RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 2817933 \ KG EXPL 14-19 WD
Uitspraakdatum: 17 april 2014
Vonnis in kort geding
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
Toevoeging [nummer]
[naam]
, wonende te [woonplaats],
eisende partij in kort geding,
verder ook te noemen: [huurder],
gemachtigde: mr. R. Kie
witt, advocaat te Alkmaar,
de stichting STICHTING WOONWAARD NOORD-KENNEMERLAND, gevestigd en kantoorhoudende te Alkmaar,
gedaagde partij in kort geding,
verder ook te noemen: Woonwaard,
gemachtigde: mr. J.Th. van Oostrum, advocaat te Alkmaar.
Het procesverloop
[huurder] heeft bij dagvaarding d.d. 12 maart 2014 een voorziening gevorderd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 3 april 2014, alwaar zijn verschenen partijen en hun gemachtigden Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
[huurder] heeft de vordering bij monde van zijn gemachtigde toegelicht aan de hand van pleitnotities en producties. Ter zitting heeft [huurder] de eis gewijzigd.
Woonwaard heeft tegen de gewijzigde vordering verweer doen voeren aan de hand van pleitnotities en producties.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
Woonwaard is een verhuurder van woonruimte die zich richt op de sociale woningbouw.
Woonwaard hanteert een zogenaamd “tweede kans beleid”, dat er, kort gezegd, op neerkomt dat huurders die zich schuldig hebben gemaakt aan woonfraude pas na een wachttijd van vijf jaar na het frauduleuze feit weer in aanmerking komen voor een woning bij Woonwaard.
Woonwaard is aangesloten bij SVNK, een regionaal overkoepelend orgaan van woningcorporaties. De bij het SVNK aangesloten corporaties werken samen bij de verdeling van beschikbare woonruimte onder woningzoekenden. Deze corporaties beheren gezamenlijk een lijst met gegevens over woningzoekenden.
[huurder] was op basis van ongeoorloofde onderhuur medio 2010 woonachtig in een woning van Woonwaard. [huurder] heeft uiteindelijk deze woning op last van Woonwaard vrijwillig verlaten.
Met een beroep op het tweede kans beleid van Woonwaard heeft Woonwaard aan [huurder] te kennen gegeven dat hij pas vanaf 2 maart 2015 weer voor een door Woonwaard verhuurde woning in aanmerking komt.
Van deze periodieke uitsluiting heeft Woonwaard melding gemaakt op de door de verschillende corporaties beheerde lijst.
Het geschil
[huurder] vordert, na zijn eis ter zitting te hebben gewijzigd, bij wege van voorziening ex artikel 254 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter Woonwaard veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, [huurder] weer toe te laten tot het systeem van de woonruimteverdeling (via het SVNK), voor zover hij deze toegang momenteel niet heeft, inclusief de verdeling via Woonwaard, onder de verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, in het geval Woonwaard daarmee in gebreke blijft.
[huurder] stelt ter onderbouwing van zijn vordering, zakelijk weergegeven, het volgende.
[huurder] maakt als gevolg van de tijdelijke uitsluiting door Woonwaard geen enkele kans op de woningmarkt. Niet alleen Woonwaard, maar ook de andere bij SVNK aangesloten corporaties weigeren aan [huurder] woonruimte aan te bieden.
Het beleid tweede kans beleid van Woonwaard is ontoelaatbaar, nu [huurder] hierdoor voor een langere periode dan twee jaar wordt uitgesloten..
Dit alles klemt te meer vanwege de persoonlijke situatie van [huurder]. [huurder] bewoont momenteel een kamer en moet voorzieningen als keuken en toilet delen met drie anderen. Daarbij komt dat [huurder] in deze woonruimte zijn kinderen niet kan ontvangen, laat staan dat zij daar kunnen verblijven. Voorts is het niet mogelijk voor [huurder] om met zijn nieuwe partner samen te gaan wonen, aldus [huurder].
De beoordeling
De spoedeisendheid van de zaak vloeit uit het gestelde voort en is in voldoende mate gebleken.
