2 De feiten
2.1.
Met ingang van 29 augustus 1997 zijn [gedaagde] en [eiser] een samenwerking aangegaan in de rechtsvorm vennootschap onder firma, handelend onder de naam [eiser] & [gedaagde] Administraties en belastingadviezen (hierna: ‘de vof’). De vof heeft in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel als bedrijfsomschrijving gekregen: ‘Belastingadvies en administratie in de ruimste zin van het woord’.
2.2.
Bij de oprichting is alleen arbeid ingebracht door partijen. [gedaagde] en [eiser] verdeelden tot en met 2012 de kosten en winst gelijkelijk onder hen.
2.3.
Globaal waren de werkzaamheden als volgt verdeeld: [eiser] deed de boekhouding voor klanten van de vof en [gedaagde] gaf belastingadviezen (fiscaal juridisch), als ook adviezen op het gebied van sociaal verzekeringsrecht en arbeidsrecht.
2.4.
[eiser] had naast zijn werkzaamheden voor de vof, een dienstverband voor 40 uur in de week bij zijn werkgever.
2.5.
Vanaf juni 2005 heeft [gedaagde] kosteloos werkzaamheden verricht voor de heer en mevrouw [A] (hierna: ‘[A]’), familie van [gedaagde] met projectontwikkelaar Heijmans in onderhandeling waren over de verkoop van hun appartementsrechten aan het [adres] en waarbij Heijmans een samenwerking met de gemeente Leusden was aangegaan. Deze onderhandelingen liepen uiteindelijk uit op een onteigeningsprocedure, de onderhandelingen en de procedure hierna te noemen: ‘de onteigeningszaak’.
2.6.
Bij e-mail van 10 juni 2011 met als onderwerp ‘FW: projectontwikkelaar / uitkoop klant’ heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:
“De p o [waarmee bedoeld wordt: de projectontwikkelaar, toevoeging rechtbank] probeert onze klant mentaal te breken. Dat is hun tactiek.
(…)
Immers zij wil het pand verwerven en onze klant is eigenaar.”
2.7.
Op 21 september 2011 hebben [gedaagde] en [A] een no cure, no pay afspraak gemaakt, die inhoudt dat [A] voor de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden in de onteigeningszaak een bedrag van 15% inclusief btw van de door [A] te ontvangen schadeloosstelling verschuldigd is.
2.8.
Bij e-mail van 22 september 2011 met als onderwerp ‘klant [A]’ heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer geschreven:
“Gisteravond een zeer lange bespreking gehad met cliënt over alles wat er gebeurd is de afgelopen weken tijdens vakantie. (…)
Ik heb een zeer goede afspraak met ze kunnen maken, nml. 15% inclusief btw van de schadeloosstelling wordt onze factuur. Ik ben er zeer zeer blij mee.
Dit percentage is ook wel eerlijk.
Ik sta met deze klus op en ga er mee naar bed en ik ga er mee naar bed en sta er mee op. Ook ’s nachts namelijk lig te piekeren en probeer slimmigheidjes te bedenken. Dit is niet meer in uren te schrijven, vandaar is percentage goed en redelijk.
Zij konden zich daar goed in vinden.
Al met al dus een zeer goed bericht.
Dit geeft een flinke omzet voor onze vof.”
2.9.
Door [gedaagde] zijn meerdere brieven verzonden aan derden op briefpapier van de vof en onder vermelding van de namen van beide vennoten en de naam van de vof, te weten aan Arcadis op 22 maart 2012, 10 april 2012, 16 en 30 mei 2012 en de gemeente Leusden op 5 maart 2012. Ook zijn e-mails door [gedaagde] verzonden aan derden, met als ondertekening de naam van de vof en de vermelding van beide vennoten. Door Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu is aan de vof [eiser] & [gedaagde], t.a.v. [gedaagde] op 29 mei 2012 een ontvangstbevestiging verzonden van de door hem op 22 mei 2012 ingediende zienswijzen.
2.10.
