4.3.1
Ontdekking brand en melding
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zich op 28 augustus 2012 omstreeks 19.00 uur in haar woning aan [adres 1] te Utrecht bevond. Zij hoorde plotseling veel geschreeuw dat afkomstig was van meerdere mensen. Het harde geschreeuw kwam uit de richting van haar onderburen in de woning [adres 2] Het schreeuwen wekte bij de getuige de indruk dat er een ruzie gaande was. Gelijktijdig met het harde schreeuwen hoorde de getuige harde klappen en bonken.2 De getuige is toen naar beneden gegaan. Terwijl zij naar beneden liep zag zij dat de benedenbuurman van [adres 2], zijnde verdachte, net de gemeenschappelijke voordeur van de flat uit liep. De getuige zag dat de buurman een kindje op zijn arm droeg dat jonger was dan 1 jaar. De getuige schat de tijd die gelegen heeft tussen het schreeuwen en dat zij naar beneden ging op ongeveer 1 minuut. De getuige heeft vervolgens bij de deur van [adres 2] aangeklopt. Zij hoorde dat het brandalarm in die woning afging. Zij zag dat er onder de voordeur rook naar buiten kwam. De getuige begreep toen dat er brand was. De rookontwikkeling was ongeveer 2-5 minuten nadat de getuige het schreeuwen en bonken hoorde. De getuige heeft toen het alarmnummer 112 gebeld.3
Getuige[getuige 2], de zus van verdachte, heeft verklaard dat zij op 28 augustus 2012 omstreeks 18.00 uur de kinderen terug heeft gebracht naar haar schoonzus [slachtoffer], zijnde het slachtoffer, op de [adres 2] De getuige trof [slachtoffer] thuis aan. [slachtoffer] was in haar normale doen en laten. De getuige is ongeveer 10 minuten in de woning van [slachtoffer] geweest. Tijdens deze tien minuten kwam haar broer [verdachte], zijnde verdachte, ook de woning binnen. De getuige is na 10 minuten naar de woning van haar vader op de [adres 3] gelopen met [B] en [C], de kinderen van [verdachte] en [slachtoffer]. De getuige liet [verdachte] en [slachtoffer] en hun jongste zoon [D] in hun woning achter. Na een tijdje kwam [verdachte] in paniek en over zijn toeren de woning van zijn vader op de [adres 3] binnen. Hij had zijn jongste kind [D] op zijn armen. De getuige hoorde [verdachte] roepen: “Er is brand er is brand thuis!”.4 De getuige hoorde [verdachte] tegen haar zeggen: “[slachtoffer] is binnen”.5
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich op 28 augustus 2012 samen met het slachtoffer en zijn jongste zoon in zijn woning aan de [adres 2] bevond. Het slachtoffer bevond zich in de slaapkamer. Toen verdachte de gordijnen van de slaapkamer zag branden heeft hij de woning verlaten met zijn jongste zoon op de arm. Verdachte heeft verklaard dat hij de bovenbuurvrouw (de rechtbank begrijpt dat daarmee de getuige [getuige 1] wordt bedoeld) heeft gezien toen hij met zijn zoon op de arm de gemeenschappelijke voordeur uit liep.6
4.3.2
Aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer]
Getuige [getuige 3], ploegleidster bij de brandweer, heeft verklaard dat de brandweer op 28 augustus 2012 te 18.58 uur een melding kreeg van een woningbrand aan [adres 2] te Utrecht. Zij zag dat de rook kwam uit de woning op de 2e etage van [adres 2]te Utrecht.7 Binnengekomen liep de getuige door de woonkamer naar de achterzijde, waar de ouderlijke slaapkamer zich bevond. De getuige kon zien dat er op ongeveer 1 meter vanaf de slaapkamerdeur van de ouderlijke slaapkamer een vrouw op de grond zat. Zij wist onmiddellijk dat die vrouw niet meer leefde. De getuige zag dat die vrouw op de grond zat tussen het bed en de muur. Zij zat met de rug tegen de muur. De getuige zag dat er rechts van haar in de deuropening een stapeltje kleding lag. De getuige zag dat het stapeltje kleding smeulde. Ook was daar een plas bloed op de grond. De getuige zag dat er links naast de vrouw, tegen die vrouw aan ook een stapeltje kleding lag en dat die kleding brandde. De getuige zag dat de vrouw, het slachtoffer, een wond/snede had op de bovenzijde van haar hoofd. Op het bed in die ouderlijke slaapkamer zag de getuige een stuk hout liggen. Het was een rond stuk hout van ongeveer 1 meter lang. Het leek op een trapleuning.8
