2 De feiten
2.1.
[gedaagde] drijft de eenmanszaak "[bedrijf]". [bedrijf] verkoopt handgemaakte sieraden.
2.2.
[eiser] is met [gedaagde] een overeenkomst aangegaan met als titel "Arbeidsovereenkomst oproepkracht met uitgestelde prestatieplicht". In deze overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde] als werkgever wordt aangemerkt en [eiser] als oproepkracht. In de overeenkomst is verder – voor zover voor de onderhavige procedure van belang – opgenomen:
2. Oproepkracht verklaart zich bereid om met ingang van 29 november 2012 op afroep van de werkgever arbeid te verrichten in de functie van sieradenmaakster.
3. De arbeidsovereenkomst eindigt op 29 november 2013.
4. Oproepkracht is niet verplicht aan iedere oproep gehoor te geven; oproepkracht kan een oproep altijd afslaan.
5. Werkgever is niet verplicht oproepkracht voor het verrichten van werkzaamheden op te roepen. Of en in hoeverre er behoefte is aan de inzet van een oproepkracht, is uitsluitend ter beoordeling van werkgever. Oproepkracht kan derhalve aan deze overeenkomst geen recht op tewerkstelling ontlenen.
9. De arbeidsduur bedraagt minimaal 8 uur per maand.
10. De oproep heeft betrekking op sieradenmaakster, hiervoor geldt de beloning op stuksprijs. De vergoedingen per stuk zijn bekend bij de oproepkracht en zijn inclusief vakantietoeslagen en vakantie uren.
2.3.
[eiser] heeft ten aanzien van haar werkzaamheden periodiek loonstroken ontvangen.
2.4.
Op 26 september 2013 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden.
2.5.
[eiser] heeft zich per e-mailbericht van 27 september 2013, althans van 29 september 2013 beschikbaar gehouden voor het verrichten van werkzaamheden.
2.6.
[eiser] heeft bij brief van 17 oktober 2013 aan [gedaagde] meegedeeld dat aan haar te weinig uren zijn uitbetaald, dat zij onder het minimumloon is uitbetaald en dat zij – ondanks dat zij zich bereid heeft verklaard haar werkzaamheden voort te zetten – vanaf 26 september 2013 niet meer is opgeroepen door [gedaagde] en geen werkzaamheden meer heeft verricht. [gedaagde] vraagt om betaling van het achterstallige loon en loondoorbetaling tot 29 november 2013.
2.7.
Partijen corresponderen nog enige tijd, maar komen niet tot overeenstemming.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
a. € 3.762,29 bruto aan achterstallig loon;
b. € 147,36 bruto wegens opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen;
c. de wettelijke verhoging van 50% over de bedragen zoals genoemd onder a en b;
d. de wettelijke rente over de bedragen zoals genoemd onder a, b en c;
e. de buitengerechtelijke kosten;
f. de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
4 De beoordeling
Is er sprake van een arbeidsovereenkomst?
4.1.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Op grond van die arbeidsovereenkomst is [gedaagde] gehouden tot 29 november 2013 het (minimum)loon (door) te betalen, aldus [eiser].
4.2.
Door [gedaagde] is het contract met de titel "arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht", zoals weergegeven in onderdeel 2.2, ondertekend. Toch betwist [gedaagde] dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat er volgens haar geen sprake is van een gezagsverhouding. Ze heeft de overeenkomst met [eiser] opgesteld om [eiser] te helpen, aldus [gedaagde].
4.3.
Daargelaten de benaming die partijen zelf aan de overeenkomst geven, dient de kantonrechter na te gaan of er in de feitelijke situatie voldaan is aan de definitie van arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:610 BW. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] loonheffing en premie werknemersverzekering afdraagt met betrekking tot de door [eiser] verrichte arbeid en er reeds daarom sprake is van een arbeidsovereenkomst, slaagt niet, omdat deze afdracht ook dient plaats te vinden indien sprake is van een fictieve dienstbetrekking. In artikel 7:610 BW is bepaald dat voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst voldaan moet zijn aan de volgende elementen: arbeid, loon, gedurende zekere tijd en een gezagsverhouding. Tussen partijen staat reeds vast dat er tegen beloning arbeid wordt verricht. Dat er gedurende zekere tijd werkzaamheden werden verricht staat evenmin ter discussie. De mogelijke categorieën waarbinnen deze verhouding volgens het Burgerlijk Wetboek kan vallen zijn: de arbeidsovereenkomst, de overeenkomst van opdracht en de overeenkomst van aanneming van werk. Een overeenkomst van opdracht onderscheidt zich (onder meer) van de overige twee overeenkomsten, doordat er bij de werkzaamheden geen sprake is van het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard. Nu het maken van sieraden wel het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard betreft, is in de onderhavige situatie geen sprake van een overeenkomst van opdracht. Daarnaast onderscheidt de arbeidsovereenkomst zich van de overeenkomst van aanneming van werk door de gezagsverhouding.