Uit het over en weer betoogde, de overgelegde stukken en de omstandigheid dat de onderhavige procedure zich niet leent voor (nadere) bewijsvoering is de kantonrechter voorshands, rekeninghoudende met de vermoedelijke beslissing in de eventueel te entameren bodemzaak, het volgende van oordeel.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of Woonwaard op goede gronden weigert een woning aan [huurder] ter beschikking te stellen met een beroep op haar tweede kans beleid. Niet in geschil is slechts plaats is voor een marginale rechterlijke toetsing van dit beleid. Dientengevolge moet beoordeeld worden of dit beleid in algemene zin dan wel voor [huurder] persoonlijk kennelijk onredelijk is. Hierover wordt als voorts overwogen.
In een situatie van schaarste op de woningmarkt, waarin vanwege de verhouding tussen de vraag naar sociale woonruimte en het relatief beperkte aanbod daarvan woningzoekenden geconfronteerd worden met wachttijden, is op zichzelf niet kennelijk onredelijk dat een door een individuele woningcorporatie gevoerd beleid een sanctie stelt op woonfraude, zoals door [huurder] gepleegd; ook wanneer deze sanctie bestaat uit een uitsluiting voor een periode van vijf jaar.
Ook uit de door [huurder] aangehaalde uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2013 valt niet zonder meer af te leiden dat een termijn van langer dan twee jaar als ontoelaatbaar moet worden beschouwd. Het bezwaar van die kantonrechter tegen het in die procedure centraal staande beleid betrof niet de sanctietermijn op zich, maar een ongeoorloofd onderscheid tussen huurders die akkoord gingen met contract beëindiging en huurders die hierover wensten te procederen.
Het door Woonwaard gevoerde beleid moet vooralsnog als toelaatbaar worden beschouwd. Derhalve dient te worden beoordeeld in hoeverre de bijzondere omstandigheden waarin [huurder] verkeert, ertoe leiden dat voor hem een uitzondering moet worden gemaakt. Hierover wordt als volgt overwogen.
De woonsituatie waar [huurder] zich in bevindt, kort gezegd, inhoudende kamerhuur met de noodzaak tot het delen van bepaalde voorzieningen, kan op zichzelf niet als schrijnend worden gekwalificeerd. Dat [huurder] hierdoor niet in staat is zijn kinderen bij hem thuis te ontvangen of te laten verblijven, doet hieraan niet af, nu gesteld noch gebleken is dat omgang en contact met deze kinderen niet elders plaats kan vinden. De onmogelijkheid van [huurder] om samen te wonen met zijn huidige partner, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu niet is aangevoerd dat deze partner zelf niet over woonruimte beschikt.
De handelwijze van andere bij SVNK aangesloten corporaties valt buiten het bestek van deze procedure, nu de vordering zich niet tegen deze corporaties richt. Desondanks bestaat aanleiding het volgende te overwegen.
Niet aannemelijk is geworden dat [huurder] bij zijn zoektocht naar woonruimte geconfronteerd is geworden met een “vermelding op een zwarte lijst” of een ander absolute onmogelijkheid om via een andere bij SVNK aangesloten corporatie woonruimte te verkrijgen. Opgemerkt wordt dat [huurder] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij intensief naar woonruimte heeft gezocht. Voorts is onweersproken dat iedere bij SVNK aangesloten corporatie vrij is in de toewijzing van woonruimte en dus niet gebonden is aan de door Woonwaard op de gezamenlijk beheerde lijst geplaatste aantekening. Daarbij komt dat [huurder] heeft erkend dat zijn enige in deze procedure concreet genoemde poging een woning te verkrijgen (Ymere) is stukgelopen omdat hij niet beschikte over documenten, die kennelijk nodig waren om zijn recht op sociale woonruimte aan te tonen.
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel, dat de vordering van [huurder] zal worden afgewezen, met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
De beslissing in kort geding
Veroordeelt [huurder] in de proceskosten, die tot heden voor Woonwaard worden vastgesteld op een bedrag van € 200,00 voor salaris van de gemachtigde van Woonwaard, waarover [huurder] geen BTW verschuldigd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 17 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
|
De kantonrechter
|