[gedaagde] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Tijdens het verkoopgesprek op 18 september 2012 zijn door de vertegenwoordiger van Proximedia diverse toezeggingen gedaan die niet nagekomen bleken te kunnen worden. Zo werd met name uitdrukkelijk en bij herhaling toegezegd dat [gedaagde] slechts eenmalig een bedrag van € 90,-- diende te voldoen en dat er verder aan de overeenkomst geen kosten waren verbonden. Op 12 oktober 2012 heeft [gedaagde] de factuur van 10 oktober 2012 ad
€ 283,14 ontvangen. Omdat aan [gedaagde] expliciet was medegedeeld dat zij slechts eenmalig een bedrag van € 90,-- diende te voldoen en zij verder geen kosten verschuldigd zou zijn, heeft [gedaagde] direct na ontvangst van de factuur de overeenkomst eens doorgenomen. Daarin staat te lezen, in strijd met hetgeen expliciet mondeling is toegezegd, dat sprake zou zijn van een maandelijkse bijdrage van € 283,14. [gedaagde] kreeg de indruk dat zij was opgelicht, althans met opzet was misleid. Zij heeft Proximedia e-mails en een aangetekende brief gestuurd waarin zij te kennen heeft gegeven dat zij niet met Proximedia wenst samen te werken en dat zij per direct het zogenaamde contract opzegt. Bij brief van 27 november 2012 heeft zij, voor zover dat niet reeds eerder rechtsgeldig was gebeurd, de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling.
stelt daartoe dat de dwaling te wijten is aan door Proximedia verstrekte inlichtingen en/of aan een schending van Proximedia van een op haar rustende mededelingsverplichting. Indien [gedaagde] op de hoogte was geweest van de aard en inhoud van de overeenkomst en mitsdien een juiste voorstelling van zaken had gehad, was zij met Proximedia de onderhavige overeenkomst niet aangegaan. [gedaagde] is van oordeel dat de bewijslast omtrent de al dan niet door Proximedia verstrekte informatie omgekeerd dient te worden op grond van artikel 6:193j BW. Aan [gedaagde] komt immers, middels reflexwerking, een beroep toe op de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van misleidende en agressieve handelspraktijken.
Voorts heeft [gedaagde] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, met name artikel 10.1.1 in de overeenkomst. [gedaagde] stelt daartoe dat artikel 10.1 gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend voor [gedaagde] en derhalve vernietigbaar. De vraag of genoemd artikel als een onredelijk bezwarend beding gezien moet worden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de normen zoals neergelegd in de artikelen 6:236 en 6:237 BW (zwarte en grijze lijst). Van deze artikelen dienst immers in casu een reflexwerking uit te gaan, nu [gedaagde] in dit geval een met consumenten vergelijkbare positie inneemt. Voor zover de kantonrechter van oorddeel is dat artikel 10.1 in de algemene voorwaarden pas als onredelijk bezwarend gezien dient te worden, indien de vergoeding onevenredig hoog moet worden geachte, merkt [gedaagde] het volgende op. Met de door Proximedia verrichtte werkzaamheden kunnen onmogelijk zodanige hoge kosten gemoeid zijn, dat een vergoeding zoals in artikel 10.1 is omschreven. Ook indien de artikelen 6:236 en 6:237 BW op grond van reflexwerking niet toepasselijk worden geacht, dient artikel 10.1 in de algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend te worden beschouwd, zodat het beding vernietigbaar is, althans niet van toepassing moet worden geacht. In dat geval is het beding immers op grond van de artikelen 6:2 en 6:248 lid 2 niet van toepassing, nu het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat een redelijke opzegtermijn hooguit twee maanden kan bedragen.
De overeenkomst is geëindigd door de opzegging van [gedaagde] op 12 oktober 2012. Proximedia kan derhalve geen betaling van facturen vorderen over de periode vanaf
12 oktober 2012. Hooguit kan over die periode de vergoeding ex artikel 10.1 worden gevorderd. De buitengerechtelijke kosten komen evenmin voor toewijzing in aanmerking.