Op 28 augustus 2012 is ter plaatste door de gemeentelijke lijkschouwer te Utrecht, R.B.J. Smit, een lijkschouw verricht.9 Daarbij bleek dat er bij het slachtoffer sprake was van de inwerking van (hoog) energetisch geweld tezamen met blootstelling aan hoge energetische warmte, welke niet verenigbaar is met het leven.10 Het lijk werd geïdentificeerd door middel van foto’s, die aan de broer, [getuige 4]11 en zwager, [getuige 5]12, van het slachtoffer zijn getoond. Zij herkenden het slachtoffer voor 100% als [slachtoffer].13
4.3.3
Onderzoek naar letsel en de doodsoorzaak
Letsel
Op 30 augustus 2012 heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, een uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van het slachtoffer. De bevindingen van de schouwing zijn onder meer:
- -
A3: een matige en plaatselijk ernstige verbranding van een groot deel van het lichaam, met name de linkerhelft;
- -
A4: een ruwrandige huidscheur aan het voorhoofd links/midwaarts met weefselbruggen en onderhuidse bloeduitstorting tot aan de binnenzijde van de schedelhuid;
- -
B1: bij spoed koolmonoxide bepaling werd een bloedgehalte van 1,7-1,8% vastgesteld;
- -
B2: de stembanden, de luchtpijp en de linker- en rechter luchtpijptak toonden een geringe hoeveelheid roet;
- -
B3: een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid rechts in een groot gebied, welke was uitgezakt tot in de nek/halsspieren rechts hoog. Er was een uitgebreide bloeduitstorting in de rechterslaapspier. Er was links achterwaarts aan de binnenzijde van de schedelhuid een kleinere bloeduitstorting, met uitbreiding tot op het bindvlies (buitenzijde) van het schedeldak ter plekke. De linker slaapspier toonde een geringe bloeduitstorting;
- -
B4: een kleine bloeduitstorting in de tong;14
D2: in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer zijn vluchtige stoffen aangetoond, die wijzen op de aanwezigheid van benzine.15
De radioloog, L.A.C. Rietveld, heeft een fractuur rond de rechterelleboog van het slachtoffer geconstateerd.16
De letsels A4, B3 en B4 waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld, zoals door stoten (bijvoorbeeld vallen, slaan).17
De letsels A4 en B3 zouden een indirecte rol van betekenis kunnen hebben gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer. Stoten op/tegen het hoofd kan leiden tot bewustzijnsverandering, hetgeen ertoe kan hebben geleid dat het slachtoffer niet meer in staat was om zich weg te maken van de brandomgeving.
De aanwezigheid van roet in de luchtpijp(takken) duidt erop dat het slachtoffer in leven was ten tijde van de brand. Gezien de geringe hoeveelheid roet in de luchtpijp(takken), het lage koolmonoxide gehalte in het bloed en afwezigheid van roet in de diepe luchtpijptakken is het zeer aannemelijk dat het slachtoffer kort na blootstelling aan de brand is overleden.18
Doodsoorzaak
Het intreden van de dood kan worden verklaard door hitte-inwerking door thermische geweldsinwerking en daardoor schade aan de luchtwegen met als gevolg orgaanschade en orgaanfunctiestoornissen tot gevolg.19
4.3.4
Vluchtige stoffen en brandversnellende middelen.