4.4.
[gedaagde] stelt dat er tussen partijen niet is voldaan aan het element "gezagsverhouding". [gedaagde] stelt dat haar atelier, waar de sieraden gemaakt worden, vooral met een maatschappelijk doel is opgezet, te weten voor oudere mensen die op zoek zijn naar sociale contacten, maar (om veelal medische redenen) niet in aanmerking komen voor een reguliere baan. Deze mensen kunnen vrijwillig aanschuiven, sociale contacten opdoen, creatief bezig zijn en daarvoor een financiële vergoeding ontvangen. Nu de mensen vrij zijn om te komen en te gaan, is er volgens [gedaagde] van een gezagsverhouding geen sprake.
4.5.
Met de gezagsverhouding zoals vereist voor de arbeidsovereenkomst heeft de wetgever bedoeld: de omstandigheid dat de werknemer zich heeft verbonden onder de zeggenschap van de werkgever arbeid te verrichten. Werknemer is hierbij ondergeschikt aan werkgever. Uit de conclusies van beide partijen blijkt dat de [gedaagde] de bevoegdheid heeft [eiser] bij de uitvoering van het werk instructies of aanwijzingen te geven. [eiser] heeft bij de uitvoering van het werk geen grote eigen verantwoordelijkheid. De sieraden dienden te worden gemaakt op de door [gedaagde] aangegeven wijze. Uit de aard van de werkzaamheden vloeit daarom voort dat [eiser] aan de zeggenschap van [gedaagde] onderworpen is en er van een gezagsverhouding sprake is. De omstandigheid dat [eiser] volgens de arbeidsovereenkomst vrij is om te komen en te gaan maakt het voorgaande niet anders, aangezien de feitelijke situatie leidend is. Gelet op het aantal uren dat [eiser] feitelijk (wekelijks) gewerkt heeft en gelet op het gegeven dat zij [gedaagde] op de hoogte hield van ziekte of andere omstandigheden waardoor zij geen werk kon verrichten, was er van een volledige vrijheid te komen en te gaan wanneer zij wilde, geen sprake.
4.6.
Gelet op al het voorgaande is aan alle elementen van artikel 7:610 BW voldaan. Bovendien is voldaan aan artikel 7:610a BW nu [eiser] gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks arbeid heeft verricht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Het loon van 29 november 2012 – 26 september 2013
4.7.
[eiser] stelt dat [gedaagde], nu sprake is van een arbeidsovereenkomst, gehouden is het wettelijk minimumloon aan [eiser] te betalen. [eiser] stelt dat zij wekelijks acht uren werkzaam was, aanvankelijk acht uren op de donderdagen en met ingang van 4 september 2013 vier uren op de dinsdagochtend en vier uren op de woensdagochtend. Indien haar uitbetaalde loon gedeeld wordt door de door haar gewerkte uren, heeft [gedaagde] echter een lager bedrag per uur uitbetaald dan het minimumloon. [eiser] vordert daarom betaling van het achterstallige loon, te weten een aanvulling van het uitbetaalde loon tot het minimumloon. [eiser] stelt dat voor zover het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld, maar afhankelijk is van de uitkomsten van de verrichte arbeid (het zogeheten stukloon), het van belang is dat de productienormen inzichtelijk zijn en dat werkgever aannemelijk kan maken dat deze redelijkerwijs leiden tot betaling op het niveau van het minimumloon. [eiser] stelt dat [gedaagde] nooit heeft aangegeven wat de productienormen zijn. Evenmin is in een functioneringsgesprek aan de orde gekomen dat [eiser] deze norm niet haalde. [eiser] stelt dat zij een gemiddeld-productieve medewerker was. Indien [eiser] niet naar behoren presteerde, had [eiser] haar moeten aanspreken op haar werkwijze en maatregelen dienen te nemen.
