[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013.2 Verdachte is de biologische vader van [slachtoffer].3 Op 1 april 2013 heeft [betrokkene] het noodnummer 112 gebeld.4 Zij geeft als adres van het noodgeval [adres] op en vertelt dat hun zoontje nergens meer op reageert en buiten bewustzijn is. Verdachte vertelt dat hij met [slachtoffer] onder de douche is gegaan en dat hij toen suffig werd en niet meer reageerde.5
[slachtoffer] wordt met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis in Hoorn. Bij aankomst blijkt zijn conditie slecht: onder meer bleek zien, aanvankelijk verlaagde en later wisselende spierspanning, strekken met ledematen (epileptische activiteit), vast aanvoelende niet bolle fontanel, en een sterk verlaagd bewustzijn. Snel daarna vertoont [slachtoffer] ademstops (apneus) en een verlaagde hartfrequentie en wordt hij geïntubeerd. Vervolgens wordt [slachtoffer] doorgestuurd naar de intensive-care voor kinderen in het AMC. Daar worden onder meer subdurale (onder het harde hersenvlies gelegen) bloeduitstortingen beiderzijds, hersenletsel, en uitgebreide netvliesbloedingen beiderzijds geconstateerd. De combinatie van medische bevindingen worden door de behandelend arts in het AMC geduid als zeer verdacht voor toegebracht schedel/hersenletsel en er wordt op 2 april 2013 een melding gedaan bij het AMK. Op 2, 3 en 7 april 2013 voert een neurochirurg in het AMC operatieve drainages aan het hoofd van [slachtoffer] uit, voor afvoer van hersenvocht ter ontlasting van verhoogde hersendruk. Op 3 april 2013 waren er klinisch en bij onderzoek tekenen van epileptische activiteit en werd medicatie gegeven.6
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van bovenstaande dat bij [slachtoffer], verdachtes zoon, op 1 april 2013 (hersen)letsel is geconstateerd. [slachtoffer] was op dat moment vijf weken oud. Tevens leidt de rechtbank uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat [slachtoffer] zich op het moment dat hij onwel werd en zijn moeder 112 belde, in [adres], Nederland, bevond.
4.3.1.Oorzaak van het letsel
In het rapport van dr. Nijs van 19 juli 2013 wordt het volgende geconcludeerd:
‘De beiderzijds en tussen de hersenen aanwezige subdurale bloeduitstortingen zijn qua ontstaanswijze veel waarschijnlijker onder een niet-accidenteel scenario (toegebracht letsel: contacttrauma, repeterend acceleratie-deceleratietrauma of een combinatie daarvan) dan onder het scenario van een medische oorzaak, geboortetrauma en/of accidenteel scenario (waaronder het gemelde hard met het kind op de arm de trap oplopen, op een knie wiegen bij darmkrampjes, hard achterover trekken van het hoofd en het hard op de commode laten komen).(..)
Het aantreffen van de uitgebreide netvliesbloedingen beiderzijds zijn veel waarschijnlijker onder een niet-accidenteel scenario (toegebracht letsel: repeterend acceleratie-deceleratietrauma, contacttrauma van het hoofd of een combinatie daarvan) dan onder een medische oorzaak en/of accidenteel scenario (waaronder bijvoorbeeld een val van beperkte hoogte, normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen en het gemelde hard de trap op lopen en wiegen op de knie).(..)
Deze combinatie van bevindingen op en na 1 april 2013, bij een voorheen gezond normaal functionerend kind met een voor deze casus niet relevante medische voorgeschiedenis, is zeer wel passend bij toegebracht schedel/hersenletsel, door een repeterend acceleratie-deceleratietrauma, contacttrauma van het hoofd of combinatie daarvan. De bewijswaarde van deze combinatie is zeer hoog voor een niet-accidenteel scenario vergeleken met een medisch of accidenteel scenario. Het hersenletsel op en na 1 april 2013 betrof potentieel fataal letsel. (..)
In verklaringen van bekennende daders wordt gesproken van (zeer) gewelddadig schudden, geregeld vaker dan eens. Er wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 Hz) en duur (vanaf 5 seconden) vereist is, als schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig hersenletsel.
(…)
Het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact is dusdanig heftig, dat gesteld wordt dat een getuige de handeling direct als zeer gewelddadig en schadelijk voor het kind zou herkennen.’7
In het rapport van 23 januari 2014 heeft dr. Van Duurling met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] het volgende geconcludeerd:
‘De bloedingen onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer] kunnen slechts worden verklaard door een repeterende acceleratie-deceleratietrauma, een contacttrauma of een combinatie van beide. Zonder aannemelijke accidentele toedracht voor de afwijkende bevindingen bij [slachtoffer] kan een plausibele verklaring hiervoor alleen toegebracht schedel-/hersenletsel (abusive head trauma) betreffen. Een toedracht kan aannemelijk zijn indien daarbij sprake is van forse inwerkende kracht en wanneer die elementen bevat van herhaalde voor-achterwaartse bewegingen en/of rotatieklachten op het hoofd en/of van forse stompe impact tegen het hoofd.
