De feiten
-
[eiser], geboren op [geboortedatum], is op [datum] bij BCC in dienst getreden.
-
[eiser] was laatstelijk werkzaam als bezorger/installateur tegen een salaris van € 2.352,08 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
-
Bij brief van 30 november 2012 heeft BCC het volgende aan [eiser] geschreven:
“Hierbij delen wij u mede dat wij het dienstverband met u, wegens dringende redenen, met onmiddellijke ingang beëindigen.
De reden voor dit ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat u zich op 23 november j.l. agressief opstelde tegenover u collega. Hierbij gooide u uw beker warme koffie leeg in het gezicht van uw collega. De reden die u daarvoor opgaf is voor ons volstrekt onacceptabel. Wij hebben de afgelopen dagen nader onderzoek gepleegd en advies ingewonnen en zijn tot de conclusie gekomen dat wij het dienstverband met u niet verder kunnen voortzetten.
Op grond van uw houding tegenover collega’s bent u regelmatig gewaarschuwd. Dit heeft o.a. geleid tot een schriftelijk waarschuwing op 16 februari 2010. Hierin hebben wij bevestigd dat herhaling van dergelijk gedrag direct zal leiden tot beëindiging van het dienstverband.
(…)”
Bij brief van 3 december 2012 heeft [eiser] de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de kantonrechter te Haarlem het door BCC ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen.
De vordering
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor recht zal verklaren dat het door BCC gegeven ontslag opstaande voet op 30 november 2012 nietig is en voorts BCC zal veroordelen om aan [eiser] te voldoen het loon vanaf 30 november 2012 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn ontbonden met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over voormelde loonsom of zoveel als de rechtbank redelijk en billijk acht, rente rechtens, met veroordeling van BCC in de proceskosten.
[eiser] heeft het volgende aan de vordering ten grondslag gelegd:
BCC heeft de feitelijke gang van zaken op 23 november 2012 niet juist voorgesteld. Er deed zich op die dag een probleem voor tussen [eiser] en een collega. De betreffende collega heeft [eiser] aangevallen, althans weggeduwd. [eiser] heeft daarop en kopje lauwe koffie in de richting van die collega gegooid. [eiser] sluit niet uit dat de lauwe koffie wellicht op het lichaam van die collega is gekomen.
De bedoelde collega is niet ontslagen. Er is zelfs geen enkele sanctie tegen hem genomen.
Er was onvoldoende grond voor het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet.
[eiser] heeft slechts één waarschuwing gehad met betrekking tot een voorval dat zich begin 2010 heeft voorgedaan. Het is echter nooit duidelijk geworden of die waarschuwing op zijn plaats was.
[eiser] is daarom van oordeel dat het gegeven ontslag op staande voet nietig is en dat de
dienstbetrekking wordt voortgezet.
Het verweer
BCC betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan:
[eiser] heeft zijn collega [naam] op 23 november 2012 aangevallen. De reactie van [naam] was uitsluitende verdedigend.
BCC acht dergelijk agressief gedrag onacceptabel. Koffie gooien in iemands gezicht en hals is een manier van doen die alle perken te buiten gaat.
Bij haar oordeel dat de arbeidsovereenkomst diende te eindigen, heeft BCC meegewogen dat [eiser] zich ook bij eerdere gelegenheden schuldig had gemaakt aan agressief gedrag, alsmede dat hij enige tijd de werkverhoudingen ernstig onder spanning zette met gedrag dat in normale arbeidsrelaties niet thuishoort.
BCC handhaaft haar conclusie dat van haar niet gevergd kan worden dat zij het dienstverband met [eiser] voortzette. Zeker tegen de achtergrond van eerder agressief gedrag ten opzichte van collega’s en zijn heftige emoties met betrekking tot de wijze waarop deze collega’s en leidinggevenden met hem omgingen, bestond er reële vrees voor herhaling.
