Het (later gefailleerde) bedrijf X heeft ten behoeve van de bank het recht van hypotheek gevestigd op percelen grond, die behoren tot een vakantiepark. Nadien heeft X stacaravans ("chalets") gekocht. In deze zaak strijden de bank en de leverancier die stelt de chalets onder eigendomsbehoud aan X te hebben geleverd over de vraag of de chalets door natrekking eigendom zijn geworden van X en aldus onder het hypotheekrecht van de bank zijn komen te vervallen en vervolgens over de vraag of de leverancier onrechtmatig jegens de bank heeft gehandeld door de chalets van het vakantiepark te verwijderen en weer tot zich te nemen, in de veronderstelling dat hij een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud had bedongen. Beide vragen worden bevestigend beantwoord en de leverancier wordt veroordeeld tot schadevergoeding.
zaaknummer / rolnummer: C/10/427930 / HA ZA 13-689
Vonnis van 26 februari 2014
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK VALLEI EN RIJN U.A.,
gevestigd te Ede,
eiseres,
advocaat mr. K. Heemrood-van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] CARAVANS B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.Ph.P.M. Weerts.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 28 augustus 2013 en de daarin genoemde stukken;
-
het proces-verbaal van comparitie van 13 januari 2014 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
Lemonie Investments B.V. (hierna: Lemonie) – in staat van faillissement verklaard op 27 januari 2012 – is, althans was aandeelhouder/bestuurder van Hooge Paaschberg B.V. (hierna: Paaschberg). Die vennootschap was op haar beurt enig aandeelhouder/bestuurder van Vakantie-Eiland Braakman B.V. (hierna: Braakman). Laatstgenoemde exploiteerde een vakantiepark nabij de Braakmankreek, in de plaats Hoek, ten westen van Terneuzen.
2.2.
Rabobank heeft op 30 maart 2009 met Lemonie en Paaschberg een financieringsovereenkomst gesloten door ondertekening van een financieringsvoorstel van Rabobank (productie 1 bij dagvaarding), in welk verband zij ruim 15 miljoen euro aan hen heeft geleend. Braakman heeft zich hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verplichtingen van Lemonie en Paaschberg uit hoofde van genoemde overeenkomst. In het financieringsvoorstel staat onder meer het volgende:
“(...) Hypotheek Te vestigen 1e recht van hypotheek van EUR 15.300.000,00 op alle onroerende zaken welke eigendom zijn van Vakantie-eiland Braakman B.V. (...).”
2.3.
Tot zekerheid van nakoming heeft Braakman onder meer bij notariële akte van 1 april 2009 op aan haar in eigendom toebehorende onroerende zaken het recht van hypotheek ten gunste van (onder andere) Rabobank gevestigd (productie 3 bij dagvaarding).
2.4.
In of omstreeks oktober 2009 heeft [gedaagde] aan Braakman vijftien chalets geleverd na daartoe in juli/augustus 2009 gesloten koopovereenkomsten, die zijn geplaatst op tot het vakantiepark behorende percelen.
2.5.
Braakman heeft nagelaten de koopsom van (al) deze chalets te betalen, waarna [gedaagde] vervolgens op 16 juni en 1 juli 2010 na daartoe verkregen verlof conservatoir beslag heeft gelegd op aan Braakman in eigendom toebehorende percelen grond.
2.6.
Op vordering van [gedaagde] is Braakman bij vonnis van 24 oktober 2012 van de rechtbank Middelburg (hierna ook: het vonnis, productie 4 bij dagvaarding) veroordeeld tot betaling van de koopprijs van de chalets van circa 1,1 miljoen euro.
2.7.
Op 29 oktober 2012 heeft [gedaagde] het vonnis aan Rabobank doen overbetekenen (productie 7 bij dagvaarding).
2.8.
Gedurende drie dagen vanaf 26 november 2012 heeft [gedaagde] de chalets van het terrein van Braakman gehaald en op een tijdelijke plaats in de buurt gestald, om de chalets in de periode tot en met 5 december 2012 van daaruit per vrachtwagen naar Sliedrecht te vervoeren.
2.9.
Bij brief van 29 november 2012 (productie 2 bij antwoord) aan [gedaagde] heeft Rabobank zich op het standpunt gesteld dat de chalets onroerend zijn en dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de chalets te verwijderen en heeft zij [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade.
