 7 zijdens Graansloot).
Graansloot betwist de hoogte van de schade. Volgens Graansloot heeft Hamer & Van Hussen de hoogte van de schade ontleend aan de aansprakelijkstelling door Ed Organics en is de omvang van de schade verder niet onderzocht zoals blijkt onder het kopje “schatting van de schade”. Graansloot voert voorts aan dat de bedragen die worden genoemd in de berekening van Koopmans “haar niets zeggen”.
Ed Organics heeft ter zitting de in de brief van Koopmans genoemde schade nader toegelicht. De prijs voor de onderhavige partij biologische tarwe is € 422,00 per ton tarwe. Dit bedrag correspondeert met het bedrag van € 422,00 per ton tarwe dat staat genoemd in de koopovereenkomst tussen Ed Organics en Graansloot (productie 19 zijdens Ed Organics). De prijs voor regulier graan bedraagt volgens de controller van Koopmans € 269,00 per ton tarwe. Ed Organics heeft ter zitting verklaard dat zij in haar netwerk heeft gecontroleerd of dit een gangbare prijs was voor regulier graan. Het bedrag van € 7.219,45 heeft Ed Organics ter zitting eveneens nader onderbouwd. Dit betreft het bedrag aan verlies in verband met het al verwerkt zijn van een deel van de besmette partij tarwe.
Tegen de achtergrond van deze nadere uitleg ter zitting, heeft Graansloot haar blote betwisting van de hoogte van de schade onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Het had op haar weg gelegen om ter onderbouwing van haar betwisting feiten en omstandigheden aan te voeren waarom de genoemde bedragen niet juist kunnen zijn. Nu Graansloot dit heeft nagelaten, is de hoogte van de schade als niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, vast komen te staan. Een eventuele afspraak tussen Ed Organics en Koopmans aangaande de uitkomst van deze procedure doet daar niet aan af.
3.23.Graansloot heeft nog betwist dat Ed Organics schade heeft geleden, omdat Ed Organics de partij tarwe aan Koopmans heeft verkocht op basis van CIF Leeuwarden. Anders dan Graansloot aanvoert betekent dit niet dat de schade voor rekening en risico van Koopmans komt en dat Ed Organics derhalve niet verplicht is om de schade te vergoeden omdat Koopmans de partij tarwe had moeten verzekeren. CIF (Cost, Insurance, freight) wil zeggen dat alle kosten, inclusief verzekering en vracht, voor rekening komen van de verkoper, in dit geval voor rekening van Ed Organics.
3.24.Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.25.Graansloot heeft niet weersproken dat Ed Organics een beroep toekomt op opschorting ex artikel 6:52 BW, zodat vast is komen te staan dat Ed Organics pas gehouden is het op zichzelf niet betwiste bedrag van € 3.874,19 aan Graansloot te voldoen, wanneer in conventie eindvonnis kan worden gewezen. Bij een toewijzend vonnis zal het bedrag van
€ 3.874,19 in mindering komen op het door Graansloot te betalen bedrag aan schade. Bij een afwijzend vonnis zal de reconventionele vordering worden toegewezen.
De gevorderde handelsrente vanaf 14 dagen na de respectieve factuurdata zal worden afgewezen. Tegen de achtergrond van de gemotiveerde betwisting van Ed Organics dat een betalingstermijn van 14 dagen is overeengekomen, heeft Graansloot haar stelling dat dit wel het geval is onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de omstandigheid dat op de facturen van Graansloot in het geheel geen betalingstermijnen staan vermeld.
3.26.Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4 De beslissing
De rechtbank
4.1.draagt Ed Organics op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat het onder 3.11. bedoelde mengmonster representatief is voor de gehele partij van 1.200 ton tarwe;
4.2.draagt Ed Organics op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de besmetting van de partij van circa 400 ton tarwe met pirimiphos-methyl niet in de “Catheli” kan hebben plaatsgevonden;
4.3.laat Graansloot toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat de besmetting van de partij van circa 400 ton tarwe met pirimiphos-methyl bij haar heeft plaatsgevonden;
4.4.bepaalt dat indien partijen dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de rechter mr. P.C. Santema;
4.5.bepaalt dat partijen, indien deze getuigen willen laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518 - de namens hen te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden maart 2016 tot en met mei 2016 moeten opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
4.6.bepaalt dat partijen, indien deze getuigen in contra-enquête willen voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
4.7.bepaalt dat partijen, indien deze het bewijs niet door getuigen willen leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E12.55, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972517 - en aan de wederpartij moeten opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
4.8.bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank - Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518 - en de wederpartij moeten toesturen;
4.9.houdt iedere verdere beslissing aan,
4.10.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016.
615/32