Op 19 maart 2013 is een factuur op briefpapier van de vof, en onder vermelding van het bankrekeningnummer van de vof verstuurd aan Heijmans Vastgoed voor op 12 maart 2013 gevoerde besprekingen met advocaat Schaakxs en ir. [B] voor een totaalbedrag van € 786,50 inclusief btw. Dit bedrag is op 16 april 2013 door Heijmans Vastgoed betaald op de bankrekening van de vof.
2.11.
Op 15 februari 2013 heeft Wijn & Stael advocaten een declaratie van de werkzaamheden van mr. K. Dankers verzonden aan [A], voor een totaal bedrag van € 1.229,36 inclusief btw. Dit bedrag is vanaf de bankrekening van de vof op 19 februari 2013 betaald aan Wijn en Stael advocaten.
2.12.
Door [gedaagde] zijn kosten voor het maken van kopieën en het versturen van stukken met betrekking tot de onteigeningszaak ten laste gebracht van de vof en vanaf de bankrekening van de vof betaald.
2.13.
Bij e-mails van 9 en 10 juni 2011, 17 april 2012, 30 oktober 2012, 27 en 29 november 2012, 21 en 30 januari 2013, 21 februari 2013 heeft [gedaagde] [eiser] op de hoogte gesteld van het verloop van de onteigeningszaak.
2.14.
Bij e-mail van 11 april 2013 heeft [gedaagde] onder meer aan [eiser] geschreven:
“Ik ben bezorgd over mijn inkomsten op dit moment en zeker voor de toekomst. Zoals je weet zijn de inkomsten uit onze vof mijn enige inkomstenbron. De winst, die ik uit onze vof kan halen, wordt minder en minder. En daar ben ik bezorgd over voor nu en voor de toekomst. Ik kan er gewoon niet van leven. Zo simpel ligt het.
Ik heb al enige tijd nagedacht hoe dit voor mezelf op te lossen. Een baan zoeken , net als jij hebt bij ECI , en dan net als jij, onze vof ernaast hebben en houden.
Uiteindelijk, na wikken en wegen kies ik voor het volgende om mijn inkomsten mogelijk op te krikken voor nu en voor de toekomst en mij ook meer toekomstzekerheid te geven. (…)
Ik ben voornemens het volgende te doen.
Ik start samen met [C] een nieuwe vof , waarin de activiteit zal zijn precies hetzelfde als de activiteit in onze vof [eiser/gedaagde], nml. administraties en belastingadviezen.
Zo heb ik( samen met [C] ) voor 100 % een eigen inkomstenbron , net als jij hebt bij ECI , en daarnaast de vof samen met jou, zoals jij ook onze vof [eiser/gedaagde] ernaast hebt.
(…)
Klanten die zich bij mij aandienen of [C], breng ik dan onder in de vof met [C] en probeer zo een klantenkring op te bouwen, die mij meer financiële zekerheid gaat bieden voor nu en in de toekomst.
Onze vof [eiser/gedaagde] blijft gewoon in tact, met de bestaande klanten.
Klanten die zich bij jou aandienen, kun je onderbrengen in onze vof [eiser/gedaagde] Dat is aan jou. Je kunt ook – omdat ik nieuwe klanten zal onderbrengen in de vof [C] / [gedaagde] – als tegenhanger onderbrengen in een eigen nog op te richten Eenmanszaak [eiser].
(…)
Ik kan me voorstellen dat je een bespreking wil over het bovenstaande.
Dan hoor ik dat uiteraard van je.
(…)”
2.15.
In antwoord op deze e-mail heeft [eiser] op 11 april 2013 aan [gedaagde] geschreven:
“Op zich heb ik wel oren na alleen moeten wij goede afspraken maken”.
2.16.
In april en mei 2013 is tussen partijen een verschil van mening ontstaan over (onder meer) ieders inbreng in de vof, de opbrengsten uit de vof, de voortzetting van de vof en over de onteigeningszaak. Partijen verschilden van mening aan wie de (mogelijke) opbrengst uit deze zaak toe zou komen: aan [gedaagde] (standpunt [gedaagde]) of aan de vof (standpunt [eiser]).