De Productgroep Chemische Identificatie Onderzoek van het NFI heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vluchtige stoffen en brandversnellende middelen. In het longweefsel en hersenweefsel van het slachtoffer zijn diverse lichaamsvreemde vluchtige stoffen aangetoond. Het aantonen van de betreffende combinatie van lichaamsvreemde vluchtige stoffen wijst op de aanwezigheid van motorbenzine.20
Verbalisanten van de Forensische Opsporing Politie Utrecht hebben onderzoek verricht naar sporen in de woning van het slachtoffer aan de [adres 2] te Utrecht. De (ouder) slaapkamer werd onderzocht.21 Het slachtoffer werd in deze kamer aangetroffen. Op de voorzijde van het lichaam, op de onderbuik nabij het kruis, werd een grote aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van licht ontvlambare stoffen. Een deel van de aanwezige kleding werd veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6335NL.22 Op deze kleding (kleding onderbuik/kruis) zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.23
Aan de linkerzijde van het lichaam was de vloerbedekking nagenoeg geheel verkoold. Hier werd een grote aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van licht ontvlambare stoffen. Op deze plaats werd een brandmonster, kleding links naast het lichaam van het slachtoffer, veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6338NL. Bij het beroeren van de verkoolde resten roken de verbalisanten een benzinegeur.24 Op deze kleding zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.25
Op de plaats waar ongeveer het linker bovenbeen van het slachtoffer op de vloer had gelegen werden de deels versmolten resten van een petfles aangetroffen. In de deels gesmolten fles was nog een deel vloeistof, vermoedelijk vermengd met bloed, aanwezig. Er werd een grote aanwijzing voor de aanwezigheid van licht ontvlambare stoffen gevonden. De fles met de inhoud werd veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6347NL.26 In deze bemonstering zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.27
Verdachte droeg bij zijn aanhouding slippers. Deze slippers zijn veiliggesteld en werden herverpakt voor een onderzoek op ontvlambare en vluchtig brandbare middelen en gekenmerkt met SIN AAFK6351NL.28 Op de slippers zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van zeer geringe hoeveelheden vluchtige stoffen die afkomstig zijn van motorbenzine.29
Uit de resultaten van het brandtechnisch onderzoek blijkt het volgende. Onder het slachtoffer werd een deels gesmolten kunststof fles aangetroffen. Bij onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen werd in en rondom de fles motorbenzine aangetoond. De kunstsof fles werd in horizontale positie zonder dop en met de opening richting de inbouwkast onder het slachtoffer aangetroffen.30 Het terugvinden van motorbenzine in de kleding links naast het slachtoffer (AAFK6338NL) is daarmee goed verklaarbaar. Het aantreffen van motorbenzine in het kledingstuk (AAFK6335NL) op onderbuik/kruis van slachtoffer past bij het met motorbenzine overgieten/besprenkelen van het slachtoffer.31
Vlak na ontsteking van de motorbenzine heeft de brand zeer fel gebrand. Dit heeft echter maar hooguit enkele minuten kunnen duren. Daarna is de brand in intensiteit verminderd en zijn enige materialen die door konden branden blijven branden totdat de brandweer arriveerde en de nog brandende en smeulende resten bluste. De brand moet kort, binnen ongeveer een minuut, voordat de verdachte de woning verliet zijn ontstaan.32
4.3.5
Biologische sporen en DNA-onderzoek
Houten stok
Op het bed in de (ouder)slaapkamer lag een stuk rondhout (mogelijk een trapleuning) met een diameter van ongeveer 4,5 cm en een lengte van ongeveer 80 cm. Dit stuk rondhout was deels licht door brand aangetast en beroet. Deze houten stok is veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6337NL.33 De bloedsporen die hierop zijn aangetroffen zijn bemonsterd en gekenmerkt als AAFK6337NL #01 tot en met #03.34
Broek en slippers verdachte
De broek en de slippers die door verdachte werden gedragen tijdens zijn aanhouding zijn veiliggesteld. De broek van verdachte is gekenmerkt met SIN AAFK6354NL. De slippers zijn gekenmerkt met SIN AAFK6351NL.35 De bloedsporen die op de broek zijn aangetroffen zijn gekenmerkt als AAFK6354NL#01 tot en met #04.36 De bloedsporen die op de slippers zijn aangetroffen zijn gekenmerkt als AAFK6351NL#01 tot en met #06.37
Bloedveeg rechterbovenarm verdachte
De aan de achterzijde op de rechterbovenarm van verdachte, net boven de elleboog aangetroffen bloedveeg is veiliggesteld en gekenmerkt met SIN AAFK6358NL.38 Deze bemonstering is gekenmerkt als AAFK6358NL#01.39
Conclusie DNA-onderzoek
Naar aanleiding van het DNA-onderzoek kwam de deskundige van het NFI, drs. J. Klaver, tot de volgende conclusies.