BCC heeft, ook al gezien de stelling van [eiser] in diens brief van 15 december 2012 dat hem een “rechtens toekomende afvloeiingsregeling” dient te worden aangeboden, gevoegd bij het feit dat [eiser] geen voorlopige voorziening heeft gevraagd teneinde weer tot zijn werk te worden toegelaten, en voorts weinig vaart heeft gemaakt met het instellen van de onderhavige vordering geenszins de indruk dat [eiser] daadwerkelijk weer voor BCC wil werken. Zo geoordeeld zou moeten worden dat het ontslag nietig zou zijn, dan is er geen aanleiding aan [eiser] zijn volledige loon toe te kennen, laat staan een verhoging daarop van 50%. Er is veeleer aanleiding tot matiging van het loon.
De beoordeling
1.
Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven moet worden uitgegaan van de daaraan ten grondslag gelegde en in de brief van 30 november 2012 genoemde gronden, te weten: het feit dat [eiser] op 23 november 2012 de inhoud van een beker koffie in het gezicht van een collega heeft gegooid, eerdere waarschuwingen wegens het gedrag van [eiser] jegens zijn collega’s en de schriftelijke waarschuwing uit 2010.
2.
Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag op staande voet moet de kantonrechter alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang beschouwd, in aanmerking nemen. Daarbij moet de kantonechter de aard en de ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, de wijze waarop de werkgever reageerde op eerdere soortgelijke gedragingen en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer.
3.
Niet in geschil is dat [eiser] de inhoud van een beker koffie in het gezicht van zijn collega [naam] heeft gegooid. Met betrekking tot dit incident staat voorts op grond van de overgelegde verklaringen en de ter zitting van 3 juli 2013 daarover verstrekte informatie, voor zover onweersproken, het volgende vast:
- -
[eiser] stond met een aantal collega’s in de hal van het pand van BCC binnen te wachten om te worden toegelaten tot de loods waarin de bedrijfsauto’s zijn gestald,
- -
op hetzelfde moment bevond [naam] zich met andere collega’s buiten het genoemde pand aan de voorkant om daar te roken,
- -
[naam] hield één van zijn benen voor de sensor in de deurpost om te voorkomen dat de schuifdeur dicht zou gaan en hij en zijn collega’s het pand niet meer zouden kunnen betreden,
- -
[eiser] heeft aan [naam] gevraagd om zijn been voor de sensor weg te halen zodat de schuifdeur dicht kon en hij geen last van de rook in de hal zou hebben,
- -
er bevindt zich ten behoeve van rokende werknemers buiten op het terrein van BCC een aparte voorziening waar gerookt kan worden; van deze voorziening heeft [eiser] een foto in het geding gebracht.
4.
De schriftelijke waarschuwing uit 2010 is naar het oordeel van de kantorenechter te lang geleden om nog gewicht in de schaal te leggen bij het thans gegeven ontslag op staande voet. Dat zou slechts anders kunnen zijn als zou blijken dat in de periode tussen die schriftelijke waarschuwing en november 2012 nog sprake is geweest van waarschuwingen aan [eiser] die BCC ook aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd.
5.
Van dergelijke onder 4 bedoelde waarschuwingen is onvoldoende gebleken. Als deze er inderdaad zijn geweest, dan had het op de weg van BCC gelegen één en ander te registreren in het personeelsdossier van [eiser]. Dat is niet, althans niet kenbaar voor de kantonrechter gebeurd, zodat dit niet valt te controleren en/of te beoordelen.
6.
Bovendien ligt het op de weg van BCC om [eiser] te begeleiden indien zij van oordeel is dat diens gedrag te wensen overlaat. Dit geldt temeer nu [eiser] al 22 jaar in dienst is en kennelijk tot de waarschuwing in 2010 altijd naar tevredenheid heeft gefunctioneerd. Het geven van begeleiding is temeer geïndiceerd omdat uit de stukken ook blijkt dat [eiser] binnen het bedrijf van BCC bekend staat als iemand die geen blad voor zijn mond neemt en zegt waar het op staat. Het ligt op de weg van BCC als werkgever er mede in het belang van haar andere werknemers voor te zorgen dat [eiser] zijn gedrag aanpast. Het geven van waarschuwingen zonder het geven van begeleiding en/of andere aanwijzigen is niet voldoende. Bij de door BCC in het geding gebrachte producties bevinden zich geen stukken waaruit enige begeleiding van [eiser] valt te destilleren.