De door de ouders van [slachtoffer] gemelde incidenten, zoals het hard met [slachtoffer] de trap oplopen, het wiegen van [slachtoffer] op de knieën, het hard achterover trekken van het hoofd, het hard met het achterhoofd op de commode komen en het op en neer schudden van [slachtoffer] in een horizontale houding vormen geen passende verklaringen voor de bloedingen onder het harde hersenvlies die bij [slachtoffer] aan beide zijden van het hoofd zijn aangetroffen.
De oogarts die op 2 april 2013 in consult kwam bij [slachtoffer], constateerde uitgebreide netvliesbloedingen (retinabloedingen) in beide ogen, die zich in het niveau van het netvlies (intraretinaal) en in de gele vlek (macula) zouden bevinden. (..)
Gebruikelijke verzorgingshandelingen of hantering van het kind zullen niet leiden tot netvliesbloedingen, ook niet bij onhandige uitvoering van die verzorgingshandelingen. Tevens kunnen de netvliesbloedingen niet ontstaan zijn door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer]. (..)
De meest waarschijnlijke traumatische oorzaak voor het ontstaan van netvliesbloedingen zijn dezelfde herhaalde rotatie-, acceleratie- en deceleratiekrachten die bloedingen onder het harde hersenvlies kunnen veroorzaken. Deze netvliesbloedingen zijn gewoonlijk uitgebreid, komen voor in een groot deel van het netvlies en vaak in meerdere lagen van het netvlies. Bij andere traumatische oorzaken voor netvliesbloedingen, zoals bijvoorbeeld een ernstig ongeval, kunnen ook netvliesbloedingen worden aangetroffen. In dergelijke situaties bevinden de netvliesbloedingen zich meestal op een andere plaats van het netvlies en is er geen sprake van het grote aantal netvliesbloedingen zoals dat bij kinderen met hersenletsel als gevolg van een acceleratie-/deceleratietrauma kan worden aangetroffen.
De door de ouders van [slachtoffer] gemelde incidenten, zoals het hard met [slachtoffer] de trap oplopen, het wiegen van [slachtoffer] op de knieën, het hard achterover trekken van het hoofd, het hard met het achterhoofd op de commode komen en het op en neer schudden van [slachtoffer] in een horizontale houding vormen geen passende verklaringen voor de netvliesbloedingen die bij [slachtoffer] zijn geconstateerd.
De aanwezigheid van netvliesbloedingen bij [slachtoffer] op de leeftijd van 6 weken is, bij het ontbreken van een plausibele accidentele oorzaak voor de netvliesbloedingen, verdacht voor een niet-accidentele oorzaak van de netvliesbloedingen.’8
Dr. Nijs en dr. Van Duurling hebben ter terechtzitting toegelicht dat acute hersenbeschadiging, welke optreedt na een acceleratie-deceleratietrauma, een potentieel fataal letsel betreft. Dat houdt in dat ook bij tijdig medisch ingrijpen het risico bestaat dat het slachtoffer naar aanleiding van het letsel komt te overlijden.9
Conclusie
Gelet op voornoemde conclusies uit de deskundigenrapporten komt de rechtbank ten aanzien van de oorzaak van het letsel tot de conclusie dat het bij [slachtoffer] ontstane hersenletsel toegedicht wordt aan een repeterend acceleratie-deceleratietrauma. Nu de door de ouders genoemde incidenten niet tot het ontstane letsel kunnen hebben geleid, overweegt de rechtbank dat het letsel bij [slachtoffer] het gevolg is van toegebracht (niet-accidenteel) hersenletsel, veroorzaakt doordat [slachtoffer] opzettelijk gewelddadig/krachtig door elkaar is geschud. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat zowel verdachte als [betrokkene], beiden betrokken bij de verzorging van [slachtoffer], heeft verklaard dat tot het moment van het constateren van het letsel geen contact-trauma heeft plaatsgevonden.
