vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/416550 / HA ZA 13-85
Vonnis van 23 oktober 2013
[eiser]
,
wonende te Londen (Engeland),
eiser,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
[gedaagde]
,
wonende te Alblasserdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.E. Doelman.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
Op 19 mei 2011 hebben [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]) en [gedaagde] een overeenkomst gesloten, op basis waarvan [schuldeiser] een bedrag van € 50.000,00 heeft geleend aan [gedaagde].
2.2.
[schuldeiser] en [gedaagde] hebben hun afspraken over de geldlening vastgelegd in een document getiteld ‘schuldbekentenis’ (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst is door [schuldeiser] de handgeschreven tekst opgenomen “for 10 year term, paid down over 10 years”. In de overeenkomst is voorts bepaald:
“Deze schuld bestaat onder de volgende bepalingen;
1. over de hoofdsom of het niet-afgeloste gedeelte daarvan is een rente van 4% per jaar verschuldigd.
2. Aflossing geschiedt in jaarlijkse termijnen groot €………………,00 voor het eerst op……. ……. Elke aflossing vervalt op de eerste dag van de maand.
3. Hoofdsom en restant hoofdsom zullen onmiddellijk opeisbaar zijn, zonder waarschuwing of ingebrekestelling, bij faillissement, overlijden of onder curatele stelling, bij aanvraag om surséance van betaling of bij aanvraag schuldsanering. Alle kosten ontstaan uit of verband houdende met de inning van de hoofdsom of restant hoofdsom komen ten laste van de schuldenaar.”
2.3.
Bij e-mail van 30 mei 2011, met het onderwerp “lening annuiteit”, heeft de boekhouder van [gedaagde], de heer [boekhouder] (hierna: [boekhouder]), aan [gedaagde] bericht:
“Voor een lening van â, - 50.000, looptijd 10 jaar, rente 3,8% bedraagt de termijn (annuÂteit rente en aflossing) â, - 501,49 per maand (120 termijnen).”
[gedaagde] heeft deze e-mail op 30 mei 2011 doorgestuurd aan [schuldeiser] met de mededeling:
“hai [schuldeiser],hier de berekening van mijn boekhouder,ik begin er binnenkort mee,
zeer veel dank nogmaals,
xxx [gedaagde].”
2.4.
Bij e-mail van 20 oktober 2011 heeft [gedaagde] aan [schuldeiser] bericht:
“[schuldeiser],
i am wondering how you are dooing wricht now.
how things are over there.
well i am not forgotten what you done for me,and also i am not forgot to pay you back.
just trying to find a way to the sun.
the selling of my shop is still in progress and i have alreddy asteblist the shop over there whit the name DC Trading &repair. [dutch caribbian ]
so the most of the monny is still in kas.
i am trying to pay you back when i sold the shop,that is eysier for me if you agree,
manny thanks again my friend,hope to see you again.
greetings [gedaagde]. xx”
2.5.
Bij e-mail van 1 april 2012 heeft [gedaagde] aan [schuldeiser] bericht:
“Miky i just try to get a mail from you,i am not forgotten you.
we are setting up a business in barbados.
we going to do a rentallbusiness in kidcars [burton]
we get the cooparation from them.
gooing to barbados on 12 april until 3 mei to get some paperwork.
if everything going wricht we are in business thanks to you.
we paying everything back to you what we have loan from you.
so i hope i here from you.
greetings [gedaagde]-[X] xxx”
2.6.
[schuldeiser] is op 25 mei 2012 overleden. Zijn broer, [eiser], is erfgenaam van [schuldeiser] en gerechtigd de boedel af te wikkelen en vorderingen te innen.
4 De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Voordat een inhoudelijke beslissing kan worden gegeven op de geschilpunten van partijen, dient te worden ingegaan op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht. [eiser] is immers woonachtig in Engeland en [schuldeiser] was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst woonachtig in Engeland en India, hetgeen deze zaak een internationaal karakter geeft.
4.2.
De rechtsmacht wordt beoordeeld op basis van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo). Op grond van artikel 2 lid 1 EEX-Vo komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu [gedaagde] woonachtig is in Nederland.
