RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummer: 15/840149-12 (onderzoek Everest)
Uitspraakdatum: 14 november 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 september 2013, 15 oktober 2013 en 31 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 mei 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 8,7 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 mei 2012 tot en met 28 mei 2012 te Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of (elders) in Nederland en/of in Peru, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of mededaders met elkaar in contact gebracht en/of
- ( meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en/of
- ( meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren/documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
- ( meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over het land van herkomst van de verdovende middelen (Peru) en/of de mogelijke verzend- en/of aankomstdata van de verdovende middelen en/of
- ( meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer en/of de bergplaats en/of de overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- ( meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs (van) en/of (een) hoeveelheid verdovende middelen en/of
- ( meermalen) vlucht- en/of bagage - en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- beveiligd gebied op de luchthaven betreden teneinde de koffer/(reis) tas te onderkennen en/of op beveiligd gebied op de luchthaven gezocht naar (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- zich beschikbaar gesteld (om naar de luchthaven te gaan) voor de overdracht en/of voor de verdere doorvoer van de verdovende middelen en/of
- geld ontvangen en/of gegeven en/of afspraken gemaakt omtrent (een) beloning(en).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Algemeen
3.1. Inleiding
Op 2 mei 2011 is het Schipholteam gestart met onderzoek Hazelaar. Vanaf 6 juni 2011 tot
2 april 2012 is het onderzoek projectmatig aangepakt en om die reden onder de naam Vinson overgenomen door de afdeling Zware Criminaliteit van de Koninklijke Marechaussee (hierna ook te noemen: KMar). Het onderzoek richtte zich primair op een organisatie die zich bezig zou houden met de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol met behulp van aldaar werkzame corrupte bagagemedewerkers. Tijdens onderzoek Vinson kwam onder andere als verdachte naar voren bagagemedewerker [hoofdverdachte](hierna ook te noemen: [hoofdverdachte]).
Op 2 april 2012 is besloten een afzonderlijk onderzoek met de naam Everest te starten naar [hoofdverdachte] en personen om hem heen die zich bezig zouden houden met de invoer van verdovende middelen via de luchthaven Schiphol.
3.2. Toetsingskader
De rechtbank zal om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke invoer van cocaïne te komen het toetsingskader hanteren zoals dat door het Gerechtshof Amsterdam onder meer in het onderzoek Pan (onder andere ECLI:GHAMS; 2012:BY0657) is verwoord. Ook de officier van justitie en de verdediging hebben zich tijdens de behandeling van de verschillende zaaksdossiers op dit toetsingskader beroepen.
Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt wanneer tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen en in beslag genomen.
Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Daarbij is met name het volgende van belang.
In zaaksdossiers waar door de opsporingsambtenaren geen cocaïne is aangetroffen en in beslag genomen, is blijkens de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen gesprekken door de verdachten evenmin met zoveel woorden over cocaïne gesproken. Toch is ook in die gevallen een bewezenverklaring mogelijk, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne.
Deze conclusie kan, naar het oordeel van de rechterbank, ook worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wel een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen en in beslag genomen en dat in die zaak tot een bewezenverklaring heeft geleid. In die situatie is onder meer de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi van betekenis. Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hem voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
3.3. ‘Surinaamse’ woorden
De rechtbank is ambtshalve bekend dat de woorden ‘matie’ of ‘mattie’ het Surinaamse woord voor ‘vriend’ is, en dat het woord ‘torie’ in het Surinaams gebruikt wordt om ‘iets’, wat dan ook, aan te duiden. Het woord ‘lantie’ betekent overheid. Het woord ‘doekoe’ betekent geld.
4. Bewijs
4.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Ten aanzien van het onder primair (zaaksdossier B05) ten laste gelegde:
Telecommunicatie:
In het onderzoek Everest zijn verschillende telefoon- en Imei-nummers naar voren gekomen. Een Imei-nummer heeft als eigenschap dat het verbonden is met de mobiele telefoon die gebruikt wordt. Het Imei-nummer blijft bij het toestel en verandert nooit. Mocht de gebruiker een andere simkaart in het toestel stoppen dan blijft het Imei-nummer hetzelfde, maar het 06-nummer verandert wel. Alvorens het afzonderlijke zaaksdossier te bespreken, zal de rechtbank eerst aangeven welke nummers zij aan welke verdachte toeschrijft en op grond waarvan.
Verdachte [verdachte]:
De raadsman van [verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] (hierna [telefoonnummer verdachte]) niet aan [verdachte] kan worden toegeschreven en heeft daarbij onder andere de door de verbalisanten toegepaste stemherkenning in twijfel getrokken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe, dat uit de inhoud van het zaaksdossier B05 en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [verdachte] ‘[voornaam verdachte]’ heet.2 Daarnaast is de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] onder [verdachte] aangetroffen, met daarin opgeslagen onder nummer [telefoonnummer hoofdverdachte] ([telefoonnummer hoofdverdachte]) ‘[mattie hoofdverdachte]’. In een andere bij verdachte aangetroffen en in beslag genomen telefoon, met nummer [telefoonnummer medeverdachte], is als contact onder nummer [telefoonnummer hoofdverdachte] ‘Ingo [hoofdverdachte] matie’ opgeslagen.3 Onder [medeverdachte 1] is een telefoon met daarin een simkaart met nummer [telefoonnummer hoofdverdachte] in beslag genomen, waarin als contact ‘[voornaam verdachte]’ met het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] is opgeslagen.4
Uit het tapgesprek van 24 mei 2012 om 13:30 uur blijkt dat [medeverdachte 1] (met nummer [telefoonnummer hoofdverdachte]) belt met een NN man [telefoonnummer verdachte] die aan [medeverdachte 1] vraagt of hij die andere man wil bellen, want NN man moet hem dringend spreken, waarna [medeverdachte 1] zegt dat hij het door zal geven.5 Om 14:10 uur geeft [medeverdachte 1] aan [hoofdverdachte] door dat hij [voornaam verdachte] moet bellen, waarop [hoofdverdachte] zegt dat [medeverdachte 1] aan [voornaam verdachte] moet doorgeven dat hij [hoofdverdachte] moet pingen. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij dat aan [voornaam verdachte] zal zeggen.6 Een minuut later belt [medeverdachte 1] naar NN man [telefoonnummer verdachte] en zegt tegen hem dat hij met ‘hem’ moet pingen.7 Daarbij komt dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [voornaam verdachte] op foto 14 herkende, die persoon als ‘[voornaam verdachte]’ in zijn telefoon staat en hij [voornaam verdachte] en zichzelf hoorde praten tijdens het hem voorgehouden tapgesprek van 24 mei 2012 om 13:30 uur, 14:11 uur, 14.14 uur en 14:29 uur.8910
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze tapgesprekken worden geconcludeerd, dat de onder [verdachte] aangetroffen telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] aan hem toebehoort en dat de daarmee gevoerde gesprekken aan hem kunnen worden toegeschreven. Een en ander voor zover in het navolgende geen andersluidend oordeel is gegeven.