2.17.
Bij e-mail van 17 mei 2013 met als onderwerp ‘Onteigening’ heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven:
“Weet dat het loopt maar heb geen mailtjes voorbij zien gaan al ruim 1 maand, is er een stilte?”
2.18.
Bij e-mail van 1 augustus 2013 heeft [gedaagde] onder meer aan [eiser] geschreven:
“(…)
De onteigeningszaak heeft helemaal niets van doen met onze activiteiten in onze vof. De onteigeningszaak doe ik naast mijn normale werkzaamheden in onze vof, zoals jij voltijds in loondienst werkt bij [D]. Jij hebt geen enkele bemoeienis met de onteigeningszaak. Ik verlang van jou toch ook niet dat jij je bruto fiscale loon van [D] laat vloeien in onze vof.
(…)”
2.19.
Bij brief van 20 september 2013 heeft [gedaagde] onder meer aan [eiser] geschreven:
“Gezien je opstelling en zienswijze is verdere samenwerking voor mij uitgesloten.
Daarom stel ik voor onze vof [eiser/gedaagde] te ontbinden per 31 december 2013. Aangezien wij beiden hiervoor moeten kiezen en een handtekening moeten plaatsen voor de kvk, vraag ik hiervoor je akkoord
voor 15 oktober 2013
.
Indien geen akkoord of reactie uitblijft, zal ik mij uit de vof [eiser/gedaagde] laten uitschrijven direct na 15 oktober 2013 en geldt
deze brief als opzegging van mij aan jou als vennoot in vof [eiser/gedaagde]
.
Zowel bij ontbinding als bij opzegging zal ik onze klanten hiervan op de hoogte brengen. Alle nodige werkzaamheden voor onze klanten t/m boekjaar 2013 zal ik – zoals de klanten gewend zijn – naar behoren uitvoeren. Van jou mag ik hetzelfde verwachten. Ook voor de correcte ontvlechting van onze vof zal ik me inspannen. Van jou mag ik hetzelfde verwachten.”
2.20.
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de advocaat van [eiser] onder meer aan [gedaagde] geschreven:
“U bent toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst tussen u en cliënt. Ten onrechte weigert u te voldoen aan de verzoeken van cliënt hem te informeren over de onteigeningszaak.
(…)
Namens cliënt verzoek en voor zover nodig sommeer ik u dat u uiterlijk
15 oktober a.s.
alsnog uw verplichtingen uit de overeenkomst met cliënt bent nagekomen en hem informeert en bescheiden toezendt die betrekking hebben op de vennootschap onder firma [eiser] en [gedaagde] (…).
(…)
Verder stelt cliënt u hierbij aansprakelijk voor de door hem geleden als nog te lijden schade door uw toedoen/nalaten in deze.
(…)
Tot slot stemt cliënt niet in met ontbinding of beëindiging van de vennootschap onder firma voordat is afgerekend in het kader van de onteigeningszaak.”
2.21.
[gedaagde] heeft zich op 16 augustus 2013 per die datum in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als vennoot van de vof.
2.22.
Bij brief van 20 oktober 2013 van de advocaat van [eiser] is onder meer de eenzijdige opzegging van de samenwerking en de vof door [gedaagde], (al dan niet gedeeltelijk) door [eiser] vernietigd en heeft [eiser] aanspraak gemaakt op de helft van de opbrengsten uit de onteigeningszaak. [gedaagde] is gesommeerd zijn werkzaamheden voor de vof als voorheen voort te zetten en zich te onthouden van het doen van mededelingen aan klanten over de beëindiging.
2.23.
Bij e-mail van 21 oktober 2013 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer geschreven:
“[eiser],
1. Onderstaand vragen van [E].
Aangezien ik ben uitgetreden ( ik neem aan dat je bericht hebt ontvangen van de kvk, anders scan ik dat naar je op je verzoek ), wil ik die gegevens niet verstrekken, omdat dat aan jou is. Voor je gemak heb ik wel een conceptbrief voor je gemaakt. Zie onder.