4.3.
Het toepasselijk recht wordt bepaald aan de hand van de Verordening (EG)
nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Artikel 3 lid 1 Rome I stelt de rechtskeuze van partijen voorop. Deze rechtskeuze moet uitdrukkelijk zijn gedaan of voldoende duidelijk blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval.
4.4.
Beiden partijen hebben hun stellingen gebaseerd op (bepalingen uit het) Nederlands recht en stellen dat Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is. Ter comparitie heeft [gedaagde] betoogd dat partijen een impliciete rechtskeuze voor Nederlands recht hebben gemaakt, gelet op de tekst van de overeenkomst. [eiser] heeft zich bij dit betoog aangesloten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank Nederlands recht toepassen.
Opeisbaarheid van de geldlening
4.5.
Tussen partijen is in geschil of de geldlening op grond van artikel 3 van de overeenkomst door het overlijden van [schuldeiser] thans geheel opeisbaar is geworden.
4.6.
Bij de uitleg van contractsbepalingen gaat het niet alleen om een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
4.7.
[eiser] stelt dat er meer aansluiting bij de letterlijke tekst van de overeenkomst moet worden gezocht, nu één van de partijen bij de overeenkomst is overleden. Vooropgesteld wordt dat deze omstandigheid er niet toe leidt dat artikel 3 van de overeenkomst anders moet worden uitgelegd, dan op de wijze als hiervoor geschetst.
[gedaagde] beroept zich voor de uitleg van de overeenkomst op de toelichting op artikel 3 van [boekhouder], zijn boekhouder. Nu [boekhouder] geen partij was bij de overeenkomst en uit zijn verklaring niet blijkt van relevante mededelingen aan of gedragingen van partijen in het totstandkomingsproces van de overeenkomst, wordt zijn toelichting buiten beschouwing gelaten.
4.8.
Artikel 3 bepaalt dat de hoofdsom en het restant van de hoofdsom onmiddellijk opeisbaar zullen zijn bij overlijden. In artikel 3 is niet bepaald welke partij (schuldenaar of schuldeiser) dient te overlijden om de lening op te kunnen eisen. [eiser] stelt op grond daarvan dat partijen hebben bedoeld open te laten welke partij dient te overlijden. In artikel 3 zijn echter, zoals ook door [gedaagde] is gesteld, andere omstandigheden opgenomen die uitsluitend voor de overeenkomst gevolgen hebben indien en voor zover zij de schuldenaar betreffen. Een faillissement, een overlijden, een ondercuratelestelling of een aanvraag om surséance van betaling of schuldsanering van de schuldeiser hebben doorgaans geen consequenties voor de overeenkomst. Indien de schuldeiser overlijdt, zoals in het onderhavige geval, worden zijn erfgenamen als rechtsopvolgers onder algemene titel automatisch schuldeiser. Zonder nadere onderbouwing valt dan ook niet in te zien waarom er door partijen bij de overeenkomst voor die specifieke situatie een (afwijkende) regeling zou zijn getroffen.
Dat de in artikel 3 opgesomde omstandigheden enkel de schuldenaar betreffen, blijkt voorts uit de toevoegingen “zonder waarschuwing of ingebrekestelling” en “alle kosten ontstaan uit of verband houdende met de inning van de hoofdsom of restant hoofdsom komen ten laste van de schuldenaar”.
4.9.
Gelet op het voorgaande dient artikel 3 van de overeenkomst zo te worden uitgelegd, dat slechts het overlijden van de schuldenaar ([gedaagde]) leidt tot opeisbaarheid van de lening. De lening is door het overlijden van de schuldeiser ([schuldeiser]) derhalve niet opeisbaar geworden.
4.10.
Tussen partijen is voorts in geschil of [gedaagde] thans (vóór het einde van de looptijd van de lening) rente en aflossing verschuldigd is.
4.11.
Ook hier dient niet alleen naar de letterlijke tekst van de overeenkomst te worden gekeken, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.12.