Medeverdachte [hoofdverdachte]:
Bij [hoofdverdachte] zijn de telefoon met Imei-nummer [IMEI hoofdverdachte] en de nummers [telefoonnummer 2 hoofdverdachte] (T103) en [telefoonnummer 3 hoofdverdachte] in gebruik.11 Nu door en namens [hoofdverdachte] niet is betwist dat deze telefoonnummers en het Imei-nummer [IMEI hoofdverdachte] aan hem toebehoren en dat hij deelnemer is aan de met deze nummers gevoerde gesprekken, zal de rechtbank deze gesprekken aan hem toeschrijven. Een en ander voor zover in het navolgende geen andersluidend oordeel is gegeven.
Medeverdachte [medeverdachte 2]:
Bij [medeverdachte 2] is de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 2] in gebruik.12 Nu door en namens [medeverdachte 2] niet is betwist dat voormeld telefoonnummer aan hem toebehoort en dat hij deelnemer is aan de met dit nummer gevoerde gesprekken, zal de rechtbank deze gesprekken aan hem toeschrijven. Een en ander voor zover in het navolgende geen andersluidend oordeel is gegeven.
[betrokkene]:
Bij [betrokkene] is de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer betrokkene] in gebruik.13 Nu door en namens [betrokkene] niet is betwist dat voormeld telefoonnummer aan hem toebehoort en dat hij deelnemer is aan de met deze nummers gevoerde gesprekken, zal de rechtbank deze gesprekken aan hem toeschrijven nu ook door en namens verdachte niet is betwist dat hij deelnemer aan die gesprekken. Een en ander voor zover in het navolgende geen andersluidend oordeel is gegeven.
Medeverdachte [medeverdachte 1]:
Bij [medeverdachte 1] zijn de telefoons met de telefoonnummers [telefoonnummer medeverdachte 1] en [telefoonnummer hoofdverdachte] in gebruik.14 Nu door en namens [medeverdachte 1] niet is betwist dat voormelde telefoonnummers aan hem toebehoren en hij deelnemer is aan de met deze nummers gevoerde gesprekken, zal de rechtbank deze gesprekken aan hem toeschrijven. Een en ander voor zover in het navolgende geen andersluidend oordeel is gegeven.
OVC-gesprekken
Tevens is er in het onderzoek sprake geweest van het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) in een personenauto Mazda 3 met kenteken [kenteken]. Deze Mazda stond op naam van [hoofdverdachte].15 [hoofdverdachte] heeft niet betwist dat hij heeft deelgenomen aan de hem toegeschreven gesprekken in deze Mazda. De rechtbank gaat bij de redengevende feiten en omstandigheden dan ook van dat gegeven uit. Een en ander voor zover in het navolgende geen andersluidend oordeel is gegeven.
Verdachte [verdachte]:
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat de OVC-gesprekken niet kunnen bijdragen aan het bewijs van betrokkenheid van verdachte nu uit geen enkel zich in het zaaksdossier bevindend proces-verbaal kan worden afgeleid dat het verdachte is die in deze OVC-gesprekken te horen is en dus daaraan deelneemt.
De rechtbank constateert dat door verbalisanten in zaaksdossier B05 twee OVC-gesprekken aan [verdachte] worden toegeschreven, te weten de OVC-gesprekken van 25 mei 2012 om 21.36 uur en 26 mei 2012 om 20.40 uur. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet is gebleken dat zich in het dossier een proces-verbaal van stemherkenning met betrekking tot het OVC-gesprek van 25 mei 2012 om 21:36 uur bevindt. Verbalisanten hebben in het loopproces-verbaal ook niet gerelateerd op grond waarvan zij verdachte herkennen, zodat dit OVC-gesprek niet aan [verdachte] kan worden toegeschreven. Desondanks kan zij het door de raadsman gevoerde verweer niet volgen in die zin dat met betrekking tot alle gevoerde OVC-gesprekken van dit uitgangspunt zou moeten worden uitgegaan en wel om de volgende redenen.
Uit het OVC-gesprek van 26 mei 2012 om 20:40 uur is de rechtbank gebleken dat door verdachte wordt gezegd: “Maar kijk ze hebben gewoon, kijk oompie, hun werken ook als mij, snap je, ze doen alles voor je. Jij doet ook voor mij hun doen ook voor mij. Dan zie je van ehh ‘[voornaam verdachte]’ brengt goeie mensen. Je weet toch ik ben goed, hun zijn goed voor mij, hun zeggen tegen mij: “[voornaam verdachte], we gaan knallen.”16 Verdachte heeft aldus zijn eigen naam tot twee keer toe gedurende dat gesprek genoemd.
Voorts zijn [medeverdachte 1] tijdens zijn tweede verhoor bij de KMar foto’s voorgehouden waarbij [medeverdachte 1] de persoon op foto 14 herkende als [voornaam verdachte].17 Ook zijn aan [medeverdachte 1] tijdens zijn verhoor bij de KMar een aantal OVC-gesprekken voorgehouden, naar aanleiding waarvan hij verklaard heeft dat hij [hoofdverdachte] en [voornaam verdachte] hoort praten in het hem voorgehouden OVC-gesprek van 26 mei 2012 om 20:40 uur.18
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte de deelnemer aan het OVC-gesprek van 26 mei 2012 om 20:40 uur is geweest.
Redengevende feiten en omstandigheden zaaksdossier B05
De in zaaksdossier B05 figurerende verdachten wordt - kort gezegd - verweten dat zij zich op 25 mei 2012 schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een hoeveelheid van 8,7 kilo cocaïne in Nederland. Alle schriftelijke bescheiden welke in de voetnoten worden genoemd zijn gevoegd bij het loopproces-verbaal zaaksdossier B05, opgemaakt d.d. 16 november 2012, dienen in onderlinge samenhang en verband met dit proces-verbaal te worden bezien.
