Uit de schriftelijke verklaringen van [werknemer] en [R.] (prod. 3 bij verzoekschrift) blijkt, dat het regelmatig is voorgekomen dat de poort ook 's avonds bij het verlaten van het bedrijfsterrein open was en/of dat een werknemer vergeet eerst naar de sleutelhouder te gaan alvorens zich naar de poort te begeven. Indien men dan toch voor een gesloten poort komt moet de werknemer terug gaan naar de bedrijfshal en aldaar op zoek gaan naar de sleutelhouder die vervolgens met de betreffende werknemer moet meelopen naar het hek om de poort te openen. Hiermee kan in totaal ongeveer 10 minuten gemoeid zijn.
[werknemer] heeft deze stellingen herhaald bij gelegenheid van de mondelinge behandeling en een en ander is door [werkgever] niet voldoende gemotiveerd weersproken.
Voorts staat vast, dat ten tijde van het voorval op het bedrijfsterrein en in de directe nabijheid van de poort een vaste prullenbak op een metalen paal met een totale hoogte van ca. 75 cm. was geplaatst.
Tot slot is door [werkgever] niet weersproken dat zich reeds een eerder incident had voorgedaan waarbij [R.] over de poort was geklommen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden diende [werkgever] er redelijkerwijs rekening mee te houden dat een werknemer, indien hij na het verrichten van overwerk voor een gesloten poort komt te staan, niet de moeite neemt alsnog de sleutelhouder te waarschuwen, gezien het tijdsbeslag dat daarmee gemoeid kan zijn en het ervaringsfeit dat een werknemer na het verrichten van overwerk in het algemeen zo snel mogelijk huiswaarts zal willen gaan. De door [werkgever] gestelde doch door [werknemer] betwiste omstandigheid, dat alle werknemers inclusief [werknemer] geïnstrueerd waren over, althans bekend waren met het geldende sleutelbeleid, doet daaraan onvoldoende af, evenmin als de waarschuwing die na het eerdere incident aan [R.] was gegeven.
Gelet op de plaats waar [werkgever] ten tijde van het voorval de onderhavige prullenbak op haar bedrijfsterrein had gesitueerd (in de directe nabijheid van de poort) diende zij, in aanmerking genomen het eerder genoemde tijdsbeslag en ervaringsfeit, redelijkerwijs rekening te houden met de mogelijkheid dat een werknemer die voor een gesloten poort zou komen te staan, zich door de constructie van het hek niet zou laten weerhouden om daar, met gebruikmaking van de onderhavige prullenbak, overheen te klimmen. Naar tussen partijen vaststaat is het zonder gebruikmaking van de prullenbak niet mogelijk over het hek/de poort te klimmen.
Een en ander leidt tot de slotsom dat [werkgever] ten tijde van het ongeval haar bedrijfsterrein niet zodanig had ingericht als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat een werknemer bij het verlaten van het terrein schade lijdt. [werkgever] is daarom aansprakelijk voor de gevolgen van het [werknemer] overkomen ongeval.