Overwegingen
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Op 27 oktober 2014 heeft verweerder geconstateerd dat verzoekster met haar circus en alle daarbij behorende voertuigen, waaronder vrachtwagens, woonwagens en dieren in bijbehorende dierenverblijven, is neergestreken op een weide aan het Eijkereind te Bergeijk, tussen nummers 94a en 98, kadastraal bekend sectie H 515. Op 27 oktober 2014 is de circustent opgebouwd.
Verzoekster heeft vervolgens op diezelfde dag een evenementenvergunning gevraagd om circusvoorstellingen te mogen houden van woensdag 29 oktober 2014 tot en met zondag 2 november 2014. De eerste voorstelling staat gepland op 29 oktober 2014 om 19.00 uur.
Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd en verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang gelast zonder vergunning geen circusvoorstellingen te houden op het betreffende terrein. Daartoe dient uiterlijk op 29 oktober 2014 de circustent te worden verwijderd.
Het standpunt van verzoekster
Verzoekster stelt dat een ander circus, Circus Renz, beschikte over een evenementenvergunning om begin oktober 2014 op het betreffende terrein op te treden. Dat optreden heeft geen doorgang gevonden. De locatie is vervolgens door Circus Renz aangeboden aan verzoekster. Verzoekster heeft afspraken gemaakt met de eigenaar van het terrein en is ervan uitgegaan dat Circus Renz bij de gemeente de wijzigingen zou doorgeven. Dit bleek echter niet te zijn gebeurd. Verzoekster heeft vervolgens op 27 oktober 2014 een evenementenvergunning aangevraagd. Zij wijst erop dat de gegevens van het circus reeds bij verweerder bekend zijn, nu er op 7 augustus 2013 een algemene vergunning is aangevraagd en zij twee jaar eerder met hetzelfde materiaal in Bergeijk heeft opgetreden. Bovendien is het circus vrijwel identiek aan Circus Renz, zodat de toetsing vrijwel hetzelfde is. Volgens verzoekster bestaat er geen gevaar voor de openbare orde. Er is voldoende parkeergelegenheid ter plaatse en het publiek bestaat voornamelijk uit families met kinderen. Verzoekster heeft recent nog veiligheidscontroles gehad in Eindhoven en Groningen en daarbij is alles in orde bevonden. Verzoekster wijst er verder op dat de vergunning destijds wel op zeer korte termijn kon worden afgegeven en dat het beleid dat een aanvraag acht weken tevoren moet worden ingediend, niet is gecommuniceerd door verweerder. Verzoekster heeft het publiek reeds geïnformeerd en er hebben zich reeds veel belangstellenden gemeld. Als de voorstellingen niet door kunnen gaan, zou verzoekster in financiële problemen komen.
Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een circus een vergunningplichtig evenement betreft en dat op grond van het evenementenbeleid van verweerder voor een aanvraag voor een evenement een beoordelingstermijn wordt gehanteerd van acht weken. De vergunning is door verzoekster op zeer korte termijn voorafgaand aan het evenement aangevraagd. Op deze korte termijn kan verweerder geen goede afweging maken of de veiligheid kan worden gewaarborgd. Verweerder is daartoe afhankelijk van de desgevraagd aan hem uit te brengen expertise van politie en veiligheidsregio. Daarnaast hecht verweerder aan de rechtsbescherming van belanghebbenden, die de gelegenheid moeten hebben om eventueel bezwaar te maken tegen een verleende vergunning. Verweerder wijst erop dat elke aanvraag op haar eigen merites moet worden beoordeeld. De aanvraag van 7 augustus 2013, waar verzoekster naar verwijst, is bij verweerder niet bekend. Het beleid was volgens verweerder bij de vorige aanvraag ook al van kracht was en is ook gepubliceerd. Dat verzoeksters vorige aanvraag destijds, in afwijking van dit beleid en ten onrechte, toch zo snel is beoordeeld, wil niet zeggen dat verweerder gehouden is dit nu ook te doen. Eventuele (financiële) gevolgen komen voor rekening en risico van verzoekster. Verweerder stelt dat de inmiddels opgezette circustent moet worden verwijderd en verwijderd moet worden gehouden. Verweerder is bereid in te stemmen met het verzoek om de bij het circus behorende vrachtwagens, woonwagens en dieren in bijbehorende dierenverblijven toe te staan nog enkele dagen op het terrein aanwezig te blijven voordat verzoekster afreist naar een nieuwe locatie om op te treden. Verweerder wijst erop dat daarvoor ook toestemming van de eigenaar van het terrein nodig is.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Het wettelijk kader in deze zaak luidt als volgt.