4.8.
[gedaagde] stelt dat tussen partijen een all-in stukloon is overeengekomen. Het stukloon is zodanig bepaald dat iedereen bij een enigszins normale productie en snelheid een inkomen gelijk aan of hoger dan het minimum uurloon kan behalen, aldus [gedaagde]. De stukprijs is afhankelijk van de complexiteit van het te maken sieraad. Een leerproduct, waarvan er gemiddeld zes in een uur worden gemaakt, levert een maakloon van € 1,75 per stuk op. Een geregen kinderarmbandje, waarvan er ongeveer 16 per uur kunnen worden gemaakt, levert een maakloon van € 0,42 per stuk op. Weer een ander leerproduct betreft een maakloon van € 0,85 en hiervan kunnen er zo'n tien per uur worden gemaakt. [gedaagde] stelt dat de duurdere en goedkopere items worden gemixt, waardoor een uurloon op of boven het minimumloon gehaald kan worden.
4.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen – waar [eiser] een beroep op doet – is opgenomen dat [eiser] per stuk beloond wordt. In artikel 12 lid 4 van de Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (hierna: WML) is bepaald dat voor zover het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld, maar afhankelijk is van de uitkomsten van de verrichte arbeid, voor de WML als arbeidsduur wordt aangemerkt: de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de verrichte arbeid is gemoeid. Deze bepaling heeft ten doel de werknemers die naar stukloon worden betaald een minimum(uur)loon te garanderen (zie ook: TK, 1995-1996, 24 667, nr. 3 p. 9 en 10). In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is verder opgenomen dat de vergoedingen per stuk bij de oproepkracht bekend zijn.
[eiser] heeft de door [gedaagde] gestelde beloning per sieraad niet betwist. [eiser] heeft evenmin betwist hoeveel van die sieraden er ongeveer per uur kunnen worden gemaakt. [eiser] heeft enkel gesteld dat [gedaagde] de productienormen niet bekend heeft gemaakt en niet aan [eiser] heeft meegedeeld dat zij de norm niet haalde.
Met productienorm wordt echter gebruikelijk bedoeld het aantal eenheden dat per uur geproduceerd dient te worden om het minimumloon te bereiken. Werkgever dient dit inzichtelijk te maken en de productienorm moet er redelijkerwijs toe leiden dat de werknemer het wettelijk minimumloon verdient. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet kan worden tegengeworpen dat zij niet voor [eiser] de berekening heeft uitgewerkt hoeveel sieraden zij gemiddeld per uur moet maken om een minimumloon te bereiken. Een dergelijke rekensom is afhankelijk van de mix van de sieraden die gemaakt worden en kan door [eiser] zelf uitgevoerd worden. Evenmin behoefde [gedaagde] aan [eiser] te melden dat zij met haar productie niet het minimumuurloon behaalde. Nu [gedaagde] onbetwist gesteld heeft dat de opbrengst per sieraad bekend was – sterker nog, in het door [eiser] overgelegde e-mailbericht van [gedaagde] van 1 november 2013 stelt [gedaagde] zelfs dat de stuksprijzen zichtbaar in het atelier hangen – had [eiser] zelf kunnen berekenen hoeveel sieraden zij per uur diende te maken om een minimumloon te bereiken. [eiser] heeft niet gesteld dat de beloning per sieraad niet redelijk was en heeft evenmin gesteld dat het aantal te maken sieraden per uur om het minimumloon te bereiken niet haalbaar is. Derhalve heeft zij niet gesteld dat de productienorm niet haalbaar is.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat zij het uitbetaalde loon heeft berekend aan de hand van het aantal door [eiser] gemaakte sieraden. [eiser] heeft niet gesteld dat zij in de periode waarin zij voor [gedaagde] werkzaam was meer sieraden heeft gemaakt dan waar zij voor beloond is. Zij heeft enkel gesteld dat zij meer uren werkzaam is geweest dan het aantal uren waarvoor zij (omgerekend) tegen het minimumloon is uitbetaald. Nu [eiser] stukloon ontving kan daaruit slechts de conclusie worden getrokken dat [eiser] onvoldoende produceerde om een uurloon gelijk aan het minimumuurloon te bereiken. [eiser] heeft echter niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij onmogelijk een minimumuurloon kon bereiken met de door [gedaagde] gehanteerde productienorm. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot uitbetaling tot de hoogte van het minimumuurloon over de uren dat [eiser] tot 26 september 2013 bij [gedaagde] werkzaam is geweest, worden afgewezen.
