Gelet op artikel 20, tweede lid, van de Wet Vpb komt eiseres niet in aanmerking voor verrekening van een groter bedrag aan verliezen uit eerdere jaren dan waarmee verweerder rekening heeft gehouden.
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Hoofddorp, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 265.101. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 6.574.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 januari 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2013. Namens eiseres is daar de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. P.G.J.Q. Lemmen en T.J. Louter.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Eiseres is op [DATUM 1] opgericht. Zij heeft zich op [DATUM 2] ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Eiseres heeft jaarlijks jaarrekeningen gedeponeerd.
2.2.
Na oprichting heeft eiseres aangifte gedaan voor de kapitaalsbelasting. Eiseres heeft zich toen niet gemeld als belastingplichtig lichaam voor de vpb. Eiseres is voor de jaren 1995 tot en met 1998 niet uitgenodigd tot het doen van aangifte vpb. Met betrekking tot die jaren zijn geen aanslagen vpb vastgesteld en evenmin verliezen.
2.3.
Bij brief van 30 november 2000 heeft de Belastingdienst/Ondernemingen Den Haag eiseres verzocht om inlichtingen. Op 6 februari 2001 heeft eiseres het vragenformulier ‘Opgaaf gegevens startende onderneming’ ingevuld geretourneerd. De daarin opgenomen vraag of de onderneming belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting is bevestigend beantwoord.
2.4.
Naar aanleiding van de door eiseres verstrekte gegevens heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Den Haag vastgesteld dat eiseres belastingplichtig is voor de vpb. Bij brief van 15 maart 2001 heeft hij eiseres onder meer het volgende meegedeeld:
“Indien dit van toepassing is zal ik binnenkort het (de) aangiftebiljet(ten) sturen over de tijdvakken die zijn verstreken.”
Aan eiseres zijn vervolgens aangiftebiljetten vpb vanaf het boekjaar 1999 uitgereikt.
2.5.
Op 18 september 2001 heeft eiseres aangifte vpb gedaan over het jaar 1999. Met dagtekening 17 november 2001 heeft verweerder het verlies over 1999 vastgesteld op ƒ 56.364 (€ 25.577).
2.6.
Bij brief van 3 december 2001 heeft eiseres als volgt gereageerd op de vaststelling van het verlies over 1999:
“Blijkens de aangifte dient het bedrag aan nog te verrekenen verliezen per ultimo 1999 te worden vastgesteld op ƒ 627.513,=.”
2.7.
In de jaren 1999 tot en met 2007 heeft eiseres jaarlijks verlies geleden. Bij beschikking zijn de verliezen als volgt vastgesteld:
1999
€
25.577
2000
€
27.638
2001
€
1.531
2002
€
1.730
2003
€
29.577
2004
€
14.059
2005
€
3.293
2006
€
42.753
2007
€
22.479
€
168.637
2.8.
Eiseres heeft voor het jaar 2008 aangifte vpb gedaan naar een belastbare winst van € 433.738 en een belastbaar bedrag van € 5.925. In de aangifte heeft eiseres een bedrag van € 427.813 opgevoerd onder het kopje ‘In dit boekjaar te verrekenen verliezen’.
2.9.
Bij de vaststelling van de onderhavige aanslag vpb heeft verweerder de belastbare winst vastgesteld op € 433.738. Het belastbaar bedrag is vastgesteld op € 265.101, daarbij rekening houdend met een verlies uit andere jaren van € 168.637.
3 Geschil
3.1.
In geschil is of verweerder bij de vaststelling van de aanslag rekening had moeten houden met een groter bedrag aan te verrekenen verliezen. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verliezen die zij in de jaren 1995 tot en met 1998 heeft geleden. Verweerder bestrijdt de stelling van eiseres.
3.2.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 5.925. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
Uit artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) volgt dat een verlies uitsluitend kan worden verrekend met de belastbare winsten van volgende jaren indien dat verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2002, nr. 36901, ECLI:NL:HR:2002:AE3222). Dit geldt voor boekjaren die zijn aangevangen met of in 1995. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder met betrekking tot de (boek)jaren 1995 tot en met 1998 geen verliezen heeft vastgesteld bij – voor bezwaar vatbare – beschikkingen. Gelet hierop komt eiseres niet in aanmerking voor verrekening van een groter bedrag aan verliezen uit eerdere jaren dan waarmee verweerder rekening heeft gehouden.
4.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat de totaalwinstgedachte van de Wet meebrengt dat het redelijk is om rekening te houden met alle verliezen en dus ook met formeel niet vastgestelde verliezen. Deze grief faalt. De rechtbank is immers niet bevoegd om een oordeel uit te spreken over de redelijkheid en billijkheid van de keuzes van de wetgever met betrekking tot het stellen van voorwaarden aan verliesverrekening.
4.3.
Eiseres heeft voorts naar voren gebracht dat haar niet kan worden verweten dat de verliezen niet bij beschikking zijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de eventuele verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres niet afdoet aan het hiervoor weergegeven constitutieve vereiste voor verliesverrekening.
4.4.
Eiseres heeft daarnaast nog het standpunt ingenomen dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Zij heeft in dit verband gewezen op de hiervoor onder 2.6 deels geciteerde brief. De rechtbank overweegt dat eiseres desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat destijds in verband met die brief contact is geweest met verweerder, maar dat zij niet weet wat er verder met of naar aanleiding van de brief is gebeurd. Verder heeft eiseres verklaard niet te weten of zij destijds verzocht heeft om uitreiking van de aangiftebiljetten vpb voor de jaren 1995 tot en met 1998. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in zoverre geen sprake is van een handelen door verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hierbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat verweerder niet verplicht was om uit eigen beweging aangiftebiljetten vpb uit te reiken en evenmin om ambtshalve verliezen vast te stellen. Dat in de in 2.4 vermelde brief is meegedeeld dat, indien dit van toepassing is, binnenkort het (de) aangiftebiljet(ten) zal/zullen worden gestuurd over de tijdvakken die zijn verstreken, maakt dit niet anders. Het had op de weg van eiseres gelegen om om uitreiking van aangiftebiljetten vanaf 1995 te verzoeken, nu zij daarbij kennelijk belang had gelet op de door haar voor de jaren 1995 tot en met 1998 gestelde verliezen. Anders dan eiseres bepleit, kan niet worden gezegd dat de indiening door eiseres van de aangifte voor de kapitaalsbelasting en van het in 2.3 vermelde vragenformulier opgevat had moeten worden als een verzoek om uitreiking van aangiftebiljetten vpb. Ook in zoverre kan niet worden gezegd dat sprake is van onzorgvuldig handelen door verweerder.
4.5.
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij een oordeel van de rechtbank wenst met betrekking tot de in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen ambtshalve bevoegdheden van verweerder. De rechtbank oordeelt dat tegen de beslissing van verweerder op het verzoek om ambtshalve tot verliesverrekening over te gaan, geen bezwaar en beroep openstaat en deze dan ook niet aan het oordeel van de belastingrechter is onderworpen (zie hiervoor ook het in 4.1 vermelde arrest van de Hoge Raad). Dat verweerder hier heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor ambtshalve vermindering, maakt dit, anders dan eiseres heeft bepleit, niet anders.
4.6.
Eiseres heeft geen grieven aangevoerd met betrekking tot de beschikking heffingsrente. Gelet hierop deelt deze beschikking het lot van de aanslag.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. M.C. van As en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: