[Woningbouwvereniging] stelt zich op het standpunt dat de noodzaak om te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst geheel in de risicosfeer van [verweerder] ligt en aan hem toerekenbaar is.
[verweerder] functioneert in haar visie niet naar behoren en is niet in staat gebleken de in het rapport van Gerrichhauzen & Partners genoemde oorzaken van het niet functioneren van de interne structuur en cultuur van [Woningbouwvereniging] op te lossen. [Woningbouwvereniging] erkent dat de bestuurder niet de enige “schuldige” is in de vastgelopen verhoudingen, maar acht het te behoren tot de professionele verantwoordelijkheid van [verweerder] als directeur-bestuurder om daarin verandering te brengen. Dat dit hem niet is gelukt is te wijten aan zijn op bestuurlijk en communicatief terrein onvoldoende krachtig functioneren en opereren, waardoor al langere tijd sprake is van een negatief krachtenveld, het ontbreken van goede samenwerkingsrelaties en ernstige kritiek op zijn optreden en stijl van besturen, aldus [Woningbouwvereniging]. [verweerder] heeft betwist dat bij hem de oorzaak van de vastgelopen verhoudingen moet worden gelegd. Hij wijst er op dat een deel van de problemen al dateren van voor zijn aantreden, hetgeen door [Woningbouwvereniging] niet wordt betwist, maar [Woningbouwvereniging] acht het tot de professionele verantwoordelijkheid van [verweerder] behoren dat hij die problemen oplost.
[Woningbouwvereniging] heeft gesteld dat in de afgelopen periode met regelmaat is gesproken over verbeterpunten van [verweerder], laatstelijk nog bij de beoordeling op 29 november 2013 en dat [verweerder] de gelegenheid is geboden zijn functioneren te verbeteren. [verweerder] heeft dit betwist en gesteld dat [Woningbouwvereniging] geen inspanningen heeft verricht om daadwerkelijk te investeren in voortzetting van de samenwerking.
Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van [Woningbouwvereniging] gelegen om, gelet op de betwisting door [verweerder], een en ander nader met stukken te onderbouwen.
Het is weliswaar begrijpelijk dat het functioneren in een functie zoals door [verweerder] wordt uitgeoefend op een andere manier wordt besproken dan het functioneren van een “gewone” werknemer, maar het kritisch volgen van iemands functioneren is iets anders dan hem daarop uitdrukkelijk aanspreken. Van [Woningbouwvereniging] als werkgever had mogen worden verwacht dat zij aan [verweerder] concreet en specifiek kenbaar had gemaakt op welke punten zij kritiek heeft ten aanzien van de wijze waarop hij zijn bestuursfunctie uitoefent en een termijn te stellen waarbinnen zij verbetering verwacht, met de heldere boodschap dat bij gebreke van verbetering beëindiging van de arbeidsrelatie onontkoombaar zal zijn.
Niet gebleken is dat een en ander in de periode vóór de beoordeling van 29 november 2013 concreet en specifiek aan de orde is gesteld door [Woningbouwvereniging], dit is niet gebeurd bij de beoordeling en evenmin is gesteld of gebleken dat [Woningbouwvereniging] dit na 29 november 2013 aan de orde heeft gesteld. Een en ander dient voor rekening en risico van [Woningbouwvereniging] als werkgever te blijven. Het ontbreken van een deugdelijk disfunctioneringsdossier terwijl [Woningbouwvereniging] onvoldoende functioneren van [verweerder] mede aan het ontslag als bestuurder en het besluit om te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ten grondslag heeft gelegd is niet zorgvuldig jegens [verweerder]. Met de aankondiging bij de beoordeling van
29 november 2013, dat [verweerder] op korte termijn moest omzien naar een andere functie, zonder dat dit eerder door [Woningbouwvereniging] aan de orde is gesteld -stukken waaruit blijkt dat dit wel is gebeurd ontbreken immers- heeft [Woningbouwvereniging] in wezen de stekker uit de samenwerking met [verweerder] als directeur-bestuurder getrokken en heeft zij bestaande spanningen tussen partijen vergroot. Met deze gang van zaken heeft [Woningbouwvereniging] bijgedragen aan het komen te ontvallen van de noodzakelijke vertrouwensbasis tussen partijen, hetgeen haar te verwijten valt en hetgeen tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van de aan [verweerder] toe te kennen vergoeding door verhoging van de C-factor.