RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
zaak-/rolnummer: 2579115 \ CV EXPL 13-10599
vonnis van de kantonrechter d.d. 8 juli 2014
[A]
,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: J. Bos,
1. de naamloze vennootschap
FRISIAN REAL ESTATE N.V.
gevestigd te Burgum,
en
2. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procederende door [B].
Partijen zullen hierna respectievelijk [A], Frisian en [B] worden genoemd en gedaagden gezamenlijk Frisian c.s.
1 De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 februari 2014 en de daarin genoemde stukken, waarbij bij conclusie van antwoord tevens een eis in reconventie is ingediend;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte houdende vermeerdering van eis zijdens [A];
- de akte naar aanleiding van de vermeerdering van eis, tevens houdende overlegging producties zijdens Frisian c.s.;
- de akte houdende overlegging producties zijdens [A];
- de gewijzigde akte houdende vermeerdering van eis ter gelegenheid van de comparitie zijdens [A];
- de gewijzigde akte houdende overlegging producties ter gelegenheid van de comparitie zijdens [A];
- de akte houdende overlegging nadere producties ter gelegenheid van de comparitie zijdens Frisian c.s.;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
in conventie en in reconventie
2.1.
[A] was van 1 maart 2013 tot 1 september 2013 in dienst van Frisian op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In de jaren 2011 en 2012 heeft [A] eveneens voor Frisian gewerkt.
2.2.
De salarisspecificatie van [A] over de maand augustus 2013 vermeldt een aanspraak op een bruto bedrag van € 2.226,40. De specificatie voor wat betreft vakantiegeld vermeldt een aanspraak op een bruto bedrag van € 1.068,66.
2.3.
[B] is sedert 23 mei 2013 bestuurder van Frisian. Ook in de jaren daarvoor is hij, in meer en mindere mate, betrokken geweest bij Frisian en in 2008 is hij enige tijd bestuurder geweest.
2.4.
Op 27 augustus 2013 hebben [A] en [B] een door [B] opgesteld document ondertekend (hierna: de schuldbekentenis), waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, luidt:
"Schuldbekentenis met garantstelling in privé.
De comparanten
[A] (…)
Hierna te noemen schuldeiser.
Frisian Real Estate N.V.
hierna te noemen schuldenaar.
[B] (…)
hierna te noemen garantsteller.
zijn het volgende overeen gekomen.
Schuldeiser heeft een onbetwiste vordering op schuldenaar te hoogte van € 17.400.
Hiervoor stelt [B] zich garant in privé."
2.5.
Voorafgaand daaraan heeft [B] op 26 augustus 2013 een e-mailbericht gezonden aan [A] met als inhoud, voor zover hier van belang:
"Beste [A], mail even het exacte bedrag, dan maak ik vanavond nog een schuldbekentenis aan.
(…)
[B]"
waarop [A] diezelfde avond als volgt heeft gereageerd:
"Hoi,
bijgaand overzicht, staat mij iets van bij dat het 17400 is. (…)
gr"
2.6.
Bij brief van 30 augustus 2013 heeft [A] Frisian c.s. verzocht om binnen vijf werkdagen het bedrag ad € 17.400,00 ter zake waarvan de schuldbekentenis is getekend aan hem te voldoen, alsmede het nog niet door hem ontvangen salaris over augustus 2013 en het vakantiegeld. Tot die tijd zou [A] het retentierecht op de boekhouding van Frisian uitoefenen. [A] heeft Frisian c.s. daarbij medegedeeld dat de boekhouding was ondergebracht bij een derde onafhankelijk partij waar deze (werkend) in te zien was.
2.7.
Op 18 oktober 2013 heeft [C] administratieve stukken bij [A] opgehaald. Ter gelegenheid daarvan heeft zij een verklaring ondertekend die als volgt luidt:
"Hierbij verklaart [C] geb datum [geboortedatum] de administratie namens de heer [B], [straat], [woonplaats] in ontvangst te hebben genomen van de heer [A].
Het betreft de volledige boekhouding van diverse bedrijven en jaren volgens bijgaande lijst. Na controle blijkt dat de boekhouding volledig en in goede staat is zodat er na ondertekening voor ontvangst geen claims kunne worden gemaakt inzake deze."
3 De vordering
3.1.