Bemonstering
|
Celmateriaal kan afkomstig zijn van:
|
Matchkans
|
AAFK6337NL #01 tot en met #03
(bloedsporen op houten stok)
|
Slachtoffer
|
Kleiner dan één op één miljard
|
AAFK6354NL
#01 en #03
(bloedsporen op broek)
|
Slachtoffer
|
Kleiner dan één op één miljard
|
AAFK6354NL #02 en #04
(bloedsporen op broek)
|
DNA-hoofdprofiel
Slachtoffer
|
Kleiner dan één op één miljard
|
AAFK6351NL
#02
(bloed op slipper)
|
Slachtoffer
|
Kleiner dan één op één miljard
|
AAFK6358NL #01
(bemonstering bloed)
|
Slachtoffer
|
Kleiner dan één op één miljard40
|
4.3.6
Bloedspoorpatroon
Bloedspoorpatroon plaats delict
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de aangetroffen bloedspoorpatronen op de plaats delict. De bloedsporen zijn beschreven en geïnterpreteerd om af te leiden op welke wijze de onderzochte bloedsporen kunnen zijn ontstaan.41
Op de linkerzijkant van het tweepersoonsbed vanaf het voetenbord waren tot op de plint van het bed bloedspatten waarneembaar. Het waargenomen patroon van deze bloedspatten is onder te verdelen in hoofdgroep 242, bloedspoorpatroon als gevolg van uitgeoefende kracht. Het patroon is ongeveer even waarschijnlijk wanneer het veroorzaakt werd door impact geassocieerd met schoppen, slaan, steken als wanneer het patroon veroorzaakt werd door weggeslingerde bloeddruppels.43
Op de vloer onder de brandresten bevonden zich bloedsporen en bloedspatten. Het waargenomen patroon van bloedspatten op de vloer tussen het tweepersoonsbed en het reisledikant is onder te verdelen in hoofdgroep 2, bloedspoorpatroon als gevolg van uitgeoefende kracht. Het patroon is waarschijnlijker wanneer het veroorzaakt werd door bloedspatten als gevolg van een impact dan wanneer dit veroorzaakt werd door geprojecteerde bloedspatten.44
Op de wastafelkast waren vanaf de bovenzijde, op de deurtjes tot op de plint van het kastje bloedspatten waarneembaar. Op het raam en op de radiator werden bloedsporen en bloedspatten waargenomen. Het waargenomen patroon van de bloedspatten op de wastafelkast en de waargenomen bloedspatten op het raam en de radiator zijn onder te verdelen in hoofdgroep 2, bloedspoorpatroon als gevolg van uitgeoefende kracht. Het patroon is even waarschijnlijk wanneer het veroorzaakt werd door bloedspatten als gevolg van een impact dan wanneer dit veroorzaakt werd door geprojecteerde bloedspatten.45
Bloedspoorpatroon slippers
De slippers van verdachte (AAFK6351NL) zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen.46 Op de slippers zijn bloedspatjes aangetroffen. Bloedspatjes van deze grootte kunnen worden verkregen door verschillende mechanismen. Hierbij kan gedacht worden aan bloedspatten als gevolg van uitgeoefend geweld, geprojecteerde bloedspatten of secundaire bloedspatten.47
4.3.7
Oorzaak verwondingen
In het rapport van het forensisch geneeskundig onderzoek wordt geconcludeerd dat de scheurwond links op het voorhoofd van het slachtoffer met daaronder gelegen bloeduitstortingen in de weke delen en de breuk aan de rechterelleboog met een aantal botfragmenten kan worden toegeschreven aan de herhaalde inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld. Dit kan zijn opgeleverd door bij herhaling, maar ten minste twee maal, slaan en/of stoten met of tegen een hard voorwerp, en/of vallen tegen een hard uitsteeksel of oppervak.