Op 12 mei 2012 om 12:03 uur belt [medeverdachte 1] naar [hoofdverdachte] en stelt voor om de volgende dag tussen tien en elf uur af te spreken, hij moet [hoofdverdachte] spreken.19 Hierop belt [hoofdverdachte] ’s avonds naar [medeverdachte 1] en vraagt hem of hij die man te pakken heeft gekregen. [medeverdachte 1] zegt dat hij die man meteen gaat bellen om [hoofdverdachte] te ontmoeten, volgens hem kent [hoofdverdachte] die man goed. Hij vraagt [hoofdverdachte] of hij [voornaam verdachte] kent. [hoofdverdachte] weet over wie [medeverdachte 1] praat en [medeverdachte 1] zegt dat dit de man is die hem vandaag is komen ontmoeten die zegt dat hij een ‘ding’ wil doen.20 Binnen een half uur wordt [hoofdverdachte] door [medeverdachte 1] gebeld. Volgens [medeverdachte 1] is het eigenlijk een Marokkaan, dat had die man hem gezegd. [medeverdachte 1] zegt dat hij die afspraak met die man gaat zetten voor morgen om half elf, waarop [hoofdverdachte] zegt dat het goed is.21
Op 13 mei 2012 rond half elf stuurt [medeverdachte 1] een sms-bericht naar [hoofdverdachte] dat [voornaam verdachte] nog niet heeft gebeld, maar [medeverdachte 1] hem belt zodra [voornaam verdachte] heeft gebeld.22 Op 15 mei 2012 om 15:01 uur belt [hoofdverdachte] naar [medeverdachte 1] en vraagt of hij die broer voor hem kan bellen om te zeggen dat hij er rond half vier, kwart voor vier is. [medeverdachte 1] moet nog iemand bellen, want die wil ook met [hoofdverdachte] praten en dan kunnen ze alle twee tegelijk doen. [medeverdachte 1] zegt dat hij die man gaat bellen om te zeggen dat [hoofdverdachte] er om vier uur is en daarna belt [medeverdachte 1] [hoofdverdachte].23 Vervolgens belt [medeverdachte 1] om 15:04 uur naar een onbekende man (de rechtbank merkt op dat door een storing in het tap uitluistersysteem het telefoonnummer van deze man niet bekend is geworden) en zegt ‘je moet nu meteen daar gaan, want die man gaat van het werk en komt ons direct daar ontmoeten’. De onbekende man zegt dat hij er al staat.24 Meteen er na, om 15:06 uur, belt [medeverdachte 1] weer naar [hoofdverdachte] om te zeggen dat de mensen er al zijn en dat hij heeft gezegd dat [hoofdverdachte] onderweg is. Ook zegt [medeverdachte 1] dat hij [hoofdverdachte] morgen gaat bellen voor iemand anders.25
Op 15 mei 2012 vindt een observatie plaats waarbij wordt gezien dat de Mazda 3 met het kenteken [kenteken] van [hoofdverdachte] op de parkeerplaats van het Campanile Hotel in Amsterdam Zuidoost staat. [hoofdverdachte] heeft om 16:00 uur in het restaurant van het hotel een ontmoeting met [medeverdachte 3] (man 1) en drie onbekend gebleven mannen.26
Op 20 mei 2012 om 21:28 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door [verdachte]. [verdachte] zegt dat ze dinsdag een ‘moppo’ hadden en vraagt of [medeverdachte 1] de man kan vragen hoe laat hij kan, want hij wil de man zien, de man weet dat. Hij vraagt [medeverdachte 1] om de uitkomst aan hem te laten weten.27 Op 21 mei 2012 om 11:00 uur belt [medeverdachte 1] naar [hoofdverdachte]. [medeverdachte 1] vertelt dat die kleine man [voornaam verdachte] hem heeft gebeld. [hoofdverdachte] wilde hem morgen spreken, zei die man. Maar misschien kan de ontmoeting vandaag in plaats van morgen plaatsvinden. [hoofdverdachte] stelt voor hem om half twee te ontmoeten. [medeverdachte 1] zal [voornaam verdachte] bellen en hem de afspraak om half twee doorgeven.28 Vervolgens stelt [medeverdachte 1] om 11.05 uur [verdachte] hiervan in kennis, die nog even zijn ‘Nefo’ zal bellen, lukt het niet, dan misschien morgen.29 Omdat [voornaam verdachte] die dag niet kan30 geeft [medeverdachte 1] aan [hoofdverdachte] door dat het morgen half twee wordt. [medeverdachte 1] moet van [hoofdverdachte] aan die mannen doorgeven dat de ontmoeting op dezelfde plaats is.31 Direct daarop stuurt [verdachte] een sms-bericht naar [medeverdachte 1] dat het morgen half twee is, ‘same place’.32
Op 22 mei 2012 wordt [medeverdachte 1] gebeld door [verdachte] omstreeks 13:34 uur. [verdachte] zegt dat ‘hij’ er nog niet is. Daarop zegt [medeverdachte 1] dat hij de man nu gaat bellen.33 [medeverdachte 1] belt [hoofdverdachte] om 13.35 uur en zegt dat die mannen wachten, waarop [hoofdverdachte] antwoordt dat hij onderweg is.34 [medeverdachte 1] geeft dit door aan [verdachte].35
Uit de bakengegevens van de Mazda van [hoofdverdachte] blijkt dat de auto zich op 22 mei 2012 omstreeks 13:42 uur op de parkeerplaats van het Campanile hotel aan de Loosdrechtdreef 3 te Amsterdam Zuidoost bevindt.36 Aldaar vindt om 13:39 uur in de auto van [hoofdverdachte] een gesprek plaats tussen [hoofdverdachte] en een NN1 en een NN2 man. NN1 man geeft aan ‘die ander boys zijn daaro’ en zegt ‘kijk hier zie je alles.’37
Op 23 mei 2012 wordt [medeverdachte 1] gebeld door [verdachte]. [verdachte] krijgt het bericht van eergisteren nu pas binnen. [medeverdachte 1] zegt dat hij het bericht van die andere man heeft gehoord en hem waarschijnlijk vanavond ziet.38 [hoofdverdachte] wordt om 20.30 uur gebeld door [medeverdachte 1]. Als [hoofdverdachte] vraagt of het weer een nieuw ding is, een nieuwe schijf, zegt [medeverdachte 1] ‘nee nee, ik ga je zeggen wat Joe nodig heeft’. Ze spreken af elkaar te zien bij het Pont bij [hoofdverdachte] om kwart over negen a half tien.39