4.3.2.Tijdstip van het ontstaan van het letsel
Verdachte is op 1 april 2013 rond 15.30 uur met [slachtoffer] gaan douchen. Hoewel [slachtoffer] bleek was en voeding teruggaf, was hij niet suf of bewusteloos maar actief toen verdachte met hem de badkamer in ging.10 Toen verdachte met [slachtoffer] uit de badkamer kwam, was [slachtoffer] bewusteloos, waarna [betrokkene] 112 heeft gebeld.11
In het op 19 juli 2013 uitgebrachte rapport wordt over het tijdstip van het ontstaan van het letsel door dr. Nijs het volgende geconcludeerd:
‘Op basis van diverse soorten studies naar de tijdsduur tussen een traumatisch incident en het ontstaan van klinische verschijnselen bij jonge kinderen met toegebracht ernstig schedel/hersenletsel (..), kan worden afgeleid dat het veroorzakend incident juist (ordegrootte: seconden) voorafgaande aan het ontstaan van alarmerende klinische verschijnselen, zoals bijvoorbeeld ademhalingsproblemen, daling van het bewustzijnsniveau (tot bewusteloosheid), moet hebben plaatsgevonden. Bovendien is aangetoond dat bij een kind dat direct na het ontstaan van schedel/hersenletsel normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie, zonder nieuw ernstig incident, alsnog ernstig (fataal of bijna fataal) hersenletsel wordt geconstateerd.
De implicatie van het bovenstaande is, dat bij ernstig toegebracht schedel/hersenletsel, zoals in dit geval, het ontstaansmoment geplaatst kan worden na het laatste moment van normaal functioneren en kort voorafgaand aan het ontstaan van ernstige klinische verschijnselen.’12
In het voornoemde deskundigenrapport van dr. Van Duurling wordt over het tijdstip van het letsel het volgende geconcludeerd:
Uit de medisch-wetenschappelijke literatuur blijkt dat bij kinderen met hersenletsel als gevolg van een traumatische oorzaak, de symptomen van hersenletsel, zoals bijvoorbeeld een bewustzijnsdaling, doorgaans direct aansluitend (ordegrootte: seconden) aan het veroorzakende incident ontstaan. (…) Verder wordt geconcludeerd dat als een kind direct na het ontstaan van het hersenletsel gezond en normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie alsnog ernstig (fataal of bijna-fataal) hersenletsel wordt geconstateerd.
(…) Uit het gegeven dat de symptomen van hersenletsel doorgaans direct aansluitend aan het veroorzakende incident ontstaan, in combinatie met het feit dat bij [slachtoffer] vóór 1 april 2013 omstreeks 15.00 uur geen ziekteverschijnselen zijn waargenomen die zouden kunnen wijzen op hersenletsel bij hem, volgt dat er vlak vóór de 112-melding van de ouders van [slachtoffer], sprake moet zijn geweest van een traumatisch incident bij hem.’13
Conclusie
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat op 1 april 2013, kort voorafgaand aan de 112 melding (ordegrootte: seconden), het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel is veroorzaakt.
4.3.3.Wie heeft het letsel toegebracht
Zoals hiervoor onder 4.3.2. reeds is opgenomen is verdachte op 1 april 2013 rond 15.30 uur met [slachtoffer] naar de badkamer gegaan om [slachtoffer] in bad te doen (en zelf te gaan douchen) en bleek [slachtoffer] nadien bewusteloos te zijn.
Gedurende de tijd dat verdachte met [slachtoffer] in de badkamer was, zat [betrokkene] met dochtertje [Betrokkene 2] op de bank een tekenfilm te kijken.14
Conclusie
De rechtbank concludeert dat verdachte de enige is die kort voor het constateren van de noodsituatie bij [slachtoffer] aanwezig is geweest. Dit noopt tot de conclusie dat niemand anders dan verdachte het geconstateerde letsel heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij onder de douche stond en dat [slachtoffer] tegenover hem in een speciaal kinderbadje zat. Verdachte zag dat [slachtoffer] een beetje afwezig was. Hij heeft [slachtoffer] toen vastgepakt en is met hem onder de douche gaan staan. Hij merkte dat er niet veel reactie bij [slachtoffer] was. Verdachte heeft [slachtoffer] toen met een hand onder zijn hoofdje en de andere hand onder zijn onderrug vastgehouden en geprobeerd om hem - met horizontale bewegingen - wakker te schudden. Dit heeft hooguit twee seconden geduurd, aldus verdachte. [slachtoffer] deed toen zijn oogjes weer open en maakte ook een geluidje. Hierop heeft verdachte [slachtoffer] weer in het badje gezet en is verder gaan douchen. Na ongeveer vijf minuten merkte verdachte dat [slachtoffer] buiten bewustzijn was. Ook bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij in paniek [slachtoffer] hooguit twee tot drie seconden heeft geschud. Hoe hard dat schudden was, weet verdachte niet meer, maar in zijn beleving was dit niet keihard. Verdachte stelt dat hij het hoofdje van [slachtoffer] in zijn rechterhand en het lichaam van [slachtoffer] op zijn linkerhand heeft gehouden en [slachtoffer] van boven naar beneden heeft geschud om hem wakker te krijgen. Toen [slachtoffer] nog steeds niet reageerde heeft verdachte hem vervolgens in een handdoek gewikkeld en is hij met [slachtoffer] vanuit de badkamer naar de commode gelopen. Daar kreeg [slachtoffer] ademhalingsproblemen. Verdachte heeft [betrokkene] daarop 112 laten bellen.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaringen van verdachte dat hij het hoofdje van [slachtoffer] heeft ondersteund bij het schudden, dat hij maar twee à drie seconden heeft geschud en dat dit schudden niet keihard is geweest. Volgens de hiervoor onder 4.3.1 vermelde bevindingen van dr. Nijs moet er, om het betreffende ernstige hersenletsel te veroorzaken, minimaal vijf seconden met aanmerkelijke kracht en frequentie zijn geschud. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting voorgedaan hoe het schudden volgens hem is gebeurd en hebben beide deskundigen aangegeven dat het letsel van [slachtoffer] daardoor geenszins kan zijn ontstaan.
