vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
zaaknummer / rolnummer: C/16/371263 / KG ZA 14-429
Vonnis in kort geding van 25 juli 2014
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BWASTE INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Deventer,
eiseres,
advocaat mr. J.R. Beversluis,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Brackmann,
in welke zaak zijn tussengekomen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [plaats],
tussenkomende partij,
advocaat mr. A.J. van de Wetering,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIC-O-DATA B.V.,
gevestigd te Hengelo,
tussenkomende partij,
advocaat mr. A. ter Mors.
Partijen zullen hierna BWaste, de gemeente Utrecht, [A] en MOD genoemd worden.
3 Het geschil
3.1.
Na wijziging van eis ter zitting vordert BWaste bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.1 de gemeente Utrecht te verbieden om (a) perceel 1 definitief te gunnen aan [A] en
( b) de opdracht te verlenen aan [A] wat betreft perceel 1;
en
I.2 de gemeente Utrecht te gebieden, behoudens ingeval de aanbesteding wat betreft perceel 1 rechtsgeldig volledig wordt beëindigd vóór het hierna te noemen tijdstip, om binnen vier
werkdagen na het in deze te wijzen vonnis (a) de voorlopige gunning aan [A] van perceel 1 in te trekken en (b) de inschrijving van [A] op perceel 1 in de aanbesteding ongeldig te verklaren en/of [A] uit te sluiten in de aanbesteding wat betreft perceel 1;
en
I.3 de gemeente Utrecht te gebieden, behoudens ingeval de aanbesteding wat betreft perceel 1 rechtsgeldig volledig wordt beëindigd vóór het hierna te noemen tijdstip, om binnen acht
werkdagen na het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot herbeoordeling van perceel 1 in de aanbesteding wat betreft gunningscriterium 4 op basis van de toepasselijke formule uit de inschrijvingsleidraad en vervolgens een nieuwe gunningsbeslissing te nemen met inacht-neming van een standstillperiode;
I.4 en/althans
de gemeente Utrecht te gebieden, indien zij de opdracht wat betreft perceel 1 alsnog wil plaatsen, over te gaan tot heraanbesteding.
II.1 de gemeente Utrecht te verbieden om (a) perceel 4 definitief te gunnen aan MOD en (b) de opdracht te verlenen aan MOD wat betreft perceel 4;
en
II.2 de gemeente Utrecht te gebieden, behoudens ingeval de aanbesteding wat betreft perceel 4 rechtsgeldig volledig wordt beëindigd vóór het hierna te noemen tijdstip, om binnen vier werkdagen na het in deze te wijzen vonnis de voorlopige gunning aan MOD van perceel 1
in te trekken;
en
II.3 de gemeente Utrecht te gebieden, behoudens ingeval de aanbesteding wat betreft perceel 4 rechtsgeldig volledig wordt beëindigd vóór het hierna te noemen tijdstip, om
( a) binnen acht werkdagen na het in deze te wijzen vonnis een gunningsbeslissing te nemen waarin perceel 4 aan BWaste wordt gegund, althans voorlopig wordt gegund met inachtne-ming van een standstillperiode,
althans
( b) binnen acht werkdagen na het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot herbeoordeling
van perceel 4 wat betreft gunningscriterium 6, uitgaande van een opgave van extra garantie door BWaste voor de duur van drie jaar op alle genoemde onderdelen, op basis van de toe-passelijke formule uit de inschrijvingsleidraad en vervolgens een nieuwe gunningsbeslissing te nemen met inachtneming van een standstillperiode;
II.4 en/althans
de gemeente Utrecht te gebieden, indien zij de opdracht wat betreft perceel 4 alsnog wil plaatsen, over te gaan tot heraanbesteding.
III. de gemeente Utrecht te veroordelen in de kosten van het geding en deze kosten, inclusief de nakosten, te voldoen aan BWaste binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, on-der de bepaling dat, indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan,
hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
De gemeente Utrecht voert verweer.
3.3.
