RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 4778439 \ EJ VERZ 16-14
Beschikking van de kantonrechter van 17 maart 2016
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G.D. van der Heiden, werkzaam bij CNV Vakmensen,
de besloten vennootschap ALPINE ISOLATIE BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijssen,
verwerende partij,
zelfstandig procederende.
2 De feiten
2.1.
De werknemer, geboren [1971] , is op 1 juni 2015 in dienst getreden bij de werkgever. Op de salarisstrook van juli 2015, productie 4 bij de dagvaarding, staat bij beroep vermeld: productiemedewerker, en staat bij bruto basisloon vermeld: € 12,71. Het betreft een fulltime dienstverband.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en wel tot 30 november 2015. De arbeidsovereenkomst is nadien niet voortgezet.
3 Het verzoek
3.1.
De werknemer verzoekt de werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 2.349,32 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
Aan dit verzoek legt de werknemer ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 30 november 2015, en dat de werkgever heeft verzuimd om hem uiterlijk een maand daarvoor, dus uiterlijk op 30 oktober 2015, schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Verzoeker maakt aanspraak op een aanzegvergoeding die gelijk staat aan één maand loon, zijnde € 2.349,32 bruto (174,67 uur x € 13,45).
Verzoeker stelt dat hij in de zes maanden 176 uur, 184 uur, 168 uur, 176 uur, 176 uur en 168 uur heeft gewerkt, hetgeen een gemiddelde van 174,67 uur oplevert.
Verzoeker stelt dat zijn bruto uurloon € 13,45 is en dat verweerster ten onrechte uitgaat van een bruto uurloon van € 12,71.
3.4.
De omstandigheid dat de werknemer op 4 november 2015 zelf aan de werkgever te kennen heeft gegeven per 1 december ander werk te hebben gevonden zodat wat hem betreft het dienstverband niet voortgezet hoeft te worden, doet aan de schriftelijke verplichting van de werkgever niets af. In de wet is nadrukkelijk de schriftelijke aanzegverplichting van de werkgever opgenomen; deze verplichting staat centraal, niet het gedrag of de actie van de werknemer.
5 De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van € 2.349,32, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
5.2.
De werknemer heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
5.3.
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen. Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt bovendien dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd is, indien de werkgever deze verplichting niet tijdig is nagekomen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW niet tijdig is nagekomen. Die verplichting is immers ontstaan op 31 oktober 2015 en de werkgever heeft de werknemer niet schriftelijk uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst tijdig geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
5.5.
In Kamerstuk Tweede Kamer, vergaderjaar 2013/14, 33818, nr. 3, staat bij punt 6. Aanzegtermijn, pagina 20, opgenomen:
“Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen in beginsel van rechtswege, tenzij schriftelijk is overeengekomen dat voorafgaande opzegging nodig is. Het is conform huidig recht aan de werkgever of en wanneer hij de werknemer informeert over zijn voornemen om de arbeidsrelatie al dan niet voort te zetten door het aanbieden van een nieuwe overeenkomst. Een werknemer met een tijdelijk contract is echter gebaat bij tijdige informatie van zijn werkgever over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Bij beëindiging van de arbeidsrelatie dient de werknemer immers op zoek te gaan naar ander werk.
Om de werknemer tijdig duidelijkheid te bieden, stelt de regering in dit wetsvoorstel voor om bij afloop van tijdelijke contracten van zes maanden of langer een wettelijke aanzegtermijn van één maand op te nemen. De werkgever dient de werknemer daardoor uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege, schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, alsmede over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst eventueel kan worden voortgezet.“
5.6.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat, nu werknemer zelf op 4 november 2015 ontslag heeft genomen, vanaf die datum niet meer kan worden geoordeeld dat werkgeefster niet heeft voldaan aan de aanzegverplichting.
5.7.
Uit geciteerd Kamerstuk blijkt dat de werkgever de verplichting heeft om zekerheid te bieden over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Echter in de onderhavige zaak was het voor werknemer op 4 november 2015 duidelijk, omdat hij ontslag had genomen dat door de werkgever werd aanvaard, dat de arbeidsovereenkomst per 30 november 2015 eindigde. Door deze ontslagname had werknemer zekerheid over het einde van de overeenkomst. Verweerster behoefde hem daarom deze zekerheid niet meer schriftelijk te bieden.
5.8.
De kantonrechter acht hierbij van belang dat verzoeker ontslag heeft genomen omdat hij een andere werkkring had gevonden alsook dat tussen partijen volstrekt duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst eindigde aangezien werkgever aan werknemer te kennen heeft gegeven dat werknemer niet meer behoefde te komen werken en werknemer dat ook niet meer heeft gedaan.
5.9.
Daarnaast is nog van belang dat mede bedoeling is van de wetsbepaling om de werknemer in de gelegenheid te stellen op zoek te gaan naar ander werk. Dit belang was in de onderhavige zaak niet meer aanwezig aangezien verzoeker zelf ander werk had gevonden en partijen het er over eens waren dat de arbeidsovereenkomst op 30 november 2015 zou eindigen.
5.10.
De kantonrechter oordeelt dat verweerster na 4 november 2015 niet meer verplicht was om aan verzoeker schriftelijk duidelijkheid te verstrekken over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter telt woensdag 4 november 2015 mee omdat werknemer pas ’s avonds ontslag heeft genomen. Aldus heeft verweerster gedurende vier dagen, van 1 november 2015 tot en met 4 november 2015, niet voldaan aan de aanzegverplichting. Dat betekent dat de werkgever zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan loon naar rato en wel berekend over vier dagen.
5.11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om uit te gaan van een bruto uurloon van € 13,45 per uur zoals verzoeker heeft bepleit. Verzoeker stelt dat ingevolge de cao bij functiegroep B dit het salaris is voor een all round isoleerder. Echter verweerster heeft gemotiveerd betwist dat verzoeker een ervaren all round isoleerder was en daartoe aangevoerd dat hij de technische kant, bijvoorbeeld reparaties, niet beheerste zoals een all round isoleerder en hij in voorkomende gevallen de hulp inriep van collega’s. Dit is niet dan wel onvoldoende door verzoeker weersproken. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dan wel onderbouwd dat hij ingedeeld dient te worden in functie groep B met een bruto uurloon van € 13,45. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van een bruto uurloon van € 12,71 als vermeld op de overgelegde loonstroken.
Aldus zal de toe te kennen aanzegvergoeding worden vastgesteld op een bedrag van € 296,01 (4/30 x € 2.220,06). Uren 174,67 x € 12,71 = € 2.220,06.
5.12.
Nu de verzochte aanzegvergoeding van € 2.349,32 wordt toegewezen tot een bedrag van € 296,01 zullen de verzochte buitengerechtelijke incassokosten van € 352,00 worden toegewezen tot een bedrag van € 44,40.
5.13.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
6 De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van € 296,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 44,40;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.