4.3.4.Voorwaardelijk opzet
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting deelt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat er bij verdachte geen sprake is geweest van ‘boos opzet’ in de zin dat verdachte doelbewust heeft getracht [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of er wel sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarvoor is vereist dat een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. In hoeverre hiervan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet verdachte ook wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans hebben aanvaard.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de reeds door de rechtbank getrokken conclusies staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] stevig bij het lichaam heeft vastgepakt en hevig door elkaar heeft geschud, waardoor hij zeer zwaar letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby van slechts vijf weken oud erg kwetsbaar is. Met name het hoofd van een zo jonge baby is erg kwetsbaar. Het is dan ook van groot belang het in die fase relatief grote en zware hoofd te allen tijde goed te ondersteunen, omdat de baby dat vanwege de nog zwakke nekspieren niet zelf kan tillen/vastzetten. Zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, was hij ervan op de hoogte dat het hoofdje van een jonge baby ondersteund dient te worden. Een jonge baby hevig door elkaar schudden, brengt door het voluit heen en weer gaan van het hoofd de aanmerkelijke kans met zich mee dat hierdoor levensbedreigend hersen- en ander letsel ontstaat. De rechtbank acht in dit verband bovendien de opmerking van de deskundigen van belang dat het bij [slachtoffer] aangetroffen hersenletsel in potentie levensbedreigend was.
De stelling van de raadsman dat bij voorwaardelijk opzet altijd sprake moet zijn van iets ongevoeligs, kwaadaardigs of immoreels, wordt door de rechtbank verworpen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de kans dat het schudden van een zeer jonge baby zoals hier het geval de dood kan veroorzaken naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Immers, bepaalde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het heftig schudden van een baby zo een gedraging. Van contra-indicaties voor deze vaststelling is de rechtbank niet gebleken.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] uit paniek zou hebben geschud omdat deze reeds onwel was geworden, acht de rechtbank deze gang van zaken niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte hierover wisselende verklaringen heeft afgelegd en geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Bovendien geven de door verdachte geschetste omstandigheden er ook geen blijk van dat hij in paniek zou hebben gehandeld. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris immers verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] bewusteloos was, waarna hij hem (in paniek) zou hebben wakker geschud. Daarna zou verdachte [slachtoffer] weer terug hebben gezet in zijn badje, omdat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het wel mee zou vallen. Deze laatste veronderstelling verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met verdachtes verklaring dat hij – kort daarvoor – behoorlijk in paniek is geweest. Bovendien zijn uit het (medisch) onderzoek ook geen aanwijzingen naar voren gekomen dat [slachtoffer] reeds met ernstige klachten zoals bewustzijnsverlies te kampen had voordat het schudincident zich voordeed. Er is geen ruimte voor de stelling van de raadsman dat bij [slachtoffer] mogelijk sprake is geweest van een zogenoemde ALTE, nu de artsen in het ziekenhuis op basis van hun observaties en bevindingen niet tot deze diagnose zijn gekomen. Ook dr. Nijs heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen medische redenen zijn gevonden op grond waarvan [slachtoffer] een ALTE zou hebben vertoond. Dr. Van Duurling heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij deze gevolgtrekking en heeft in aanvulling hierop verklaard dat ALTE een ‘conclusie bij exceptione’ betreft, inhoudende dat deze conclusie wordt getrokken als alle andere mogelijkheden zijn uitgesloten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] van het leven zou beroven, zodat aldus in voorwaardelijke zin zijn opzet daarop gericht was. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte. Uit de conclusie van het deskundigenrapport van dr. Nijs, bevestigd ter terechtzitting door dr. Van Duurling, volgt immers dat het vastgestelde letsel bij [slachtoffer] potentieel fataal letsel betreft. Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer].
Ten aanzien van het tweede deel van de tenlastelegging, het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, komt de rechtbank tot vrijspraak. Het letsel als gevolg van het hevig schudden van [slachtoffer] wordt door de rechtbank gekwalificeerd als poging doodslag, terwijl van het overige letsel het ontstaansmoment en de toedracht niet met zekerheid is vast te stellen.