De vordering van [A] ziet erop om BWaste niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans die vorderingen af te wijzen. Voorts vordert [A] om de gemeente Utrecht te gebieden de beslissing om de opdracht aan haar te gunnen gestand te doen en de gemeente Utrecht te verbieden de opdracht te gunnen aan een ander dan [A], een en ander voor zover de gemeente Utrecht tot gunning van het werk overgaat. Ten slotte vordert [A] om BWaste en/of de gemeente Utrecht te veroordelen in haar proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
De vordering van MOD ziet erop om BWaste niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans die vorderingen af te wijzen. Voorts vordert MOD om de gemeente Utrecht te verbieden perceel 4 van de opdracht te gunnen aan een ander dan MOD. Ten slotte vordert MOD om BWaste te veroordelen in haar proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Ten aanzien van perceel 1
4.1.
De gemeente Utrecht heeft primair als verweer aangevoerd dat BWaste geen be-lang heeft bij haar vordering aangezien BWaste ook wanneer [A] zou wegvallen niet als eerste zou eindigen. De gemeente Utrecht heeft hiertoe gewezen op het door haar als pro-ductie 1 overgelegde beoordelingsresultaat, waarbij blijkt dat BWaste alsdan als tweede eindigt.
4.2.
De voorzieningenrechter is dienaangaande van oordeel dat de gemeente Utrecht zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat BWaste geen belang heeft bij haar vorderingen. Hiertoe wordt overwogen dat genoegzaam is komen vast te staan dat BWaste, wier inschrijving niet ongeldig is verklaard en waarvan is gebleken dat deze ten volle is meegenomen bij de beoordeling van de inschrijvingen, ook bij een heroverweging, waarbij [A] buiten beschouwing wordt gelaten, niet als eerste zal eindigen. De voorzie-ningenrechter wijst er in dit verband op dat BWaste niets heeft aangevoerd, op grond waar-van geoordeeld zou kunnen worden dat haar inschrijving dan wel als eerste zal eindigen. Ook heeft zij niet gemotiveerd op grond waarvan zij in dat geval de gemeente Utrecht an-dermaal in rechte zou kunnen betrekken. De enkele stelling dat dit het geval zal (kunnen) zijn, is onvoldoende. Tevens wordt hierbij van belang geacht dat de gemeente Utrecht de in overweging 2.4 weergegeven bepaling nadrukkelijk in de Inschrijvingsleidraad heeft opge-nomen en dat (ook) BWaste daarmee bekend was, althans had kunnen zijn. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om BWaste te volgen in haar stelling dat er een nieuwe beslissing moet worden genomen, waartegen BWaste dan weer in rechte kan opkomen.
4.3.
Het voorgaande leidt er reeds toe dat BWaste niet-ontvankelijk zal worden ver-klaard in dit deel van haar vorderingen.
4.4.
De vordering van [A] behoeft derhalve geen verdere bespreking meer.
Ten aanzien van perceel 4
4.5.
BWaste heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat er sprake is van een ken-nelijke verschrijving / vergissing bij haar inschrijving, waar zij drie jaar extra garantie heeft geboden op het elektronisch toegangssysteem en de krasvastheid / het functioneren van het display van het elektronisch toegangssysteem. Bedoeld was om de aangeboden extra garan-tie ook te laten gelden voor het elektronische slot. BWaste heeft er hierbij op gewezen dat de formulering van het criterium ertoe strekt dat een antwoord wordt gegeven op de vraag hoeveel extra jaren garantie wordt gegeven en dat niet vereist is dat de inschrijver bij de be-antwoording de criteria zelf ook nog weer opnoemt. “BWaste noemt zonder noodzaak de onderdelen waarvoor de verlenging van de garantie van toepassing is, maar heeft daarbij één onderdeel vergeten te noemen. Uit de zinsbouw is ook af te leiden dat het BWaste erom ging de garantietermijn te noemen - zoals ook voldoende zou zijn geweest - en in de over-bodige opsomming van de onderdelen een element is weggelaten.”, aldus BWaste. Hieraan heeft BWaste nog toegevoegd dat het op de weg van de gemeente Utrecht had gelegen om hiernaar navraag te doen, alvorens haar inschrijving te beoordelen.
4.6.
De gemeente Utrecht heeft als verweer gevoerd dat BWaste had kunnen volstaan met het invullen van het aantal extra jaren garantie dat zij wilde bieden, door in TenderNed een getal (0, 1, 2 of 3) op dit onderdeel in te vullen. Nu BWaste ervoor gekozen heeft om een aparte verklaring bij te voegen, waarin geen melding wordt gemaakt van een extra ga-rantie op het elektronische slot, heeft de gemeente Utrecht deze verklaring als zodanig mo-gen opvatten. Van een vergissing is dan ook geen sprake, aldus de gemeente Utrecht, zodat terecht nul punten zijn toegekend voor dit onderdeel.