[E] zal ik wel melden, vanwege haar vragen, dat ik ben uitgetreden en de onderneming door jou wordt voortgezet en zij voor die gegevens bij jou moet zijn.
2. [F] van Vof [G] heb ik telefonisch medegedeeld, dat sinds vorige week onze samenwerking is verbroken.
3. [H], stucadoorsbedrijf, is vorige week, telefonisch medegedeeld dat onze samenwerking is verbroken.
2.24.
Op 18 november 2013 heeft [gedaagde] aan Coffeeshop [G] onder meer geschreven:
“Ik acht [eiser] niet in staat jullie aangiften i.b. naar behoren te doen. Dat is zelfs vragen om problemen !
De aangiften vereisen namelijk een fiscale deskundigheid over Box 1 en Box 3, die [eiser] ontbeert. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de correspondentie die wij hebben gevoerd over de aangiften i.b. kun je zelf hierover een inschatting maken of [eiser] daartoe in staat is.
Ik ben er zeker van van niet, maar op zich wel vriendelijk van jullie [eiser] die kwaliteit toe te dichten.
(…)”
2.25.
Op 4 december 2013 heeft [I] Belastingadvies een factuur gestuurd naar Compendium Medicum, voor een bedrag van € 1.016,40 inclusief btw, te voldoen op een bankrekeningnummer ter attentie van [gedaagde].
4 De beoordeling
4.1.
Allereerst dient beoordeeld te worden of de samenwerking al dan niet rechtsgeldig door [gedaagde] is opgezegd en tot ontbinding van de vof heeft geleid.
4.2.
Op grond van artikel 7A:1683 BW kan een vennoot de samenwerking met de andere vennoot opzeggen. Een rechtsgeldige opzegging leidt tot ontbinding van de vof. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling die alleen rechtsgeldig is indien deze uitdrukkelijk aan de andere vennoot is geschied. Artikel 7A:1683 BW is van aanvullend recht wat betekent dat partijen bij overeenkomst kunnen afwijken van dit artikel. Gesteld noch gebleken is dat partijen onderling afspraken hebben gemaakt over de wijze van beëindiging van de vof en een eventuele opzegging van hun samenwerking. Dit betekent dat op grond van artikel 7A:1683 BW de samenwerking met [eiser] in beginsel door [gedaagde] kon worden opgezegd bij brief van 11 oktober 2013 tegen 15 oktober 2013 waardoor de vennootschap onder firma per die laatste datum is ontbonden.
4.3.
Op grond van artikel 7A:1686 BW is een opzegging echter vernietigbaar, indien zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid is geschied. Volgens [eiser] is van dit laatste sprake omdat [gedaagde] met de opzegging een financieel voordeel behaalt. Door de opzegging zal de toekomstige betaling onder de onteigeningszaak toevallen aan [gedaagde] en valt deze niet langer in de gemeenschap, aldus nog steeds [eiser]. [gedaagde] voert aan dat de overeenkomst met [A] niet namens de vof is aangegaan zodat er met de opzegging geen wijziging intreedt aan wie de opbrengst uit die zaak toevalt. Volgens [gedaagde] viel die immers ook voor de opzegging al uitsluitend aan hem toe. Als reden voor de opzegging heeft [gedaagde] onder meer aangevoerd dat hij onvrede had over de wijze waarop partijen hun samenwerking hadden ingericht en bezorgd te zijn over zijn inkomsten in de toekomst.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door partijen overgelegde e-mails van april/mei 2013 blijkt dat partijen elkaar (over en weer) verwijten maakten over onder andere elkaars inbreng, de behaalde omzet in de vof (die in hoge mate achterbleef bij wat partijen voor ogen stond bij het aangaan van hun samenwerking) en het verschil in inkomsten tussen beide vennoten omdat [eiser] naast de opbrengsten uit de vof een vast inkomen uit een 40-urige werkweek ontving en [gedaagde] niet. Partijen hebben overleg gevoerd over een andere invulling van hun samenwerking, waarbij ook [gedaagde] inkomsten uit andere hoofde dan de vof zou willen gaan verwerven, maar partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt. Onder deze omstandigheden kan de opzegging door [gedaagde] niet als strijdig met de redelijkheid en billijkheid worden geacht, zodat de samenwerking rechtsgeldig is opgezegd door [gedaagde] waardoor de vof als ontbonden geldt per 15 oktober 2013.