Op 24 mei 2012 belt [verdachte] [medeverdachte 1] en vraagt hem of [medeverdachte 1] die andere man wil bellen. Hij moet hem dringend zien en spreken. [medeverdachte 1] zal het doorgeven.40 [medeverdachte 1] belt [hoofdverdachte] ongeveer een half uur later en zegt dat hij [voornaam verdachte] moet bellen. [hoofdverdachte] reageert dat [voornaam verdachte] hem moet pingen. [medeverdachte 1] zegt het aan [voornaam verdachte] door te zullen geven.41 Als [medeverdachte 1] het bericht doorgeeft, zegt [voornaam verdachte] dat hij geprobeerd heeft hem te pingen, maar dat die andere man hem niet heeft toegevoegd, die andere man heeft iets verkeerds gedaan. Hij wil sowieso een tijd horen om af te spreken.42 Drie minuten later belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zegt dat, de afspraak is om tien uur, kwart over tien, op dezelfde plaats.43 Een kwartier later belt [hoofdverdachte] naar [medeverdachte 1] en zegt dat hij die man moet zeggen dat het vroeger moet zijn en hij om half negen na het werk meteen naar die man zal gaan. [medeverdachte 1] zal die man bellen.44 [medeverdachte 1] belt [verdachte] om 14.29 uur dat de afspraak is vervroegd naar half negen, zelfde plek.45
Die dag, 24 mei 2012, parkeert [hoofdverdachte] zijn Mazda om 20:47 uur op de parkeerplaats van het Campanile hotel aan de Loosdrechtdreef 3 in Amsterdam Zuidoost en heeft [hoofdverdachte] van 20:56 uur tot 21:26 uur een ontmoeting in het Gaasperpark te Amsterdam met [medeverdachte 3] en vijf andere mannen.46
Op 25 mei 2012 om 12:14 uur hebben [hoofdverdachte] en [medeverdachte 2] een gesprek in de Mazda van [hoofdverdachte]. [medeverdachte 2] vindt dat [hoofdverdachte] geen grappen moet maken. [hoofdverdachte] zegt dat het ‘Peru’ is en [medeverdachte 2] antwoordt ‘Is 744 dus’, waarop [hoofdverdachte] tegen hem zegt ‘als het goed is verlopen (..) dertig (30) hebben de mannen gezegd, dat ze maandag zullen pushen.’ [medeverdachte 2] vraagt nog of het van zondag op maandag is. Wanneer [hoofdverdachte] dat beaamt, geeft [medeverdachte 2] aan dat zij dan op het werk zijn, toch. Volgens [hoofdverdachte] klopt dat. Even later vraagt [medeverdachte 2] of dit ding ook uit Peru komt. Volgens [hoofdverdachte] is het Peru en is dat voor vandaag. Het gaat om ‘acht (8) stuks’ zegt [hoofdverdachte] dat het gaat om ‘een zwarte koffer met vlekjes’. Volgens [medeverdachte 2] ‘gaat het om de AK1, een en negentig load’ en hij vraagt aan [hoofdverdachte] met welke vlucht het komt. [hoofdverdachte] zegt ‘744’. [medeverdachte 2] geeft aan dat het heel laat binnenkomt. [hoofdverdachte] zegt dat het om half vier is toch en daarop antwoordt [medeverdachte 2] ‘half vier dan zijn wij op het werk, okay dan is het goed’. Ook vraagt [medeverdachte 2] of dit het tagnummer is, waarop [hoofdverdachte] antwoordt ‘tagnummer, Charle de Gaulle’ en ’12:43, vertrek’. [medeverdachte 2] reageert hierop ‘dat is sectie 1, ik sta bij sectie 3.’ [hoofdverdachte] zegt later in het gesprek dat het ‘Blanke mannen en Marokkanen zijn’ en vraagt aan [medeverdachte 2] ‘of dit het label is.’ Hierop zegt deze tegen [hoofdverdachte], ‘de code’ die hij de drie letter code noemt. Het betreft een ‘security code die is gelieerd aan een passagier’ en bevestigt hem nogmaals dat het ‘een zwarte koffer met vlekken’ is. Voorts hoeft hij eigenlijk de naam van de vrouw niet te bekijken. Volgens [hoofdverdachte] is de naam er niet, ‘alleen het nummer’ en dat de ‘kist om half vier’ aankomt. [medeverdachte 2] zal ‘er naartoe gaan, de dingen regelen en het tagnummer bekijken.’47
De vlucht van Lima (Peru) naar Amsterdam met vluchtnummer KL0744 komt dagelijks aan om 15:40 uur.48
Op 25 mei 2012 om 13:17 uur maakt [medeverdachte 2] gebruik van zijn Schipholpas en gaat hij het beveiligde gebied van Schiphol op en om 13:36 uur maakt [hoofdverdachte] gebruik van zijn Schipholpas om het beveiligde gebied van Schiphol op te gaan.49
Op 25 mei 2012 om 17:58 uur belt [hoofdverdachte] naar [medeverdachte 2]. Zij bevinden zich op dat moment nog steeds op Schiphol. [hoofdverdachte] vraagt ‘ben je voorbij gegaan?’, waarop [medeverdachte 2] ‘ja’ zegt. [hoofdverdachte] vraagt hem ‘Goed?’ hetgeen door [medeverdachte 2] wordt bevestigd. Hij zegt vervolgens ‘ik wacht op je hoor’. [hoofdverdachte] vindt dit goed.50
Hierna maakt [hoofdverdachte] om 17:59 uur gebruik van zijn Schipholpas en verlaat hij het beveiligde gebied van Schiphol bij een doorgang bij de I-passage in Terminal 1, een doorgang om van Airside naar Landside te gaan.51
Om 18:02 uur maakt [medeverdachte 2] wederom gebruik van zijn Schipholpas en gaat hij het beveiligde gebied van Schiphol weer op bij doorgang T1-I-S2-1. Dit is een doorgang bij de I-passage in Terminal 1 op de luchthaven Schiphol.52 Op camerabeelden is om 18:03 uur te zien dat [hoofdverdachte] in vertrekhal 1 loopt en een donkerkleurige rugzak over zijn rechterschouder draagt. Hierna loopt hij richting draaideur H in vertrekhal 1, gaat hij naar buiten en verdwijnt hij uit beeld. Op 25 mei 2012 om 18:08 uur is te zien dat [hoofdverdachte] in vertrekhal 3 loopt en de trap neemt naar aankomsthal 3. Vervolgens is te zien dat hij in de richting van de zogenaamde X-passage loopt en op dat moment geen rugzak meer bij zich draagt.53 Hierop maakt [hoofdverdachte] gebruik van zijn Schipholpas en gaat hij het beveiligde gebied van Schiphol op bij een beveiligde doorgang bij de X-passage in Terminal 3.54
In de avond van 25 mei 2012 verlaat [hoofdverdachte] om 21.01 uur en [medeverdachte 2] om 21:43 uur het beveiligde gebied van Schiphol met hun Schipholpas.55 [hoofdverdachte] rijdt om 21:14 uur vanaf de parkeerplaats P40, welke hoort bij de luchthaven Schiphol, weg.56