4.7.
MOD heeft er in dit kader nog op gewezen dat een aanbestedende dienst bij de be-oordeling van de inschrijvingen moet uitgaan van de inschrijvingen zoals die zijn ontvangen en dat het transparantiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel zich ertegen verzetten dat een in-schrijver de inschrijving nadien nog wijzigt. Volgens vaste rechtspraak kan hierop in uitzon-derlijke gevallen een uitzondering worden gemaakt, maar daarvan is hier geen sprake, aldus MOD.
4.8.
De voorzieningenrechter is met de gemeente Utrecht en MOD van oordeel dat hier geen sprake is van een kennelijke verschrijving of een kennelijk omissie. In de eerste plaats wordt hiertoe overwogen dat BWaste zich bij haar inschrijving niet heeft beperkt tot het in-vullen van een getal, waarvan ter zitting genoegzaam is gebleken dat dit tot de mogelijk-heden behoorde, maar dat zij een afzonderlijke verklaring heeft opgesteld, waarin geen extra garantie is geboden voor het elektronische slot. Dat het overnemen van de (drie) onderdelen van dit perceel bij haar inschrijving niet noodzakelijk was, terwijl BWaste nadrukkelijk wel twee onderdelen heeft vermeld, maakt dat de gemeente Utrecht er vanuit mocht gaan dat BWaste bedoelde een afwijkende garantie aan te bieden. Verder wordt geoordeeld dat het alsnog toevoegen van de extra garantie voor het elektronische slot, zoals door BWaste wordt bepleit, niet kan worden aangemerkt als een eenvoudige precisering of als het rechtzetten van een voor eenieder aanstonds kenbare materiële fout, maar dat dit dient te worden aange-merkt als een - ontoelaatbare - aanvulling van de inschrijving. Hierbij wordt nog overwogen dat ook overigens, op andere plaatsen in haar inschrijving, niet is gebleken dat BWaste met haar inschrijving heeft bedoeld dat zij de extra garantie ook wilde verlenen voor het elektro-nische slot.
4.9.
De stelling van BWaste dat de gemeente Utrecht navraag had moeten doen, alvo-rens tot haar beoordeling over te gaan, wordt verworpen. Geoordeeld wordt dat van een aan-bestedende dienst niet verwacht mag worden dat zij alle inschrijvingen naloopt om te bezien of de inschrijvers wellicht iets zijn vergeten of iets anders hadden bedoeld dan wat in de in-schrijving is vermeld. Het is aan de inschrijvers om hun inschrijvingen met de nodige zorg-vuldigheid op te stellen en in te dienen.
4.10.
Voor de stelling van BWaste dat er een heraanbesteding dient te volgen, ziet de voorzieningenrechter geen gronden, zodat daaraan voorbij gegaan zal worden.
4.11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van BWaste voor wat betreft perceel 4 afgewezen dienen te worden.
4.12.
De vorderingen van MOD behoeven derhalve geen verdere bespreking meer.
4.13.
BWaste zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroor-deeld. De kosten aan de zijde van de gemeente Utrecht worden begroot op:
- vast recht € 608,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.424,00
De kosten aan de zijde van zowel [A] als MOD worden eveneens begroot op € 1.424,00 (€ 608,00 aan vast recht en € 816,00 aan salaris advocaat).
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart BWaste niet-ontvankelijk in haar vordering, voor zover die betrekking heeft op perceel 1;
5.2.
wijst de vorderingen voor zover die betrekking hebben op perceel 4, af;
5.3.
veroordeelt BWaste in de proceskosten aan de zijde van de gemeente Utrecht tot op heden begroot op € 1.424,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt BWaste, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aan-schrijving door de gemeente Utrecht volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.5.
veroordeelt BWaste in de proceskosten aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 1.424,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt BWaste, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aan-schrijving door [A] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.7.
veroordeelt BWaste in de proceskosten aan de zijde van MOD tot op heden begroot op € 1.424,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.8.
veroordeelt BWaste, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aan-schrijving door MOD volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de (proces)kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op
25 juli 2014.1