2.10.
Bij brieven van 5 en 17 december 2012 (productie 5 bij antwoord) heeft [gedaagde] onrechtmatigheid en aansprakelijkheid betwist en heeft zij gesteld dat zij een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud had bedongen.
2.11.
Op 4 december 2012 is Braakman in staat van faillissement verklaard.
2.12.
De vordering van Rabobank op Braakman beliep per datum faillissement ruim 12 miljoen euro.
2.13.
Na faillissement zijn de aan Rabobank verhypothekeerde onroerende zaken van Braakman onderhands door de curator verkocht aan een reeds voor faillissement geïnteresseerde koper. Rabobank heeft hiermee ingestemd en was bereid afstand te doen van haar hypotheekrecht mits de koopprijs aan haar zou toekomen. De koper had reeds voor faillissement (in ieder geval) onderhandeld met Braakman (en Rabobank).
In het e-mailbericht van de makelaar van 23 augustus 2012 gericht aan[e-mailadres] en aan Rabobank (productie 6 bij dagvaarding) staat onder meer het volgende:
“(...) voor wat betreft het verhaal [gedaagde] stacaravans / chalets is door [naam weggelakt, toevoeging rechtbank] aangegeven dat hij er vanuit gaat dat deze erbij zitten. Mocht dit onverhoopt toch niet het geval zijn, dan wenst hij een verlaging van de koopsom met een maximum van € 250.000,= als alle ([gedaagde]) eenheden weggehaald worden; (...)
Graag hoor ik jullie reactie hierop. (...)”
3 De vordering
3.1.
Rabobank vordert dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] (rechtbank: abusievelijk staat in de dagvaarding Braakman) wordt veroordeeld tot betaling van:
€ 250.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 november 2012 tot aan de dag der voldoening;
€ 1.251,25 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 november 2012 tot aan de dag der voldoening;
de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Rabobank stelt daartoe het volgende.
[gedaagde] heeft onrechtmatig jegens haar (als hypotheekhouder) gehandeld door de chalets aan het hypotheekrecht te onttrekken. De grond waarop de chalets stonden was eigendom van Braakman. [gedaagde] heeft geen rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud bedongen, althans dat wordt bij gebrek aan wetenschap betwist, althans door natrekking is Braakman ook eigenaar van de chalets geworden. Omdat de chalets aldus onroerend zijn geworden vallen deze onder het hypotheekrecht van de bank.
Door de onrechtmatige daad heeft Rabobank schade geleden. De verkoop van de chalets heeft als gevolg van een door de koper bedongen korting € 250.000,00 minder opgeleverd.
Daarnaast heeft Rabobank schade tot een bedrag van € 1.251,25 geleden doordat [gedaagde] bij het onzorgvuldig wegnemen van de chalets schade heeft toegebracht aan de gasinstallaties waarop de chalets waren aangesloten.
4 Het verweer
4.1.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van Rabobank in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert daartoe het volgende aan.
De onrechtmatigheid wordt betwist. Betwist wordt dat door natrekking het rechtsgeldig bedongen eigendomsvoorbehoud van [gedaagde] is vervallen en de chalets eigendom van Braakman zijn geworden. De chalets waren niet duurzaam met de grond verenigd en zijn zonder enige beschadiging van betekenis verwijderd. [gedaagde] is eigenaar van de chalets gebleven en mocht dus de chalets revindiceren en verwijderen. Zij heeft dus niet het hypotheekrecht van Rabobank geschonden.
Ook de toerekenbaarheid, de schade en het causaal verband worden betwist.
Indien geoordeeld wordt dat sprake is van natrekking wordt aangevoerd dat [gedaagde] (impliciet) toestemming van Braakman als hypotheekgever heeft gekregen om de chalets te verwijderen, althans dat Braakman heeft meegewerkt aan het verwijderen, althans dat zij zich daartegen niet heeft verzet.
5 De beoordeling
5.1.
Partijen strijden over de vraag of de door [gedaagde] aan Braakman geleverde chalets door natrekking eigendom zijn geworden van Braakman en aldus onder het hypotheekrecht van Rabobank zijn komen te vallen. Bij de beoordeling daarvan wordt het volgende vooropgesteld.
5.1.1.
Volgens artikel 3:3 BW zijn, voor zover hier van belang, onroerend de grond en gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
5.1.2.
