6.1. [
gedaagde] vordert betaling van de openstaande franchise fee. Het voorlopig oordeel in conventie dat [eiser c.s] zich in redelijkheid op opschorting van de franchise fee kan beroepen, dient reeds tot afwijzing van de vordering te leiden. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd behoeft, gelet hierop, geen bespreking meer.
6.2. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser c.s] worden begroot op:
- salaris advocaat 408,00 (factor 0,5 x tarief € 816,00)
Totaal € 408,00
De beslissing
De voorzieningenrechter:
1. veroordeelt [gedaagde] om de franchiseovereenkomst tussen haar een [eiser c.s] onverkort na te komen en deze ook na 29 augustus 2014 na te komen, totdat die overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd,
2. veroordeelt [gedaagde] per direct de leveranties aan de winkels van
[eiser c.s] in [plaats] en [plaats] te hervatten en deze voort te zetten totdat aan die leveringsverplichting rechtsgeldig een einde is gekomen,
3. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser c.s] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag, na de dag waarop dit vonnis is betekend, dat zij niet aan de onder 1. en/of 2. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser c.s] tot op heden begroot op € 1.517,80,
5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. wijst het meer of anders gevorderde af,
7. wijst de vorderingen af,
8. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser c.s] tot op heden begroot op € 408,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2014.1