Op grond van artikel 2.25, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Bergeijk is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. Op grond van het derde lid, kan de burgemeester een evenement aanmerken als:
a. een meldingplichtig evenement (categorie 1)
b. een vergunningplichtig evenement (categorie 2);
c. een vergunningplichtig evenement (categorie 3).
Op grond van artikel 1.8 van de APV kan de vergunning door het daartoe bevoegd gezag worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Op grond van artikel 4.2.3. van het door verweerder vastgestelde evenementenbeleid van de gemeente Bergeijk geldt voor de standaardevenementen (categorie 2) een aanvraagtermijn van minimaal acht weken. Op grond van artikel 4.3.2 wordt een besluit op een aanvraag voor een categorie 2-evenement minimaal vier weken voorafgaand aan het evenement genomen en voorzien van een bezwaarclausule toegezonden aan de aanvrager. Tevens wordt het gepubliceerd en opgenomen in de evenementenkalender.
Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Op grond van artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft. Het bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
Niet in geschil is dat het circus is aan te merken als vergunningplichtig evenement van categorie 2, als bedoeld in artikel 2.25 van de APV.
Verzoekster heeft de evenementenvergunning, in afwijking van de geldende aanvraagtermijn van acht weken, slechts twee dagen voordat het evenement moet plaatsvinden, aangevraagd. In verweerders beleid, dat de voorzieningenrechter op dit punt niet onredelijk acht, staat uitdrukkelijk vermeld dat een aanvraagtermijn van minimaal acht weken wordt gehanteerd. Dit beleid is gepubliceerd, zodat verzoekster hiervan op de hoogte had kunnen zijn. Dat in het verleden – volgens verweerder klaarblijkelijk ten onrechte – wel positief binnen korte termijn op een aanvraag van verzoekster is beslist, betekent niet dat verweerder thans niet mocht vasthouden aan de volgens het evenementenbeleid geldende aanvraagtermijn.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op een dergelijk korte termijn tussen de aanvraag en het plaatsvinden van het evenement niet goed kan worden beoordeeld of de veiligheid kan worden gewaarborgd, temeer nu hij daartoe afhankelijk is van eventueel uit te brengen expertises van politie en veiligheidsregio. Daarnaast heeft verweerder belang mogen hechten aan de omstandigheid dat rechtsbescherming van eventuele belanghebbenden (omwonenden) mogelijk moet zijn. Verweerder heeft daarbij, door verzoekster onweersproken, gesteld dat de aanvraag van 7 augustus 2013 bij hem niet bekend is, zodat de gegevens van verzoekster niet, zoals verzoekster stelt, eerder konden worden beoordeeld. Dat het circus van verzoekster vrijwel identiek zou zijn aan het Circus Renz, waarvoor ten behoeve van een eerdere periode wel een vergunning is verleend, doet, wat daar ook van zij, daaraan niet af. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, dient elke aanvraag op haar eigen merites te worden beoordeeld.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten de gevraagde vergunning niet te verlenen.
Nu verzoekster niet beschikt over de gevraagde evenementenvergunning, was verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om verzoekster onder bestuursdwang te gelasten geen circusvoorstellingen te houden op het betreffende terrein en de circustent te verwijderen en verwijderd te houden. De voorzieningenrechter is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van de last onder bestuursdwang. Dat verzoekster mogelijk nadelige (financiële) gevolgen ondervindt van de afwijzing van de aanvraag en de opgelegde last onder bestuursdwang, dient, gelet op de late indiening van de aanvraag, voor verzoeksters eigen rekening en risico te komen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.