De houten stok SIN AAFK6337NL komt, gezien de dimensies en de fysische eigenschappen ervan, in aanmerking als een voorwerp waardoor dergelijke geweldsinwerkingen kan zijn opgeleverd.48
De hoofdwond van het slachttoffer zou veroorzaakt kunnen zijn door (zeer hard) slaan met de houten stok. De fracturen rond de rechterelleboog kunnen zijn opgeleverd door zeer hard vallen met de elleboog op een harde ondergrond of object, of door (een) zeer hard(e) slag(en) met een hard voorwerp. Gezien de ernst van de uitbreiding van de botbreuken aan de rechterelleboog waren de bewegingsmogelijkheden, de functie en de belastbaarheid van de rechterelleboog daardoor waarschijnlijk ernstig beperkt.49
4.3.8
Bewijsoverweging
Op 28 augustus 2012 rond zeven uur ’s avonds kwam een brandmelding binnen bij 112. De melder van de brand, de bewoner van de [adres 1] hoorde voor de brand ruzie in de woning van haar onderburen. Zij liep meteen naar de woning van de onderburen en zag dat verdachte met zijn jongste kind op de arm de het flatgebouw verliet.
Na het betreden van de woning op de [adres 2] trof de brandweer in de slaapkamer van deze woning te midden van brandende en smeulende kledingstukken het levenloze lichaam van een deels verbrande vrouw aan, naar later bleek [slachtoffer], de 34 jarige vrouw van verdachte. Zij bleek niet alleen te zijn verbrand, maar had ook een zichtbare verwonding aan haar hoofd en een fractuur aan haar rechterelleboog. Uit sectie bleek dat de geconstateerde hoofdverwondingen en de breuk aan de rechterelleboog zijn ontstaan door bij herhaling slaan en/of stoten met of tegen een hard voorwerp en/of vallen tegen een hard uitsteeksel of oppervlak. In de slaapkamer werd een deels verbrande houten stok aangetroffen met daarop bloedsporen van het slachtoffer. Op de kleding, slippers en rechter bovenarm van verdachte werd bloed van het slachtoffer aangetroffen. Het slachtoffer bleek te zijn overgoten met motorbenzine. Op de slippers van verdachte zijn resten van vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine aangetroffen.