[A] vordert, na gewijzigde vermeerdering van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Frisian veroordeelt om aan [A] te voldoen een bedrag van € 3.295,66, zijnde achterstallig bruto salaris en het achterstallige bruto vakantiegeld;
II. Frisian veroordeelt om aan [A] te voldoen een bedrag van € 1.609,99, zijnde de wettelijke verhoging over het achterstallige loon over de maand augustus 2013 en het opgebouwde en verschuldigde vakantiegeld over de periode 1 maart 2013 tot 1 september 2013;
III. Frisian veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over het achterstallige loon en het achterstallige vakantiegeld vanaf 1 september 2013, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Frisian veroordelt om aan [A] te voldoen een bedrag van € 3.805,50, zijnde de wettelijke verhoging over het achterstallige loon over de jaren 2011 en 2012;
V. Frisian veroordeelt om aan [A] te voldoen de wettelijke rente over de wettelijke verhoging ad € 530,50 vanaf 4 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. Frisian veroordeelt om aan [A] te voldoen de wettelijke rente over de wettelijke verhoging, verschuldigd over 2012, ad € 3.275,00 vanaf 4 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. Frisian c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [A] te voldoen een bedrag van € 17.400,00;
VIII. Frisian c.s. veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 17.400,00, berekend vanaf 30 dagen na 27 augustus 2013, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. Frisian c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de incassokosten ad € 949,00 conform artikel 6:96 BW;
X. Frisian c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[A] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. [A] heeft uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met Frisian nog aanspraak op zijn salaris over de maand augustus 2013 alsmede over zijn vakantiegeld, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Daarnaast heeft [A] uit hoofde van de schuldbekentenis van [B] c.s. te vorderen een bedrag van €17.400,00, welke bedrag Frisian aan [A] verschuldigd is en waarvoor [B] zich garant heeft gesteld. Dit bedrag is opgebouwd uit door [A] voorgeschoten (bedrijfs)kosten en loonaanspraken over de jaren 2011 en 2012. Over 2011 is Frisian nog € 1061,00 verschuldigd en over 2012 nog € 6.550,00. Over deze loonaanspraken vordert [A] tevens de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.3.
Frisian c.s. voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna,
voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
Frisian c.s. vordert dat de kantonrechter bij vonnis, [A] veroordeelt tot vergoeding van schade, voortvloeiende uit een onrechtmatige daad van [A], welke vordering in hoogte wordt gematigd tot het bedrag dat [A] in conventie vordert.
3.5.
Frisian c.s. voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Binnen 24 uur na ondertekening van de schuldbekentenis heeft [A] de gehele administratie van Frisian verduisterd, dan wel zich beroepen op een retentierecht terzake van de administratie van Frisian die [A] onder zich had. Daardoor heeft [A] het bedrijf van Frisian maandenlang lam gelegd. Deze handeling van [A] was onrechtmatig en Frisian heeft hierdoor schade geleden.
3.6.
[A] voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 Het geschil en de beoordeling
4.1.
Nu Frisian c.s. geen inhoudelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de (gewijzigde) vermeerdering van eis door [A] en deze wijziging de kantonrechter overigens ook niet als onredelijk bezwarend voorkomt, zal de kantonrechter bij de beoordeling van deze gewijzigde eis uitgaan.
4.2.
De vordering van [A] bestaat in hoofdzaak uit twee delen, enerzijds betreft de vordering het salaris over augustus 2013 en het vakantiegeld over 2013 en anderzijds de vordering die onderwerp is van de schuldbekentenis.
salaris augustus 2013 en vakantiegeld 2013
4.3.
Voor wat betreft de vordering betreffende het salaris over augustus 2013 en het vakantiegeld overweegt de kantonrechter als volgt. Ter comparitie heeft Frisian erkend dat het salaris over augustus 2013 niet is voldaan. Voor wat betreft het vakantiegeld heeft Frisian ter comparitie tot haar verweer aangevoerd dat dit deels contant is voldaan. [A] heeft in reactie daarop bevestigd dat hij wel eens (salaris)bedragen contant ontving, maar hij heeft betwist dat hij het thans gevorderde vakantiegeld reeds geheel of ten dele contant heeft ontvangen. Desgevraagd kon Frisian vervolgens niet aangeven wanneer de contante betaling van het vakantiegeld zou zijn geschied en/of welk gedeelte contant zou zijn voldaan. Frisian heeft haar verweer op dit punt daarmee onvoldoende onderbouwd, zodat dit zal worden gepasseerd. De vordering sub I. van [A] ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed, met dien verstande dat uit de door [A] overgelegde specificaties volgt dat het in totaal gaat om een bedrag van € 3.295,06 bruto in plaats van € 3.295,66 bruto. De kantonrechter gaat er van uit dat sprake is van een (optel)fout in onderdeel I. van de vordering en zal om die reden uitgaan van het volgens de specificaties verschuldigde bedrag van € 3.295,06 bruto.