Nog diezelfde avond vindt er om 21:36 uur een gesprek in de Mazda van [hoofdverdachte] plaats tussen hem, een NN1-man en [medeverdachte 3]. NN1 vraagt of dit al de tas is. [hoofdverdachte] zegt ‘nee’, waarop [medeverdachte 3] eerst zegt ‘er is niks’ en daarna ‘er is wat fout gegaan, ik merk het’. De mannen bespreken vervolgens met z’n drieën de schoonheidsfouten, wat er mis is gegaan, ‘gewoon domme fouten’. [hoofdverdachte] geeft aan dat het in de HB container zat en niet in de afgesproken Shocon of short connection bagage. Later in het gesprek zegt [hoofdverdachte]: “…Je mag gerust zijn, ik heb het.” [medeverdachte 3] reageert: “ouwe je bent een topper, maar weet je wat het is, we moeten dit probleem wel oplossen. En dit probleem ga ik persoonlijk nu oplossen.” [hoofdverdachte] vraagt hen: “Weet je waarop ik het weggehaald heb? Ik zweer het op mijn kinderen… Buiten op die pier. …. Ik kom gewoon met die bewijzen.. Begrijp je? ….. Laat me je 1 ding zeggen. Ik weet precies. Als het iemand anders was, zegt ie heeft ie niet gevonden.”, waarop [medeverdachte 3] reageert: “Maar wij wisten ook.. en daarom zijn we met jou gegaan. (..) En dat zeiden we ook allemaal… We hebben allemaal gelijk vanaf dag 1 gezegd dat we met jou hebben gesproken. Klaar, dit is onze man.” NN1 vult hem aan met ‘Wij 3’ en stelt dan voor om naar Diemen Zuid te gaan omdat dit beter is. [hoofdverdachte] heeft het niet hier bij zich en vraagt aan de heren in wat voor tas het zou zitten. Volgens NN1 ‘een zwarte’. [medeverdachte 3] vult aan ‘een Reebok of Nike tas’ waarop [hoofdverdachte] zegt: “Jajajaja. Ze hebben het in een tas zo gezet en dan weer apart in een Reebok tas.” [medeverdachte 3] reageert daarop dat ze die Reebok tas op een foto hebben gezien. [hoofdverdachte] zegt dat ze het dan weer in een rugtas hebben gedaan. [hoofdverdachte] legt later nog eens uit dat ze ‘dus die grote tas zo (..) en in die tas is die Reebok zak en dan in die tas weer is die rugzak’ en geeft te kennen dat hij de auto op de parkeerplaats gaat parkeren.57
Blijkens de bakengegevens van de Mazda blijkt de auto van [hoofdverdachte] om ongeveer 21:48 uur op een parkeerplaats bij station Diemen Zuid te staan.58 Rond die tijd is in het OVC-gesprek te horen dat er een deur wordt dichtgegooid. [hoofdverdachte] zegt ‘die mannen zijn naar hier gegaan voor die man’, waarna NN1 reageert ‘He..? Die Mocro, hij is eigenlijk die bassie he..(..) Hij is die bassie en hij gaat die tatta afmaken’. Vervolgens is om 21:59 uur te horen dat er meerdere personen in de auto van [hoofdverdachte] stappen. [medeverdachte 3] vraagt of ze willen stoppen of door willen gaan. NN1 wil gewoon werken. Hij ‘wil knallen’. [medeverdachte 3] vraagt hem wat het hem waard is. NN1 vraagt hem om hem niet te vergeten en zegt: “Ik sta in de krijt nu zeker voor een paar jaar. En dat zeg ik ook, me neven, ik laat ze doekoe verdienen en die mannen laten me gewoon in de steek, kan niet mattie… We verdienen samen tonnen en dan laat je me zo alleen. Zonder me had je niks.”59
Op 26 mei 2012 om 14:56 uur wordt [hoofdverdachte] gebeld door [medeverdachte 1], die hem vraagt hoe het met de ‘torie’ van [voornaam verdachte] is. [hoofdverdachte] antwoordt dat hij het nog moet horen, hij moet nog bellen of zij moeten hem bellen.60
In de avond van 26 mei 2012 om 20:40 uur stapt [verdachte] bij [hoofdverdachte] in de auto en vindt het volgende gesprek tussen hen plaats. [verdachte] vraagt ‘want dan gaan we met ze eten toch?’. Vervolgens zegt hij: “Wacht, hier is tweeënzestig (62).” [hoofdverdachte] antwoordt: “Tweeënzestig (62)? Voor die… hoeveel had ik ze gezegd?” Vervolgens [verdachte]: “Twee (2). Twee stuks toch?” waarop [hoofdverdachte] reageert: “Ja, maar zew hebben acht (8) gestuurd toch?” hetgeen door [verdachte] wordt bevestigd. [hoofdverdachte] geeft aan: “Ja en ik had ze gezegd dertig procent (30%) toch?” [verdachte] vraagt daarop: 30%. [hoofdverdachte] zegt ‘ja toch?’ Is twee stukjes toch?” [hoofdverdachte] reageert: “Nee 30% is meer, is twee en een half toch?” [verdachte] vindt dat ze dat gelijk tegen hen kunnen zeggen en zegt: “Voor dingens man, uhh op eenendertig. [hoofdverdachte] vraagt hem of 62 dan voor 2 is. Volgens [verdachte] klopt dat, maar hij heeft er nog niks uitgepakt. [hoofdverdachte] vraagt of [verdachte] een calculator heeft. Die heeft [verdachte] op de ping. Verder geeft [verdachte] aan, ‘er was acht stukjes. (..) En uh nog wat, vijfenzeventig toch?’ [hoofdverdachte] zegt: “30% van …” [verdachte] vraagt: “Wacht … het is 8.7 ofzo? (..) 8.7 gedeeld door 100 (..) x30.” Later zegt hij dat het 2.4 is. [hoofdverdachte] geeft nog weer wat later aan: “Het is 8 komma zoveel is gekomen.” [verdachte] antwoordt daarop ‘ja toch’. [verdachte] komt met 30% op 2.4 uit. Daarna zegt hij: “Vierenzeventig (74) vierenzeventig punt vier (74.4) moest het dan zijn. (..) Ja, wacht, vierenzeventigduizend keer uhh plus 400. En dan kijken min tweeënzestig (62). Dan krijg je nog 12.4 komma 2. Hee dat is een break man….(..) is goed toch?” [hoofdverdachte] zegt dat die andere man ook al had gebeld, ‘Dogla’, zegt [hoofdverdachte] als [verdachte] vraagt wie er gebeld heeft. In het vervolg van het gesprek geeft [hoofdverdachte] aan dat hij volgens zijn berekening op 2.6 en 2.8 was uitgekomen, [verdachte] op 2.4. [verdachte] zegt dat hij dat dan tegen de mannen moet zeggen. Voorts vraagt [hoofdverdachte] aan [verdachte] hoeveel hij aan Dogla gaat geven. [verdachte] zegt: “Die man die me heeft voorgesteld die wou ik dan drie (3) koch geven. [..] Of ik geef die Dogla gewoon drie (3) kompaan (fon) en dan klaar,en dat moet hij met die man verdelen.” [hoofdverdachte] vindt dat een tussenpersoon ook zo hoort te krijgen.61