Alternatief scenario verdediging
De verdediging heeft een alternatief scenario ingebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste dag op enig moment thuis kwam. Toen hij de woning binnen kwam zag hij dat de deur van de slaapkamer van zijn vrouw en hem was afgesloten. Omdat zijn vrouw vaker driftbuien had en zich wel vaker afzonderde, heeft verdachte gemeend zijn vrouw te moeten laten ‘uitrazen’ en ‘bijkomen’. Hij heeft de slaapkamerdeur niet geopend op dat moment. Hun beider zoon [D] kroop over de grond. [D] had bloed op zijn handen. Dit bloed voedde de gedachte dat zijn vrouw weer in een depressieve toestand verkeerde en een driftaanval had gehad. Verdachte heeft de deur van de slaapkamer niet geopend om zijn vrouw tot bedaren te laten komen. Verdachte stelt de handen van zijn zoontje te hebben gewassen en het bloed te hebben afgespoeld. Vervolgens is hij op het balkon aan de achterzijde van de woning een sigaret gaan roken. Op enig moment constateerde verdachte dat het gordijn in de slaapkamer vlam vatte. Verdachte heeft verklaard direct naar de slaapkamer te zijn gegaan en zijn vrouw hard te hebben geroepen. Hij kon haar niet zien. Hij zag slechts vuur en heel veel rook. Omdat verdachte niets kon waarnemen en hij bovendien bang was dat [D] de geopende deur zou binnengaan heeft hij [D] opgepakt en is vertrokken naar de nabijgelegen woning van zijn vader.
De rechtbank heeft ten behoeve van de waarheidsvinding uitgebreid forensisch onderzoek laten doen. Bij dit onderzoek heeft de vraag centraal gestaan in hoeverre het slachtoffer zichzelf de verwondingen kan hebben toegebracht en zichzelf kan hebben overgoten met motorbenzine en in brand kan hebben gestoken. De gedane onderzoeken sluiten het alternatieve scenario niet zonder meer uit.
Echter, de rechtbank is van oordeel dat de volgende punten nadrukkelijk afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de alternatieve lezing van verdachte.
Verdachte is in de periode augustus 2012 tot september 2013 zeven keer door de politie gehoord over deze zaak. Hij heeft steeds stellig ontkend iets met de dood van het slachtoffer te maken te hebben gehad. Verdachte heeft bij elk verhoor, ook tijdens het verhoor ter terechtzitting, wisselend en soms ook tegenstrijdig verklaard over de gebeurtenissen in de woning op de bewuste avond. Het heeft er alle schijn van dat verdachte zijn verklaring heeft bijgesteld naarmate de onderzoeksresultaten hem bekend werden. Voorts beriep verdachte zich, op het moment dat er gerichte vragen over de dood van het slachtoffer werden gesteld, meermalen op het feit dat hij psychisch ziek zou zijn. Voornoemde feiten komen de geloofwaardigheid van zijn verklaringen niet ten goede en noopt naar het oordeel van de rechtbank tot extra behoedzaamheid bij de beoordeling van de aannemelijkheid van zijn verklaringen. De rechtbank heeft daarbij gekeken of de stellingen van verdachte ten aanzien van verschillende onderdelen worden ondersteund door enig bewijs.
De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat het bloed op zijn bovenarm, kleding en slippers afkomstig was van zijn dochter [B]. [B] zou eerder een bloedneus hebben gehad. Toen verdachte werd geconfronteerd met de resultaten uit het DNA-onderzoek verklaarde hij dat zijn jongste zoon [D] bloed aan zijn handen had en dat hij zijn zoon had opgepakt en hem de handjes had gewassen. Uit het resultaat van het bloedspoorpatroon onderzoek is gebleken dat de bloedspatjes op de slippers van verdachte afkomstig zijn van het slachtoffer. Bloedspatten van deze grootte kunnen op verschillende manieren zijn ontstaan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de op de slippers van verdachte aangetroffen bloedspatten geprojecteerde, dan wel secundaire bloedspatten zijn. Wanneer dat het geval zou zijn geweest, en deze bloedspatten door het zoontje van verdachte -die volgens verdachte onder het bloed zat- op verdachte zijn overgebracht, zouden immers op zijn minst ook op de vloer in de woonkamer van verdachte bloedspatten moeten zijn aangetroffen. Dit geldt temeer nu in het door verdachte naar voren gebrachte scenario, zijn zoontje [D] over de grond kroop terwijl hij bebloed was. Op de vloer in de woonkamer van verdachte zijn echter geen bloedresten aangetroffen. Dat leidt tot de conclusie dat de bloedspatten die op de slippers van verdachte zijn aangetroffen, moeten zijn ontstaan tijdens het uitoefenen van geweld.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de motorbenzine op zijn slippers terecht is gekomen toen hij weken voor de dood van het slachtoffer zijn auto heeft getankt. Uit het NFI rapport, beantwoording van aanvullende vragen d.d. 15 maart 2013, blijkt dat vluchtige stoffen vrij snel verdampen. De motorbenzine moet dan ook kort voor veiligstelling van de slippers hierop terecht zijn gekomen wat inhoudt dat verdachte kort daarvoor in aanraking moet zijn geweest met motorbenzine.