Volgens artikel 5:20 lid 1, aanhef en sub e, BW omvat de eigendom van de grond mede gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak.
5.1.3.
In het Portocabin-arrest d.d. 31 oktober 1997 (LJN: ZC2478) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
Bij de beoordeling van de vraag of een gebouw onroerend is in de zin van art. 3:3 lid 1 BW – voor zover hier van belang het voordien geldende recht weergeeft – gelden de volgende maatstaven.
a. a) Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.
b) Bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht.
c) De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn.
d) De verkeersopvattingen kunnen – anders dan voor de vraag of iets bestanddeel van een zaak is in de zin van art. 3:4 BW – niet worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van die vraag onzekerheid blijkt te bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven geval als ‘duurzaam’, onderscheidenlijk ‘verenigd’ en in verband daarmee als ‘bestemming’ en als naar buiten kenbaar’ heeft te gelden.
5.2.
Met betrekking tot de door [gedaagde] aan Braakman geleverde chalets staat het volgende vast:
-
de chalets waren voorzien van wielen;
-
de chalets waren door [gedaagde] op percelen grond van Braakman geplaatst op door haar ([gedaagde]) neergelegde stelconplaten waarop zij een stalen fundering had aangebracht;
-
de chalets waren door of in opdracht van Braakman aan de onderzijde tot aan de grond afgewerkt zodat de wielen niet meer zichtbaar waren;
-
de chalets stonden op vaste standplaatsen;
-
door of in opdracht van Braakman zijn rondom de chalets tuinen en terrassen aangelegd;
-
door of in opdracht van Braakman zijn bij de chalets schuren geplaatst;
-
de chalets waren aangesloten op gas, water, licht en riolering;
-
de chalets waren bedoeld voor verkoop of verhuur door Braakman.
5.3.
Gezien de feitelijke toestand van de chalets en de wijze waarop zij op de percelen van Braakman waren geplaatst zoals hiervoor in 5.2 omschreven wordt geoordeeld dat de chalets naar hun aard en inrichting bestemd waren om duurzaam ter plaatse te blijven, dat de chalets derhalve duurzaam met de grond verenigd waren in de zin van artikel 3:3 BW en dat die bestemming ook naar buiten kenbaar was.
Daarbij is niet van belang dat het technisch mogelijk is om de chalets te verplaatsen.
Het was ook de bedoeling van Braakman – als degene in wiens opdracht de chalets ter plaatse waren aangebracht – om de chalets te verhuren of te verkopen en door de aard en opzet van het door Braakman ter plaatse geëxploiteerde vakantiepark was deze bedoeling naar buiten kenbaar.
Nu de vraag of de chalets roerend of onroerend waren aldus eenduidig kan worden beantwoord, spelen de verkeersopvattingen geen rol.
5.4.
Nu op de voet van het bepaalde in artikel 5:20 lid 1, aanhef en sub e, BW de eigendom van de grond mede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd omvat, was Braakman niet alleen eigenaar van de grond maar – door natrekking – ook van de chalets. Gelet op artikel 3:227 lid 2 BW dat, voor zover van belang, bepaalt dat een recht van hypotheek op een zaak zich uitstrekt over al hetgeen de eigendom van de zaak omvat, geldt dat niet alleen de grond maar ook de chalets onder het hypotheekrecht van Rabobank vielen. Dat in het financieringsvoorstel werd gesproken over het vestigen van hypotheek op alle onroerende zaken die (toen) eigendom waren van (onder meer) Braakman (zie 2.2) en dat ten tijde van het vestigen van het recht van hypotheek de chalets nog niet waren geleverd, maakt het voorgaande niet anders.
5.5.
Veronderstellenderwijs aangenomen dat [gedaagde] met betrekking tot de chalets jegens Braakman een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud heeft bedongen – zoals [gedaagde] aanvoert en Rabobank betwist – betekent het voorgaande dat dat dit eigendomsvoorbehoud verloren is gegaan, althans niet meer kan worden ingeroepen door de natrekking zoals in 5.4 uiteengezet is.
5.6.
Vervolgens is het de vraag of [gedaagde] uit hoofde van een onrechtmatige daad schadeplichtig is jegens Rabobank.
5.6.1.