4.5.
Partijen verschillen van mening of de met [A] gesloten opdracht betreffende de onteigeningszaak is aangegaan door de vof of door [gedaagde] in privé. Op grond van de volgende feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de overeenkomst met [A] namens de vof is aangegaan.
4.6.
In de e-mail van 10 juni 2011, waarin [gedaagde] [eiser] op de hoogte stelt van de ontwikkelingen in de onteigeningszaak, schrijft [gedaagde] meermalen over [A] als ‘onze klant’. In de e-mail van 22 september 2011 van Van Berg aan [eiser] waarin hij [eiser] op de hoogte brengt van de op 21 september 2011 gemaakte afspraak met [A], schrijft hij [eiser] over ‘onze factuur’ en ‘Dit geeft een flinke omzet voor onze vof’. Dat de e-mail van 22 september 2011 stoere praat zou zijn en dikdoenerij van [gedaagde] en dat ten onrechte en onbedoeld de vof zou zijn genoemd in de e-mail, zoals door hem is aangevoerd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de tekst van de e-mail en komt de rechtbank ook overigens niet aannemelijk voor gelet op de inhoud van de eerdere e-mail van 10 juni 2011 waarin [gedaagde] ook al over [A] als ‘onze klant’ schrijft. Beide e-mails staan bovendien niet op zichzelf, want uit de navolgende feiten en omstandigheden volgt dat [gedaagde] ook in de uitvoering van de onteigeningszaak, heeft gehandeld als vennoot van de vof en niet in privé.
4.7.
[gedaagde] heeft [eiser] steeds op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen in de onteigeningszaak, zoals tussen partijen te doen gebruikelijk was in het kader van het onderling afleggen van rekening en verantwoording over hun voor de vof verrichte werkzaamheden.
4.8.
Voorts zijn in de onteigeningszaak door derden betalingen verricht op de bankrekening van de vof en zijn door de vof facturen betaald aan derden. Dat dit laatste enkel gebeurde om btw voordeel te behalen en dat [eiser] hiervan zou hebben geweten en zou hebben begrepen dat dit enkel om die reden zou zijn gebeurd, is niet nader onderbouwd. Dat de factuur van Wijn en Stael advocaten contant door [A] zijn zou betaald aan [gedaagde], die op zijn beurt een deel van dit bedrag contant zou hebben betaald aan [eiser], is evenmin nader onderbouwd door [gedaagde], zodat de rechtbank aan deze verweren van [gedaagde] voorbij gaat.
4.9.
Door [gedaagde] is verder het briefpapier, de naam en het logo van de vof gebruikt in zijn correspondentie met derden in de onteigeningszaak, te weten met projectontwikkelaar Heijmans, de gemeente Leusden en de Belastingdienst. Dat hij dit heeft gedaan, zoals door hem is aangevoerd, uitsluitend om meer gewicht te kunnen geven aan zijn correspondentie met deze derden en de opdracht slechts fictief door hem is ondergebracht in de vof, komt voor zijn risico en kan niet worden tegengeworpen aan [eiser] omdat gesteld noch gebleken is dat dit ‘fictieve’ gebruik is afgestemd met [eiser]. Dat beide partijen mogelijk de vof hebben gebruikt voor het kosteloos bijstaan van familieleden, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, is niet van invloed op het voorgaande omdat bij [A] de werkzaamheden niet kosteloos werden verricht maar onder een no cure, no pay afspraak. Daardoor kan de onteigeningszaak niet gelijk gesteld worden aan andere zaken waarbij door partijen familieleden werden bijgestaan.