4.4.
Voor wat betreft de als onderdeel II. gevorderde wettelijke verhoging over € 1.609,99 geldt dat uit het in artikel 7:625 BW bepaalde volgt dat Frisian in beginsel de volledige wettelijke verhoging over het te weinig en/of te laat betaalde loon verschuldigd is, terwijl vakantiegeld eveneens als 'loon' in de zin van artikel 7:625 BW kwalificeert. Nu Frisian geen omstandigheden heeft aangevoerd die tot het oordeel leiden dat er grond is voor matiging en het gevorderde bedrag aan verhoging binnen het wettelijk maximum van de helft van het verschuldigde valt, zal onderdeel II. van de vordering worden toegewezen.
4.5.
De wettelijke rente over het in onderdeel I. gevorderde bedrag zal worden toegewezen vanaf het moment dat Frisian is verzuim is geraakt, oftewel 7 september 2013, de datum waarop de in de sommatie van 30 augustus 2013 vermelde betalingstermijn van vijf werkdagen is verstreken.
4.6.
Als meest ver strekkend verweer tegen onderdeel VII. van de vordering heeft Frisian c.s. aangevoerd dat de schuldbekentenis ongeldig is vanwege het feit dat deze niet is mede ondertekend door de echtgenote van [B]. De kantonrechter begrijpt dit verweer aldus dat Frisian c.s. een beroep doet op vernietigbaarheid van de rechtshandeling tot het aangaan van de schuldbekentenis wegens het niet voldoen aan het in artikel 1:88 lid 1 BW bepaalde. Los van het feit dat dit een verweer is dat slechts ziet op de vraag of de
garantstelling door [B] rechtsgeldig tot stand is gekomen - en dus niet op de vraag of Frisian het in de schuldbekentenis vermelde bedrag verschuldigd is, zodat Frisian dit verweer niet toekomt - stuit dit verweer voor wat betreft [B] reeds af op artikel 1:89 lid 1 BW. Dat bepaalt dat slechts de andere echtgenoot een beroep kan doen op vernietigingsgrond van artikel 1:88 BW, zodat dit beroep [B] evenmin toekomt.
4.7.
Voorts heeft Frisian c.s. aangevoerd dat de schuldbekentenis door middel van bedrog dan wel door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en mitsdien vernietigbaar is. Daartoe heeft Frisian c.s. aangevoerd dat [A] [B] heeft gevraagd de schuldbekentenis "snel even te tekenen voor de schuld in privé", dat [B] dat in goed vertrouwen heeft gedaan omdat [A] nog nodig was voor toekomstige administratieve werkzaamheden voor Frisian, en dat [A] de dag daarna bij aangetekend brief opeens betaling verlangde van € 17.400,00 en weigerde om zonder betaling nog verdere werkzaamheden te verrichten. Daargelaten dat deze omstandigheden, voor zover zij al vast zouden komen te staan, niet tot een gerechtvaardigd beroep op bedrog of misbruik van omstandigheden kunnen leiden, komt deze gang van zaken niet (volledig) overeen met hetgeen hierover door [B] ter comparitie is verklaard. Aldaar is door [B] immers verklaard dat Frisian in financiële moeilijkheden verkeerde, dat [A] bang was dat ten gevolge daarvan zijn vordering op Frisian niet zou worden voldaan en dat hij om die reden aan [B] heeft verzocht om te tekenen voor het feit dat [A] nog geld tegoed had. Voorts blijkt uit de e-mail wisseling daags voorafgaand aan het ondertekenen van de schuldbekentenis als hiervoor weergegeven onder 2.5. dat [B] [A] zelf heeft verzocht om opgave van het aan [A] verschuldigde bedrag, opdat [B] daar een schuldbekentenis voor kon opstellen. Uit dit geheel van omstandigheden volgt niet dat [A] door middel van kunstgrepen [B] tot ondertekening van het stuk heeft aangezet of dat [B] zich onder druk gezet voelde om een hem plotseling of onverwacht door [A] onder ogen gelegd stuk te ondertekenen, zonder dat hij de gevolgen daarvan begreep. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
4.8.