Op 27 mei 2012 tussen 00:48 uur en 00:52 uur hebben [hoofdverdachte] en [medeverdachte 2] sms-contact. [hoofdverdachte] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij al slaapt. Wanneer [medeverdachte 2] aangeeft dat dit niet het geval is, komt [hoofdverdachte] met vijftien minuten langs.62 Hierna vindt op 27 mei 2012 vanaf 01:05 uur een gesprek in de auto van [hoofdverdachte] tussen hem en [medeverdachte 2] plaats. [hoofdverdachte] is met de mannen uit eten gegaan, omdat de mannen een bespreking met andere mannen hadden over de schoonheidsfoutjes. Daarnaast vertelt [hoofdverdachte] hem dat de man een foto gemaakt en toen heeft de man heel groot heeft geschreven dat het in de container moet gaan. De mannen hebben alle punten opgeschreven en zullen dat beter aan de man gaan uitleggen. Daarna bespreken [hoofdverdachte] en [medeverdachte 2] hoe het onderkennen van de koffer op Schiphol precies is gegaan. [medeverdachte 2] legt uit aan [hoofdverdachte] wat hij heeft gedaan. [medeverdachte 2] is naar binnen gereden en ‘zag dat Betsie ook stond’. [medeverdachte 2] heeft [hoofdverdachte] niet gezien en weet niet waar [hoofdverdachte] stond. [medeverdachte 2] noemt ‘Betsie de grote witte wagen waar de bulk komen’. [hoofdverdachte] zag een wagen. [medeverdachte 2] is naar F24 gegaan en zag dat er een auto kwam rijden. [medeverdachte 2] is naar de Pier gegaan. [betrokkene 2] riep [medeverdachte 2] om dingen te doen. [medeverdachte 2] ‘berekende een ding, belangrijk is dat [medeverdachte 2] wilde zien’. [medeverdachte 2] is ‘silence’, ‘de mannen weten niet dat hij in de buurt is, omdat hij rijdt.’ Vervolgens legt [hoofdverdachte] uit dat hij de planken kwijt is geraakt en ‘de mannen het bij de rederij hebben genomen’. [hoofdverdachte] dacht dat er maar één shocon was. Hij wist niet dat er drie shocons waren, hij zag vervolgens twee Dolly. Hij dacht ‘wat heeft de man?’. ‘Hij zag dat de andere naar de andere kant is gegaan. Hij heeft gezeten en ernaar gekeken. Toen begon de man te rijden. Maar de kerel heeft de deur van de man geopend. Want dit ruikt goed.’ Uiteindelijk zag [hoofdverdachte] dat [betrokkene 3] de wagen is gaan halen. [medeverdachte 2] was ‘komen kijken van Shocon.’ Daarna heeft hij aan de jongens gevraagd welke machine het is, waarop de mannen zeiden ‘744’ en toen zag [medeverdachte 2] drie containers. [hoofdverdachte] zegt nogmaals dat [betrokkene 3] de containers heeft gereden. [medeverdachte 2] vertelt wat er verder is gebeurd, hij zou ‘naar Transi rijden om te kijken of die klote honden daar zijn. Toen hij bij Delta 12 aan kwam, zag hij het voertuig. Toen hij de bocht maakte zei de man dat [hoofdverdachte] daar is.’ Volgens [medeverdachte 2] wilde de man de ‘torie’ vangen. Hij heeft in de computer gekeken en zag dat er nog 44 koffers op de kar moesten komen. Rond 01:48 uur zegt [medeverdachte 2] dat hij niet weet hoe [hoofdverdachte] erover denkt, maar hij wil ernstig aanspannen met [hoofdverdachte]. [hoofdverdachte] weet wat [medeverdachte 2] waard is en hij weet wat [hoofdverdachte] waard is. Wat later in het gesprek zegt [hoofdverdachte] dat de Marokkaan tegen Krul gezegd heeft ‘je kunt nog doorgaan met deze. Dit is gewoon evaluatie en ze bespreken het. Want Krul heeft al de andere. Dat is in de auto…Hoor de Marokkaan, je kunt gewoon doorgaan. En als je in de finesses gaat, neem je de andere. Dus de mannen wisselen.’ [medeverdachte 2] vindt dat ze niet teveel moeten communiceren. Hij vertelt ook dat hij vaak eten en drinken aan de jongens verkoopt en dat ‘de mannen nu dus het gezicht van hem hebben. Dus alles heeft zijn voordelen.’
Rond 01:59 uur zegt [hoofdverdachte] dat hij vertrouwen heeft bij de Marokkaan. Hij heeft met de mannen afgesproken. De Marokkaan zei ‘het is niet goed gegaan hè?’ [hoofdverdachte] heeft Krul aangesproken, want hij had verkeerde informatie gegeven. [hoofdverdachte] wist dat het fout zou gaan. Hij vertelt verder dat de Marokkaan hier heeft gezeten, de andere man zat achterin. Hij was aan het rijden en heeft de papieren aan de Marokkaan laten zien. [medeverdachte 2] vraagt even of dat de ene die hij had geprint had, was. Dat was het geval, volgens [hoofdverdachte]. [hoofdverdachte] vertelt vervolgens hoe het gesprek eerder die avond ging. Hij zag dat de jongen begon te twijfelen, en hij zei ‘maak je niet druk. Ik heb het, maar het zijn de schoonheidsfoutjes’. De man die achterin zat, sprong op hem en zoende hem in zijn nek. De Marokkaan bedankte hem. Volgens hem heeft hij, [hoofdverdachte], hen in zijn macht. Het ding zat achterin de auto. Ze zijn naar Diemen gereden, de mannen hadden een Golf opgeroepen en nog een andere man. [hoofdverdachte] heeft het in de auto gegooid. Hij heeft hen in de buurt van de Albert Cuyp afgezet en is vervolgens weggereden. [medeverdachte 2] begrijpt dat [hoofdverdachte] de mannen even in spanning heeft gelaten en hen daarna verlost heeft, waarna [hoofdverdachte] aangeeft dat het afgelopen zou zijn, wanneer het de Afrikanen waren geweest.
