Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Parketnummer (P): 08/993052-15
Datum vonnis: 25 juli 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ervan beschuldigd wordt dat hij als feitelijk leidinggevende van [verdacht bedrijf] B.V. in de periode van maart 2015 tot en met oktober 2015 opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van een suppletie-aangifte.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
[verdacht bedrijf] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
vanaf 20 maart 2015 tot en met 29 oktober 2015 te Harderwijk en/of Almere,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n),
althans alleen, telkens als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was
tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
te weten de verplichting ingevolge artikel 10a Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uítvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
juncto artikel 68 lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 69
lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen,
opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te
weinig belasting werd geheven,
immers heeft [verdacht bedrijf] BV de in de hierboven vermelde regelgeving
opgenomen verplichting tot het doen van een suppletie, door het verstrekken
van de juiste en/of volledige inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
betrekking hebbende op de aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de
maand(en) januari tot en met december 2014, opzettelijk niet gedaan,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij het artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 10a, 68 en 69 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk een feit begaan omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten het, als degene die ingevolge artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelastingen 1968, verplicht is alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze niet verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
8 De op te leggen straf of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 462.397,-- , als gevolg van de niet ingediende suppletie-aangifte omzetbelasting over 2014.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het benadelingsbedrag moet worden bijgesteld. Daartoe heeft hij verwezen naar bijlage 1 van doc. 027, pag. 95, waaruit blijkt
- volgens de berekening van [accountantskantoor] , accountant van [verdacht bedrijf] B.V. - dat het bedrag van € 462.397,-- na een correctie ten aanzien van af te dragen BTW uit niet verzonden facturen (te weten bedragen van in totaal € 247.966,--, € 19.478,--, € 49.760,-- en € 33.247,--) bijgesteld moet worden naar een benadelingsbedrag van € 111.946,--.
De overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
In bijlage 1 op pag. 95 is opgenomen een “Beschrijving uitgevoerde werkzaamheden en feitelijke bevindingen behorend bij brief DK/150607”. Daarin staan de bevindingen van het accountantskantoor van [accountant] . Deze bevindingen zijn gebaseerd op de interne administratie van [verdacht bedrijf] B.V. over de jaren 2013, 2014 en 2015. Er is onderzoek gedaan naar de geboekte facturen, de omzet en de geboekte inkoopfacturen. Naar aanleiding hiervan is een herberekening gemaakt. Deze herberekening is aan de FIOD overhandigd en verdachte heeft ermee ingestemd. Gelet op deze herberekening gaat de rechtbank ervan uit dat het benadelingsbedrag € 111.946,-- moet zijn in plaats van het door de officier van justitie gestelde bedrag van € 462.397,--. De rechtbank neemt mede in aanmerking dat niet getwijfeld wordt aan de integriteit van de heer [accountant] , nu uit diverse e-mails van de heer [accountant] aan verdachte en aan de FIOD blijkt dat hij objectief gehandeld heeft.
De rechtbank stelt vast dat de discussie tussen de officier van justitie en de raadsman in feite neerkomt op een verschil van mening over de te trekken conclusie naar aanleiding van de herberekening. Over de feiten die daaraan ten grondslag liggen zijn zij het met elkaar eens. De rechtbank is van oordeel dat bij de strafmaat moet worden uitgegaan van het daadwerkelijke benadelingsbedrag en niet van het bedrag dat destijds bij wijze van suppletie had moeten worden ingediend. De rechtbank zal derhalve ervan uitgaan van een benadelingsbedrag van € 111.946,--.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hij heeft daarbij aangegeven deze keuze bewust te hebben gemaakt, omdat hij het benodigde geld nog niet voorhanden had, ondanks het feit dat hij door de accountant meerdere malen op deze verplichting en de daaraan verbonden gevolgen is gewezen. Met de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is komen vast te staan dat deze keuze van verdachte is uitgemond in een delict. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Het niet indienen van de suppletie-aangifte door verdachte, de feitelijke leidinggever van [verdacht bedrijf] B.V., heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst een bedrag van € 111.946,-- aan omzetbelasting is misgelopen.
Wat betreft de op te leggen straf is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit het opleggen van een vrijheidsbenemende straf indiceren.
Daarbij houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van een benadelingsbedrag dat ligt tussen € 70.000,-- en € 125.000,-- vermelden die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter rekening houden met het feit dat verdachte het ten laste gelegde feit volmondig heeft erkend en niet eerder voor een soortgelijke feit met politie en justitie in aanraking is geweest. Tevens houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte inmiddels orde op zaken heeft gesteld binnen [verdacht bedrijf] B.V. en er voor zorg heeft gedragen dat alsnog de suppletie-aangifte omzetbelasting 2014 bij de belastingdienst is ingediend.
De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen tot een werkstraf alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar als waarschuwing teneinde verdachte te weerhouden in de toekomst nogmaals soortgelijke feiten te plegen.
10 De beslissing
vrijspraak/bewezenverklaring
- -
verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk een feit begaan omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten het, als degene die ingevolge artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelastingen 1968, verplicht is alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze niet verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren;
- -
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan-Turan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.
Mr. Orriëns-Schipper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.