De overige verweren van Frisian c.s. zien op de juistheid van het bedrag van € 17.400,00. Volgens Frisian c.s. is het bedrag niet juist opgebouwd, ontbreken de onderliggende stukken en is de vordering deels gebaseerd op loon dat nog verschuldigd zou zijn over de jaren 2011 en 2012 welke aanspraken, zo ze al bestaan, verjaard zijn dan wel door rechtsverwerking teniet zijn gegaan. Ter zake overweegt de kantonrechter als volgt.
4.9.
De schuldbekentenis vermeldt, naast [A] als 'schuldeiser', zowel Frisian als [B] als partijen, eerstgenoemde als 'schuldenaar' en laatstgenoemde als 'garantsteller'. [B] heeft de schuldbekentenis ondertekend. Gezien het feit dat [B] op het moment van ondertekening van de schuldbekentenis bestuurder was van Frisian alsmede het feit dat de tekst van de schuldbekentenis door [B] zelf is opgesteld is de kantonrechter van oordeel dat [B] de schuldbekentenis zowel voor zichzelf als voor Frisian heeft ondertekend. Volgens de tekst van de schuldbekentenis is sprake van een 'onbetwiste vordering' van [A] op Frisian ter hoogte van € 17.400,00. Alhoewel Frisian c.s. de hoogte van het verschuldigde bedrag in de onderhavige procedure heeft betwist, heeft Frisian c.s. niet betwist dat de vordering van [A] ziet op (bedrijfs- en salaris)kosten die hij ten behoeve van Frisian heeft gemaakt. Daarmee geldt dat voor wat betreft Frisian sprake is van een onderhandse akte in de zin van artikel 156 lid 3 Rv die in gevolge het in artikel 157 lid 2 Rv bepaalde dwingend bewijs oplevert van het door Frisian aan [A] verschuldigde bedrag. Frisian kan immers geacht worden de schuldbekentenis te zijn aangegaan in de uitoefening van haar bedrijf, zodat de uitzondering
van artikel 158 lid 2 Rv van toepassing is. Tegen dwingend bewijs staat weliswaar tegenbewijs open, maar uit hetgeen Frisian heeft aangevoerd volgt niet dat dit is geleverd. Het verweer van Frisian komt er immers slechts op neer dat zij (alsnog) op onderdelen de opbouw van het openstaande bedrag betwist terwijl die opbouw ook al volgde uit de bijlage bij de e-mail van 26 augustus 2013 van [A], op basis waarvan Frisian de vordering van € 17.400,00 als onbetwist heeft erkend. Ander bewijs heeft Frisian niet aangeboden. De vordering van [A] op Frisian staat daarmee vast. Als 'garantsteller' voor de schuld van Frisian is [B] daar eveneens aan gebonden.
4.10.
Voor wat betreft het verweer van Frisian c.s. aangaande verjaring en rechtsverwerking ten aan zien van de loonaanpraken over 2011 en 2012 overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de specificatie die is overgelegd van het bedrag van € 17.400,00 volgt dat er onder meer (restant) salaris over 2011 en 2012 verschuldigd is door Frisian. Van verjaring van deze vorderingen is geen sprake nu artikel 3:307 BW een verjaringstermijn van vijf jaar kent voor rechtsvorderingen tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, waarvan hier sprake is en welke termijn nog niet is verstreken. Van rechtsverwerking is evenmin sprake, nu daarvoor uitzonderlijke omstandigheden vereist zijn als gevolg waarvan bij de werkgever het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de werknemer zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken. Zodanige omstandigheden zijn door Frisian c.s. niet aangevoerd, terwijl uit de gang van zaken die heeft geleid tot de ondertekening van de schuldbekentenis juist voortvloeit dat [A] zijn vordering juist wel degelijk wenste te handhaven. Deze weren van Frisian c.s. worden mitsdien eveneens verworpen.
4.11.
Onderdeel VII. van de vordering zal dan ook worden toegewezen, inclusief de gevorderde hoofdelijke veroordeling, nu hier door Frisian c.s. geen verweer tegen is gevoerd en dit voorts voortvloeit uit de erkenning van de schuld door Frisian en de garantstelling voor de betaling van die schuld door [B] als vermeld in de schuldbekentenis.
4.12.
De wettelijke rente over het in onderdeel VII. gevorderde bedrag zal worden toegewezen vanaf de gevorderde datum, 30 dagen na 27 augustus 2013 oftewel vanaf 27 september 2013, nu Frisian c.s. op dat moment reeds in verzuim verkeerde omdat de in de sommatie van 27 augustus 2013 vermelde betalingstermijn van vijf werkdagen was verstreken.