Vervolgens vraagt [medeverdachte 2] aan [hoofdverdachte] hoeveel ‘hier trouwens’ is, waarop [hoofdverdachte] zegt ‘twee en twintig.’ ‘Dat is goed’, vindt [medeverdachte 2].63
Later in het gesprek vindt [medeverdachte 2] dat [hoofdverdachte] goed moet luisteren naar wat hij zegt. ‘Arbeid die je ook verricht, dat je mannen ontmoet en dinges, dat is ook geen malligheid. Het verschil tussen hem en [hoofdverdachte] mag er zijn.’ ‘Het is voor hem naar andere mensen toe onbelangrijk.’ ‘Wat er tussen [hoofdverdachte] en hem gebeuren of gaat gebeuren is tussen hen tweeën. Laten we zeggen dat [hoofdverdachte] 25 procent zal nemen en nog wat uit zijn deeltje…[medeverdachte 2] geeft aan dat [hoofdverdachte] ook naar de andere mannen moet uitkijken. Volgens [hoofdverdachte] eten ze van twee wallen, waarna ze over de verdeling van het geld verder spreken. Rond 02:28 uur vertelt [medeverdachte 2] over zichzelf dat mensen lang moeten zoeken om hem te herkennen, omdat hij zich niet prijsgeeft. Hij heeft één ding geleerd. Zolang je op Schiphol werkt en zolang je stoute dingen doet, is elke aandacht die je krijgt teveel. Veel mensen weten dat niet.64
Op 27 mei 2012 om 19:03 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] en vraagt hem hoe laat hij hem kan zien. [verdachte] heeft afgesproken dat hij [medeverdachte 1] moet zien. Het lijkt [medeverdachte 1] beter dat ze later bellen en elkaar morgen zien.65
Op 28 mei 2012 om 09:00 uur belt [medeverdachte 1] [verdachte] op, die zegt dat hij er met vijf minuten is66. Later op de dag, om 13.10 uur, neemt [medeverdachte 1] contact op met [hoofdverdachte] en vertelt hem dat hij die man vanmorgen heeft ontmoet. Hij vraagt aan [hoofdverdachte]: “drie toch?”, waarop [hoofdverdachte] ‘ja’ antwoordt. [medeverdachte 1] moet van die man die andere man vijf planken geven. [hoofdverdachte] antwoordt ‘….. dus kijk maar wat je doet’. [medeverdachte 1] zegt daarop ‘nee, ik overhandig het aan die man.’67
[medeverdachte 1] wordt ook wel Dogla genoemd.68 Hij heeft geld van [verdachte] gekregen, maar het was afkomstig van [hoofdverdachte]. Hij moest maar aan [hoofdverdachte] vragen waarom hij geld kreeg.69
Bewijsoverweging primair zaaksdossier B05
De raadsman heeft vrijspraak van de primair ten laste gelegde invoer van cocaïne bepleit, aangezien het ondervragingsrecht van de verdediging, bezien in het licht van de ‘Vidgen’-jurisprudentie, geschonden is. De door hem verzochte getuigen [hoofdverdachte] en [medeverdachte 1] zijn weliswaar door de rechter-commissaris toegewezen, maar tijdens hun verhoor hebben beiden zich beroepen op het verschoningsrecht. Hun eerder afgelegde verklaringen kunnen dan ook niet voor het bewijs gebezigd worden nu verdachte deze betwist en het dossier voorts geen steunbewijs bevat.
De raadsman heeft uitvoerig en onderbouwd betoogd dat verdachte niet ‘gelinkt’ kan worden aan de diverse tapgesprekken, OVC-gesprekken en observaties. Er is geen proces-verbaal van stemherkenning met betrekking tot de OVC-gesprekken opgemaakt en de stemherkenning met betrekking tot de tapgesprekken is gebaseerd op één gesprek waarmee vervolgens vijf niet belastende gesprekken zijn vergeleken. Verdachte heeft betwist deelnemer aan de in zaaksdossier B05 voorkomende tap- en OVC-gesprekken te zijn geweest.
Tenslotte, zo stelt de raadsman, vertonen de observaties van de verbalisanten van 15 mei en 24 mei 2012 ook overigens gebreken. Het lijkt er meer op dat verbalisanten zonder meer aannemen dat verdachte bij een ontmoeting aanwezig is, wanneer zij een Fiat Stilo zien rijden. In het verslag van 24 mei 2012 is bovendien niet gerelateerd dat man 4 van de ontmoeting op 15 mei 2012, welke persoon verdachte zou zijn, ook op 24 mei 2012 wordt gezien, terwijl die vergelijking voor andere personen wel wordt gemaakt. Ten onrechte wordt vervolgens in het loopproces-verbaal melding gemaakt van de aanwezigheid van verdachte bij de ontmoeting op 24 mei 2012.
Kortom, zo stelt de raadsman, van enig bruikbaar steunbewijs is geen sprake. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het hem ten laste gelegde.
De rechtbank heeft hiervoor onder het kopje ‘telecommunicatie’ en ‘OVC-gesprekken’ al overwogen op grond waarvan zij verdachte als deelnemer aan de tapgesprekken gevoerd met nummer [telefoonnummer verdachte] beschouwt. Tevens heeft de rechtbank uiteengezet welk OVC-gesprek met betrekking tot verdachte uitgesloten wordt van het bewijs en op grond waarvan het OVC-gesprek van 26 mei 2012 wel voor het bewijs gebruikt kan worden en ook als zodanig gebruikt is. Deze onderdelen van het verweer van de raadsman behoeven hier dan ook geen bespreking meer. Dit geldt evenzeer voor de door de raadsman gemaakte opmerkingen met betrekking tot de observaties. Ook deze heeft de rechtbank niet voor het bewijs jegens verdachte gebezigd.