7.
Bij dit alles heeft te gelden dat het ook op de weg van BCC ligt om een strikt rookbeleid te volgen en te handhaven. In dat licht beschouwd valt niet in te zien waarom een aantal van haar medewerkers voor de ingang van haar pand roken met de buitendeur open, terwijl voor dat doel een aparte voorziening aanwezig is. Mede gelet op het feit dat het bekend is dat [eiser] om gezondheidsredenen een felle tegenstander is van roken in het pand, dient BCC ervoor te zorgen dat rokers van die voorziening gebruik maken.
8.
Voor zover BCC zich ook op het veelvuldig ziekteverzuim van [eiser] beroept, kan dat natuurlijk niet bijdragen tot een ontslag op staande voet. Het is uiteraard voor werkgevers lastig wanneer zij met arbeidsongeschikte werknemers worden geconfronteerd, maar daartegen kan de werkgever zich verzekeren, terwijl de wetgever de arbeidsongeschikte werknemer bescherming biedt.
9.
Ten slotte zijn de gevolgen van het ontslag op staande voet voor [eiser], gelet op het lange dienstverband en zijn eenzijdige werkervaring, in verhouding tot het belang van BCC bij voorkoming van de onderhavige gedraging van [eiser], te ernstig om het ontslag te rechtvaardigen. BCC had er onder de gegeven omstandigheden voor moeten kiezen een minder zwaarwegende maatregel tegen [eiser] te treffen.
10.
Op grond van het vorenstaande ligt de gevorderde verklaring voor recht voor toewijzing gereed.
11.
Hoewel [eiser] geen wedertewerkstelling heeft gevorderd, volgt uit het vorenstaande dat BCC hem wel in staat moet stellen de bedongen arbeid te verrichten.
12.
Met betrekking tot de gevorderde betaling van het loon van [eiser], vermeerderd met de wettelijke verhoging, vanaf 30 november 2012 is de kantonrechter het volgende van oordeel.
13.
Ingevolge art. 7:628 lid 1 behoudt de werknemer het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Een schorsing of een op non-actiefstelling ligt in de risicosfeer van de werkgever en is ‘een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen’ in de zin van lid 1, zodat de werkgever ook tijdens een schorsing of een op non-actiefstelling verplicht is tot doorbetaling van loon. Dat is ook het geval indien de werkgever gegronde redenen had om de werknemer te schorsen of op non-actief te stellen en de schorsing of op non-actiefstelling aan de werknemer zelf is te wijten. De werkgever kan zich immers, zolang de arbeidsovereenkomst bestaat, niet eenzijdig aan de verplichting tot loonbetaling onttrekken, ook niet ingeval het gedrag van de werknemer grond voor schorsing of op non-actiefstelling oplevert. Een (tijdelijke) inbreuk op deze grond op het recht van de werknemer op loon, en derhalve een schorsing of op non-actiefstelling met inhouding van loon, is alleen mogelijk, indien met inachtneming van het bepaalde bij de leden 5, 6 en 7 van artikel 7:628 BW van dit artikel is afgeweken. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat van zulk een afwijking geen sprake is. Daarom bestaat geen grondslag tot matiging van de loonvordering.
14.
De omstandigheden van deze zaak geven wel aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging in verband met het aan [eiser] te maken verwijt geheel af te wijzen.
15.
Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat het door BCC op 30 november 2012 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet nietig is.
Veroordeelt BCC om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen diens loon vanaf 30 november 2012 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid van de onderscheiden loonbetalingen tot aan de dag der algehele voldoening.
Compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde uitspraakdatum.