4.13.
Conform het in artikel 7:6235 BW bepaalde is Frisian over het te weinig en/of te laat betaalde loon over 2011 en 2012 de wettelijke verhoging verschuldigd. De gevorderde maximale verhoging van de helft van het verschuldigde bedrag over de jaren 2011 en 2012 (50% over € 7.611,00 oftewel € 3.805,50) zal worden toegewezen nu - zelfs als zou worden uitgegaan van de datum van ondertekening van de schuldbekentenis als ingangsdatum van de wettelijke verhoging in plaats van de datum waarop het loon oorspronkelijk verschuldigd was - de betaling reeds ruim achterstallig is, terwijl er door Frisian geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging zouden moeten leiden. Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging oordeelt de kantonrechter dat deze zal worden toegewezen vanaf het moment waarop Frisian in verzuim is komen te verkeren door niet te voldoen aan de sommatie van [A] van 30 augustus 2013, te weten 7 september 2013, nu niet is gesteld of anderszins gebleken dat [A] Frisian al eerder tot betaling heeft gesommeerd.
4.14.
[A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 949,00
zullen worden toegewezen nu deze binnen het bedrag van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vallen. De gevorderde hoofdelijke veroordeling van Frisian c.s. in deze kosten zal evenwel worden afgewezen. [A] heeft niet onderbouwd waarom er in casu, in afwijking van het uitgangspunt van de wet (artikel 6:6 lid 1 BW) dat schuldenaren bij een deelbare prestatie voor gelijke delen zijn verbonden, sprake is van hoofdelijke verbondenheid.
4.15.
De vordering van Frisian c.s. in reconventie zal worden afgewezen nu Frisian c.s. heeft nagelaten in voldoende mate te onderbouwen waar de onrechtmatigheid van het handelen van [A] in is gelegen, nog daargelaten dat ook het causaal verband met de gestelde schade en de schade zelf onvoldoende zijn onderbouwd. De kantonrechter merkt daarbij op dat het beroep van [A] op zijn retentierecht in beginsel niet onrechtmatig is, nu [A] een vordering had op Frisian die zij niet voldeed. Ook overigens heeft [A] de redelijke belangen van Frisian in acht genomen door terstond aan te geven op welke wijze de boekhouding van Frisian kon worden ingezien terwijl [A] de boekhouding vervolgens op 18 oktober 2013 heeft afgegeven, ondanks dat zijn vordering op Frisian op dat moment nog steeds niet was voldaan.
in conventie en in reconventie
4.16.
Frisian c.s. zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie worden veroordeeld.
In conventie worden deze kosten aan de zijde van [A] als volgt vastgesteld:
- explootkosten € 92,82
- overige kosten € 6,00
- griffierecht € 75,00
- salaris gemachtigde € 800,00 (2 punten x tarief € 400,00)
totaal € 973,82.
Van dit bedrag dient Frisian c.s. het bedrag aan explootkosten (€ 92,82) te voldoen aan de Rechtbank Noord-Nederland, omdat [A] op toevoeging procedeert.
In reconventie worden de kosten aan de zijde van [A] vastgesteld op € 400,00
(2 punten x 0,5 x € 400,00). Gezien de samenhang tussen de vordering in conventie en in reconventie wordt het aantal punten in reconventie gehalveerd.
5 De beslissing
5.1.
veroordeelt Frisian tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 3.295,06 bruto aan achterstallig salaris en vakantiegeld over 2013, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 7 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met een bedrag groot € 1.609,00 aan wettelijke verhoging;
5.2.
veroordeelt Frisian tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 3.805,50
aan wettelijke verhoging over de jaren 2011 en 2012, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 7 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Frisian c.s. hoofdelijk tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 17.400,00;
5.4.
veroordeelt Frisian c.s. tot betaling aan [A] van de wettelijke rente over het bedrag van € 17.400,00 vanaf 27 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Frisian c.s. tot betaling aan [A] van een bedrag van € 949,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.6.
veroordeelt Frisian c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 973,82;
5.7.
bepaalt dat Frisian c.s. de explootkosten ad € 92,82 dient te voldoen aan de Rechtbank Noord-Nederland.
5.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de beslissingen onder 5.1. tot en met 5.6. uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.10.
wijst de vordering af;
5.11.
veroordeelt Frisian c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 400,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2014.