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de opdracht niet namens de vof kan zijn aangegaan, omdat zijn werkzaamheden in de onteigeningszaak niet onder de doelomschrijving van de vof vallen. Door [eiser] is betwist dat de werkzaamheden niet onder de bedrijfsomschrijving vallen. Wat daar ook van zij, de rechtbank overweegt dat de werkzaamheden die door [gedaagde] in de onteigeningszaak zijn verricht niet dermate anders van aard waren dan te doen gebruikelijk in de vof. Door [gedaagde] is immers aangevoerd dat hij fiscaal juridisch advies heeft gegeven aan [A] en dat hij vanwege zijn fiscaal juridische kennis door [A] is aangezocht. Daar komt bij dat niet betwist is door [gedaagde] dat hij al zijn betaalde werkzaamheden voor derden uit naam van de vof verrichtte en geen andere inkomstenbron had dan de vof. Door [gedaagde] is pas nadat het conflict met [eiser] in april/mei 2013 is ontstaan, het standpunt ingenomen dat hij alleen recht zou hebben op de (mogelijke) inkomsten uit de no cure, no pay afspraak met [A] en niet de vof. Niet gesteld of gebleken is immers dat [gedaagde] dit standpunt al eerder tegenover [eiser] ingenomen heeft.
4.11.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, stelt de rechtbank vast dat de opdracht gesloten met [A] betreffende de onteigeningszaak is aangegaan door de vof en niet door [gedaagde] in privé.
4.12.
Door [eiser] is de helft van de opbrengst van de onteigeningszaak gevorderd, op de grondslag dat deze opdracht namens de vof is aangegaan. Deze vordering wordt afgewezen omdat [eiser] eraan voorbij gaat dat door de rechtsgeldige opzegging de vof is ontbonden en de fase van vereffening is ingetreden waarbij tot een verdeling van de gemeenschappelijke goederen moet worden gekomen. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] geen betaling kan eisen van de helft van de opbrengst van de onteigeningszaak, althans niet op de grondslag dat het een overeenkomst aangegaan door de vof betreft. De (opbrengst van de) onteigeningszaak vormt immers onderdeel van de verdeling van de gemeenschap over welke verdeling partijen tot afspraken moeten komen. Indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling van de gemeenschap, dan bepaalt artikel 3:185 BW dat de rechter op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Door geen der partijen is echter in onderhavige procedure een verdeling van de gemeenschap gevorderd.
4.13.
Door [eiser] is gevorderd de afgifte van stukken en bescheiden, teneinde aan te kunnen tonen dat de onteigeningszaak namens de vof is aangegaan, als ook zodat duidelijk wordt of en zo ja, wanneer de vof welk bedrag van [A] kan ontvangen. In ditzelfde kader dient [gedaagde] ook zijn medewerking te verlenen om niet nader door [eiser] genoemde bescheiden, correspondentie, facturen etc. betreffende de onteigeningszaak en die zich bij derden bevinden, te laten afgeven aan [eiser], aldus nog steeds [eiser]. De door [eiser] gestelde grondslag voor deze vordering is artikel 843a Rv.
4.14.
De rechtbank wijst deze vorderingen af en overweegt hiertoe als volgt. Artikel 843a Rv biedt geen grondslag voor een algemeen inzage recht maar slechts voor een recht op inzage op bepaalde met name genoemde stukken, bij de inzage waarvan die partij bovendien een rechtmatig belang moet hebben. Voor zover de afgifte gevorderd is om te kunnen bewijzen dat de onteigeningszaak namens de vof is aangegaan, is het belang bij toewijzing komen te vervallen omdat de gevorderde verklaring voor recht dat dit het geval is, wordt toegewezen. De opsomming van de stukken waarvan [eiser] de afgifte vordert, is verder te onbepaald, hetgeen voorts reden vormt om de vordering af te wijzen.
4.15.