Getuige[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 28 augustus 2012 omstreeks 18.00 uur bij het slachtoffer thuis was. Het slachtoffer was in haar normale doen en laten. Toen de getuige nog in de woning van het slachtoffer was, kwam verdachte thuis. Uit deze verklaring blijkt dat er geen ongebruikelijke of alarmerende situatie was bij thuiskomst van verdachte. Ook uit de eerste verklaringen van verdachte bij de politie blijkt niet dat er bij zijn thuiskomst sprake was van een ongebruikelijke situatie of van een kind met bebloede handen. Verdachte heeft immers verklaard dat zijn vrouw bezig was iets schoon te maken in de slaapkamer en dat hij contact met haar heeft gehad.
Er bevindt zich in het dossier geen ondersteunend bewijs voor de verklaring van verdachte dat zijn vrouw last zou hebben van driftbuien, agressie aanvallen of dat zij bezeten zou zijn door geesten. Ware dat zo geweest, vlak voorafgaand aan haar dood, dan zou getuige[getuige 2], die haar om 18.00 uur nog heeft gezien, dat moeten hebben waargenomen.
Naar aanleiding van bovenstaande punten komt de rechtbank tot de volgende slotsom. In aanmerking genomen de bovengenoemde wisselingen in verdachtes verklaringen, de tegenstrijdigheden op belangrijke onderdelen in verdachtes verklaringen, de wijze waarop hij eerdere verklaringen bijstelde en op het moment waarop hij dat deed, het resultaat uit forensisch onderzoek en de getuigenverklaringen, is de rechtbank van oordeel dat dit alternatieve scenario geenszins aannemelijk is geworden.
Nu verdachte in de directe nabijheid van het slachtoffer was ten tijde van het uitoefenen van het geweld op haar, de getuige alarmerend geschreeuw van meerdere personen en gebonk vanuit de woning van verdachte heeft gehoord, er bloedspatten van het slachtoffer op de slippers van verdachte zijn aangetroffen, er vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine op deze slippers zijn aangetroffen, verdachte kort na de brand zijn woning heeft verlaten en de door verdachte gestelde alternatieve toedracht op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de geweldshandelingen heeft gepleegd die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen geslagen met een stok op het hoofd. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens overgoten met motorbenzine, waarna hij haar in brand heeft gestoken. Gezien deze door verdachte verrichte handelingen kan het niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte het slachtoffer willens en wetens van het leven heeft willen beroven.
Voorbedachte raad
Bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad heeft de rechtbank gebruik gemaakt van het criterium als in het arrest van de Hoge Raad (HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012, 518) geformuleerd.
Hoewel niet geheel valt uit te sluiten dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is er geen wettig bewijs aanwezig dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het enkele gegeven dat er enige tijd heeft bestaan tussen het moment dat verdachte het slachtoffer met een stok meerdere malen heeft geslagen en het moment dat hij de motorbenzine heeft gepakt, haar daarmee heeft besprenkeld en in brand heeft gestoken maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Conclusie
Resumerend acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de impliciet primair ten laste gelegde moord heeft gepleegd, maar acht het wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.