Nu uit de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat de bewezenverklaring van de invoer van cocaïne jegens verdachte niet uitsluitend stoelt op de getuigenverklaring van [medeverdachte 1] bij de KMar is er geen sprake van een situatie waarin de ‘Vidgen’-jurisprudentie opgang doet. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd én beoordeeld in het licht van hetgeen hiervoor in het algemeen ten aanzien van het toetsingskader is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de door verdachte verrichte handelingen betrekking hebben gehad op de invoer van ongeveer 8,7 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft daarbij met name acht geslagen op de diverse tap- en OVC-gesprekken tussen verdachte en diens medeverdachten en het daarin gebezigde versluierde taalgebruik.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit nu geen cocaïne is aangetroffen, zodat verdachte bij het ontbreken daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is met betrekking tot de vraag of er daadwerkelijk cocaïne is ingevoerd van oordeel dat uit de onder de redengevende feiten en omstandigheden genoemde OVC-gesprekken en het daarin gebezigde versluierd taalgebruik blijkt dat er op 25 mei 2012 sprake is geweest van een geslaagde invoer van cocaïne. De rechtbank heeft daarbij met name acht geslagen op de OVC-gesprekken van 26 mei 2012 om 20:40 uur, in combinatie met het OVC-gesprek van 25 mei 2012 om 21:36 uur en het gesprek van 27 mei 2012 om 00:47 uur, waarin [hoofdverdachte] aan [medeverdachte 2] nog eens uitlegt hoe hij de avond van de 25e mei 2012 [medeverdachte 3] en een NN-man even in spanning heeft gelaten of hij de bagage al dan niet had gevonden, hetgeen overeenkomt met de gang van zaken zoals die naar voren komt uit het OVC-gesprek van die 25e mei. In dit gesprek wordt immers door [hoofdverdachte] ten overstaan van [medeverdachte 3] en een NN-man verteld hoe hij de cocaïne heeft ‘weggehaald’,
Dit geldt te meer nu daar waar gesproken wordt over beloningen en percentages de inhoud hiervan overeenkomt met de prijzen voor cocaïne op dat moment. Zo betreft € 31.000,-, die in een gesprek tussen [hoofdverdachte] en [verdachte] genoemd wordt, naar het oordeel van de rechtbank, de gemiddelde kiloprijs voor cocaïne. De inhoud van de door verdachte en zijn medeverdachten gevoerde gesprekken laat geen ruimte voor een andere conclusie dan dat er sprake is geweest van de invoer van ongeveer 8,7 kilogram cocaïne en dat verdachte en zijn medeverdachten dit wisten. Daarnaast wordt er door [hoofdverdachte] en [medeverdachte 2] gesproken over een vlucht uit Peru. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een feit van algemene bekendheid dat de landen gelegen in Zuid-Amerika bronlanden in verband met cocaïne zijn.
Gelet op het voorgaande is er tevens sprake van medeplegen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat – gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden – wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten betrokken is geweest bij de invoer van een hoeveelheid van ongeveer 8,7 kilogram cocaïne op 25 mei 2012 via de luchthaven Schiphol.
De rechtbank heeft mede in haar oordeel betrokken dat verdachte zowel in het voorbereidend onderzoek als bij de behandeling ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft gegeven. De verdachte heeft daarmee geen de redengevendheid van de bewijsmiddelen ontzenuwende verklaring gegeven, in het bijzonder heeft hij het belastende karakter van de inhoud van de door hem gevoerde (telefoon)gesprekken en ontmoetingen daarmee niet kunnen wegnemen.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
primair (zaaksdossier B05):
hij op 25 mei 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 8,7 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
primair
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren, zulks met aftrek van het voorarrest.
7.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich op 25 mei 2012 tezamen en in vereniging met zijn mededaders schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een (grote) hoeveelheid cocaïne, te weten 8,7 kilogram. Verdachte was als een soort van (mede)organisator bij het transport betrokken. Hij vervulde weliswaar de functie van tussenpersoon, maar wel een belangrijke, in welke hoedanigheid hij essentiële informatie doorgaf aan de bagagemedewerker die de cocaïne diende te onderscheppen op de luchthaven Schiphol. In dit verband was verdachte ook bij ontmoetingen met deze bagagemedewerker aanwezig. Voorts is uit diverse gesprekken op te maken dat verdachte de uitbetaling van diverse betrokken mededaders voor zijn rekening nam. Aldus dient de rol van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank te worden gekenschetst als een zeer actieve en essentiële, waarbij verdachte een wezenlijke schakel is geweest voor het doen slagen van het cocaïnetransport.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dermate groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsmisdrijven en misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer in de samenleving.
De hoge wettelijke strafmaxima verbonden aan de opzettelijke invoer van cocaïne vormen derhalve een uitvloeisel van het streven van de wetgever om de Nederlandse samenleving hiervan te vrijwaren en ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. In dit licht bezien kan tevens worden begrepen dat ook handelingen gericht op voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne met aanzienlijke straffen worden bedreigd.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat gewezen op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals de vroeggeboorte van zijn kind en het recente overlijden van één van zijn beste vrienden. Voorts heeft de raadsman in dit verband gesteld dat verdachte na de schorsing uit de voorlopige hechtenis druk doende is zijn leven weer op te bouwen, zowel met zijn transportbedrijf als met zijn gezin. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om bij een eventuele strafoplegging niet de duur van de voorlopige hechtenis te boven te gaan. De rechtbank zou een eventuele straf ook in deels voorwaardelijke vorm kunnen opleggen.
Bij de bepaling van de strafmaat zal de rechtbank met name rekening houden met de rol van verdachte en de duur en intensiteit van zijn betrokkenheid bij de bewezen verklaarde feiten. Anders dan bij drugskoeriers - waarbij de getransporteerde hoeveelheid volgens een relatief gedetailleerde systematiek een bepalende maatstaf vormt – draagt de omvang van de feitelijk binnengebrachte hoeveelheid cocaïne in de strafmaat slechts bij in samenhang met deze factoren. Voor de toe te passen strafmaat voor misdrijven als de onderhavige volgt geen algemene regel noch enige cijfermatige motivering te geven.
De rechtbank merkt ten aanzien van verdachte voorts nog op dat uit het hem betreffende Uittreksel Justitiële documentatie niet is gebleken dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een bij de Opiumwet strafbaar gesteld misdrijf.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie mede aan de hand van de oriëntatiepunten van het indertijd zo geheten Landelijk van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) is geëist. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter geen aanleiding deze straf in voorwaardelijke vorm, dan wel een taakstraf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 4.3. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) JAREN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. S.C.A. van Kuijeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Valk en mr. S.V. Ramdharie, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 14 november 2013.