Door de chalets te verwijderen en tot zich te nemen heeft [gedaagde] de chalets onttrokken aan het hypotheekrecht van Rabobank. Daarmee heeft zij onrechtmatig jegens Rabobank gehandeld.
5.6.2.
Dat Rabobank zich niet heeft verzet na de overbetekening van het door de rechtbank Middelburg gewezen vonnis, ontneemt niet het onrechtmatig karakter aan het handelen van [gedaagde].
5.6.3.
Voor zover [gedaagde] met de gestelde – en door Rabobank betwiste – toestemming van Braakman voor het verwijderen van de chalets de onrechtmatigheid bestrijdt, geldt het volgende.
Indien en voor zover uit de medewerking van medewerkers van Braakman bij het weghalen van de chalets toestemming van Braakman kan worden afgeleid – hetgeen [gedaagde] stelt en Rabobank betwist –, geldt die toestemming slechts in de onderlinge verhouding tussen Braakman en [gedaagde] en kon dit (door [gedaagde]) niet als toestemming voor of namens Rabobank worden opgevat.
5.6.4.
Indien Braakman als hypotheekgever jegens Rabobank zou hebben gehandeld in strijd met “de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de financieringsovereenkomst met Rabobank” (conclusie van antwoord onder 42), maakt dat het handelen van [gedaagde] jegens Rabobank nog niet rechtmatig.
5.6.5.
Het onrechtmatig handelen is aan de schuld van [gedaagde] te wijten. Uit de over-betekening van het vonnis van de rechtbank Middelburg aan Rabobank op 29 oktober 2012 blijkt dat [gedaagde] wist of in ieder geval had behoren te weten dat Rabobank hypotheekhouder was. [gedaagde] had ook moeten weten of had er in ieder geval rekening mee moeten houden dat het door haar bedongen eigendomsvoorbehoud zou kunnen worden doorbroken door natrekking.
5.6.6.
De schade als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde] moet worden bepaald door de feitelijke situatie te vergelijken met de hypothetische situatie dat de onrechtmatige daad niet heeft plaatsgevonden. In de feitelijke situatie zijn de verhypothekeerde zaken na het uitspreken van het faillissement van Braakman onderhands verkocht aan een derde die
een korting van (maximaal) € 250.000,00 had bedongen voor het geval de door [gedaagde] geleverde chalets “er niet bij zouden zitten”. Indien in de verkoop/levering aan die derde ook de chalets zouden zijn begrepen, had Rabobank dus € 250.000,00 méér ontvangen. Ter zitting heeft Rabobank ook – onbetwist – verklaard dat zij bij de verkoop dat bedrag minder heeft ontvangen. Dit is dus in beginsel haar schade.
5.6.7.
[gedaagde] heeft nog – onbetwist – aangevoerd dat zij aan Braakman 16 chalets heeft geleverd, waarvan er één is betaald, en dat zij daarom (geen 16 maar) 15 chalets heeft verwijderd. Volgens [gedaagde] moet daarom het schadebedrag naar rato worden verminderd. Kennelijk bedoelt [gedaagde] hiermee dat Rabobank ten onrechte de op haar rustende schadebeperkingsplicht heeft geschonden door in te stemmen met de volledige korting van € 250.000,00 terwijl niet alle 16, maar 15 chalets waren verwijderd. Nu [gedaagde] verder niet heeft toegelicht hoe die vermindering naar rato er precies uit zou moeten zien en bij gebreke van een opgave van de waardes van de verschillende chalets, zal de rechtbank dat als volgt vaststellen: (€ 250.000,00 : 16) × 15 = € 234.375,00. Dat bedrag ligt voor toewijzing gereed, evenals de niet afzonderlijk bestreden wettelijke rente daarover.
5.7.
De daarnaast gevorderde vergoeding ad € 1.251,25 van de schade die [gedaagde] aan de gasinstallaties van de chalets heeft toegebracht bij het wegnemen van de chalets kan als onbetwist worden toegewezen, evenals als de onbetwist gebleven wettelijke rente.
5.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van Rabobank worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Rabobank van het bedrag van € 234.375,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 november 2012 tot aan de dag der voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Rabobank van het bedrag van € 1.251,25 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 november 2012 tot aan de dag der voldoening;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 7.810,84, te vermeerderen met de nakosten voor wat betreft het salaris voor de advocaat (het nasalaris) forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening, verhoogd met € 68,00 in geval van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.1