Voor wat betreft het onder E gevorderde is door [eiser] gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een factuur te sturen aan Compendium Medicum voor werkzaamheden die door de vof zijn verricht. [eiser] heeft een vermoeden dat er door [gedaagde] meer klanten van de vof zijn gefactureerd. De door [eiser] bedoelde factuur aan Compendium Medicum dateert van 4 december 2013, derhalve van na de ontbinding van de vof. Blijkens de omschrijving ziet de factuur op werkzaamheden betreffende het jaarrapport 2012, e-mailverkeer, aangiften en advies van 7 uur tegen een uurtarief van € 120,00, exclusief btw. Volgens [eiser] zijn de door hem verrichte werkzaamheden voor deze klant niet gefactureerd en is hij ten onrechte onbetaald gebleven. Door [gedaagde] is ter comparitie aangevoerd dat door hem in november 2013 maar in elk geval na de ontbinding van de vof, werkzaamheden voor deze klant zijn verricht, zodat het hem vrijstond om de klant op eigen naam voor zijn werkzaamheden te facturen.
4.16.
De rechtbank overweegt dat het geschil met betrekking tot de door [gedaagde] aan Compendium Medicum gefactureerde werkzaamheden, ziet op werkzaamheden die zijn verricht nadat de vof is ontbonden. Door [eiser] is onvoldoende onderbouwd dat hierbij ook door hem verrichte werkzaamheden door [gedaagde] zijn gedeclareerd. Zonder nadere toelichting, dit ontbreekt, valt niet in te zien waarom het onrechtmatig zou zijn dat [gedaagde] voor zijn werkzaamheden heeft gedeclareerd. Mogelijk dat in het kader van de vereffening en verdeling van de gemeenschap, partijen over deze klant nog tot afspraken moeten komen, maar de (eventuele) discussie hierover valt buiten de reikwijdte van onderhavig verschil, zoals eerder al is opgemerkt. Voor zover het onder E. gevorderde ziet op onrechtmatig handelen van [gedaagde] omdat hij ook andere klanten van de vof zou hebben gefactureerd, is deze stelling niet onderbouwd en wordt deze om die reden afgewezen.
4.17.
Door [eiser] is het door hem onder F. gevorderde niet nader onderbouwd. Door [eiser] is niet verwezen naar een productie waaruit volgt dat door [gedaagde] een bedrag van
€ 7.026,20 verschuldigd is aan de vof of aan [eiser]. Voor het overige is het gevorderde te onbepaald om te worden toegewezen, te meer omdat een nadere uitwerking van het gevorderde geheel ontbreekt. Dit leidt tot een afwijzing van het onder F. gevorderde.
4.18.
Door [eiser] is voor wat betreft het onder G. gevorderde, onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door klanten van de vof te benaderen met als doel voor hem te kiezen en hij zich daarbij ongunstig, onjuist schadelijk of denigrerend uitlaat over [eiser], zoals door [eiser] is gesteld. Door [eiser] is deze stelling onderbouwd met de onder punt 2.23. en 2.24. genoemde e-mails, maar daarin kan geen steun voor deze stelling worden gevonden. Hieruit blijkt immers niet dat [gedaagde] klanten van de vof actief benaderd heeft en evenmin dat hij zich onrechtmatig jegens hen over [eiser] heeft uitgelaten. Dit heeft tot gevolg dat het onder G. gevorderde wordt afgewezen.
4.19.
Omdat het gevorderde onder B is toegewezen en de vorderingen onder A en C zijn afgewezen, komt de rechtbank toe aan het subsidiair gevorderde onder H. Door [eiser] is deze vordering ter comparitie nader toegelicht met de stelling dat op het moment dat de vof is ontbonden en [eiser] niet de gelden ontvangt waar hij recht op heeft, hij schade lijdt. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Ten onrechte gaat [eiser] voorbij aan de vereffeningsfase en de verdeling van de tot de gemeenschap behorende goederen, waaronder (de opbrengst van) de onteigeningszaak. De vordering wordt afgewezen.
4.20.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat met uitzondering van het onder B. gevorderde, alle vorderingen worden afgewezen.
4.21.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.