Artikel 1 van de overeenkomst bepaalt slechts dat [gedaagde] over de hoofdsom van de lening, althans het niet-afgeloste deel, een rente van 4% per jaar verschuldigd is; het moment waarop deze rente moet worden betaald staat niet in de overeenkomst opgenomen. Artikel 2 geeft de mogelijkheid om in te vullen wat de jaarlijkse termijnen bedragen en wanneer die betaald moeten worden, maar [schuldeiser] en [gedaagde] hebben dit open gelaten.
4.13.
[gedaagde] betwist dat er afspraken zijn gemaakt over tussentijdse rentebetalingen en aflossing. Hij stelt dat hij de lening pas na 10 jaar hoefde terug te betalen, inclusief rente. Door [schuldeiser] is aan de overeenkomst na vermelding van het geleende bedrag echter de handgeschreven Engelse tekst toegevoegd “for 10 year term, paid down over 10 years”. Dit betekent letterlijk: “voor een periode van 10 jaar, afbetaald gedurende de periode van 10 jaar”. Uit deze toevoeging had [gedaagde] moeten begrijpen dat de lening niet pas na 10 jaar (“after 10 years”), maar gedurende de looptijd van de lening (“over 10 years”) diende te worden terugbetaald.
4.14.
Dat [gedaagde] heeft begrepen dat hij tussentijds rente en aflossing diende te betalen, blijkt uit zijn e-mails van 30 mei 2011, 20 oktober 2011 en 1 april 2012 aan [schuldeiser].
Bij zijn e-mail van 30 mei 2011 stuurt [gedaagde] een berekening van maandelijkse annuïteiten van zijn boekhouder aan [schuldeiser] door. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] zijn boekhouder om deze berekening zou vragen en hij deze vervolgens door zou sturen aan [schuldeiser], indien hij niet verplicht was tot betaling van rente en aflossing.
Ook valt niet in te zien waarom [gedaagde] in 2011 en 2012 al toezeggingen aan [schuldeiser] zou doen de lening terug te betalen (zoals hij heeft gedaan in zijn e-mails van 20 oktober 2011 en 1 april 2012), als hij hiertoe pas na 10 jaar (in 2021) gehouden zou zijn.
Gelet op deze e-mails, mocht [schuldeiser] redelijkerwijs van [gedaagde] verwachten dat hij jaarlijks rente en aflossing zou betalen.
4.15.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst thans rente en aflossing verschuldigd is. Uitgaande van de verplichting van [gedaagde] om de lening af te lossen in 10 jaarlijkse termijnen van € 5.000,00, vanaf 2012 elk jaar te voldoen op 19 mei van betreffend jaar, is [gedaagde] per 19 mei 2013 een bedrag van
(€ 5.000 x 2 =) € 10.000,00 aan aflossing verschuldigd. De volgende termijn die [gedaagde] dient te voldoen vervalt op 19 mei 2014.
4.16.
Nu de aflossingen ieder jaar op 19 mei dienen plaats te vinden, zal ook de rente op die datum door [gedaagde] verschuldigd zijn. Het bedrag van € 10.000,00 dat [gedaagde] thans aan aflossing verschuldigd is dient derhalve te worden vermeerderd met de contractuele rente die [gedaagde] verschuldigd is (4% op jaarbasis) van 19 mei 2011 tot 19 mei 2013 over de hoofdsom van € 50.000,00.
4.17.
Over het totaalbedrag (€ 10.000,00 plus contractuele rente van 19 mei 2011 tot
19 mei 2013 over € 50.000,00) is [gedaagde] vanaf 19 mei 2013 tot de dag der algehele voldoening wettelijke rente verschuldigd.
4.18.
[gedaagde] zal hierna worden veroordeeld tot betaling van voornoemde bedragen.
4.19.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,17
- griffierecht € 821,00
- salaris advocaat € 904,00 (2 punten x tarief II € 452,00)
Totaal € 1.817,17
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen
een bedrag van € 10.000,00 aan aflossing
vermeerderd met de contractuele rente (4% op jaarbasis) van 19 mei 2011 tot 19 mei 2013 over een bedrag van € 50.000,00,
het totaal van deze twee bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2013 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.817,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.1