De periode van 26 september 2013 – 29 november 2013
4.10.
Op 26 september 2013 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. [eiser] stelt dat zij in dat gesprek heeft verzocht om betaling van het minimumloon en dat [gedaagde] daarop heeft meegedeeld dat zij niet meer terug hoefde te komen en daarmee de oproepovereenkomst is beëindigd. [eiser] heeft zich beschikbaar gehouden voor werkzaamheden, maar is niet meer opgeroepen. [eiser] stelt dat, nu tussen partijen geen beding is overeengekomen dat tussentijdse opzegging mogelijk maakt, [gedaagde] gehouden is aan [eiser] het loon te betalen tot het einde van het dienstverband, te weten tot 29 november 2013.
4.11.
[gedaagde] stelt dat [eiser] in het gesprek op 26 september 2015 heeft meegedeeld dat ze per uur betaald wilde worden in plaats van het stukloon dat ze ontving. Toen [gedaagde] dat weigerde heeft [eiser] aangegeven dat zij niet langer werkzaamheden voor [gedaagde] wilde verrichten en is zij vervolgens niet is teruggekeerd, aldus [gedaagde].
4.12.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. [gedaagde] heeft daarnaast het door [eiser] overgelegde e-mailbericht, dat hiervoor is vermeld in onderdeel 2.5, niet betwist. [eiser] heeft zich in dit bericht beschikbaar gehouden voor werk. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de arbeidsovereenkomst destijds niet is geëindigd, doch dat deze doorloopt tot het overeengekomen einde, namelijk 29 november 2013.
4.13.
De volgende vraag die voorligt is of [eiser] voor de periode van 26 september 2013 tot 29 november 2013 een beroep kan doen op artikel 7:610b BW, wat betreft de omvang van de arbeidsovereenkomst en haar recht op loon. Indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Artikel 7:610b BW is bedoeld voor situaties waarin onduidelijk is wat de afgesproken arbeidsduur is of indien er structureel meer gewerkt wordt dan het afgesproken aantal uren. De kantonrechter is van oordeel dat dit artikel ook op de onderhavige situatie toegepast kan worden. Nu er tussen partijen echter stukloon is afgesproken, zal niet worden gekeken naar het gewerkte aantal uren, maar naar het bedrag dat [eiser] gemiddeld per maand ontving. De kantonrechter ziet – in verband met de vakantieperiode in de zomermaanden – aanleiding om als referteperiode de maanden februari, maart en april 2013 te nemen. Dit komt neer op een bedrag van circa € 140,00 bruto per maand. Dit bedrag zal per maand worden toegewezen over de resterende periode van de arbeidsovereenkomst vanaf 26 september 2015, te weten circa twee maanden. Er wordt derhalve het netto-equivalent van € 280,00 bruto aan loon over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst toegewezen.
4.14.
Nu er tussen partijen een all-in loon is overeengekomen, zal er geen aparte afrekening voor vakantiedagen plaatsvinden.
4.15.
[eiser] heeft de wettelijke verhoging gevorderd. Deze wordt toegekend, voor zover deze verhoging naar de maatstaf van artikel 7:625 BW verschuldigd is geworden. De kantonrechter ziet geen reden deze verhoging (ambtshalve) te matigen.
4.16.
[eiser] heeft tevens vergoeding van de wettelijke rente gevorderd. De kantonrechter oordeelt dat, nu [gedaagde] heeft nagelaten het loon op tijd te voldoen, zij in verzuim is geweest met haar betaling en zij derhalve de wettelijke rente verschuldigd is. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.
4.17.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 42,00.
4.18.
De kantonrechter acht gezien de uitkomst van de procedure termen aanwezig om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.