Verjaring van bevoegdheid tot executeren van een rechterlijke beslissing (3:324 BW) van vonnis uit 1988 is nog niet verjaard, voor zover het gaat om executie van de hoofdsom. Voor de (bij het vonnis opgelegde) wettelijke rente geldt een verkorte verjaringstermijn van vijf jaar, hetgeen inhoudt dat de bevoegdheid tot executeren van de wettelijke rente is verjaard.
Bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 21 juli 1988 zijn [eiseres] en haar (toenmalige) echtgenoot de heer [A] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van in hoofdsom NLG 5000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juni 1988 tot de voldoening. [eiseres] en haar echtgenoot zijn daarbij veroordeeld tot het betalen van de kosten van het geding, aan de zijde van Direktbank tot de uitspraak begroot op NLG 474,35. Dit vonnis is aan [eiseres] betekend op 18 augustus 1988.
2.2.
[eiseres] heeft tot en met 20 april 1995 in deelbetalingen € 737,10 aan Direktbank voldaan.
3 Het geschil
3.1.
Na wijziging van eis bij repliek vordert [eiseres] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair:
I. een verklaring voor recht dat de bevoegdheid tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 juli 1988 is verjaard op 22 juli 2008 dan wel op een andere datum die de kantonrechter juist acht;
II. een verklaring voor recht dat de rechtsvordering op de rente die vervallen is maar niet is betaald tezamen met de bevoegdheid tot de tenuitvoerlegging van het vonnis op 22 juli 2008 is verjaard, dan wel op een andere datum die de kantonrechter juist acht;
III. Direktbank te veroordelen in de kosten van dit geding, het (na)salaris advocaat daarin begrepen;
en subsidiair:
I. een verklaring voor recht dat de rechtsvordering op de rente die vervallen is, maar niet betaald vóór 30 december 2003, is verjaard;
II. Direktbank te veroordelen in de kosten van dit geding, het (na)salaris advocaat daarin begrepen.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat op grond van artikel 3:324 lid 1 BW de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak door verloop van twintig jaren na aanvang van de dag volgend op de uitspraak verjaart. Nu Direktbank de verjaring niet heeft gestuit, is deze bevoegdheid derhalve verjaard op 22 juli 2008. Op de rente is artikel 3:324 lid 3 BW van toepassing, met een verjaringstermijn van vijf jaar. Nu Direktbank na het staken van de betalingen in 1995 de verjaring niet heeft gestuit, is in ieder geval de rente verjaard die vervallen maar niet betaald is vóór 30 december 2003.
3.3.
Direktbank heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Direktbank baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende. Doordat [eiseres] tot en met 20 april 1995 deelbetalingen heeft verricht op de vordering van Direktbank heeft zij het bestaan van de vordering ondubbelzinnig erkend, hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 3:318 BW de verjaringstermijn van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis heeft gestuit. Op 14 maart 2005 heeft Direktbank het vonnis wederom betekend in een poging de roerende zaken van [eiseres] executoriaal te beslaan. Zij heeft derhalve opnieuw de verjaring van de tenuitvoerlegging van het vonnis gestuit tot 13 maart 2010, conform het bepaalde in artikel 3:317 lid 1 jo. 3:319 lid 2 BW. Daarnaast heeft Direktbank [eiseres] in de jaren vanaf 2004 herhaaldelijk aangeschreven en daarbij tot betaling gesommeerd. Op 30 december 2008 heeft Direktbank opnieuw het vonnis betekend en daarbij tot betaling gesommeerd. Op 19 juli 2012 heeft zij vervolgens executoriaal derdenbeslag laten leggen op het inkomen van [eiseres]. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis is aldus niet verjaard. Direktbank stelt primair dat ook de rechtsvordering op de rente die vervallen maar niet betaald is niet is verjaard, aangezien (kort gezegd) deze een verjaringstermijn kent van twintig dan wel dertig jaar.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Voor wat betreft de verjaringstermijn heeft Direktbank betoogd dat de ten tijde van het vonnis geldende verjaringstermijn van dertig jaar op grond van artikel 2004 Oud BW van toepassing is. Dit betoog faalt, nu uit artikel 123 Overgangswet nieuw BW volgt dat op rechterlijke uitspraken van vóór de invoering van BW, zoals het vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 21 juli 1988 (zie onder 2.1), de artikelen 3:324 en 3:325 BW van toepassing zijn.
4.2.
Volgens artikel 3:324 lid 1 BW verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak. Dit houdt in dat het vonnis van 21 juli 1988 behoudens stuiting op 22 juli 2008 zou zijn verjaard. Op 14 maart 2005 is het vonnis echter (opnieuw) aan [eiseres] betekend. Aan deze betekening komt krachtens artikel 151 jo. 156 lid 1 Rv dwingende bewijskracht toe. Aan het verweer van [eiseres] dat zij het exploot niet ontvangen zou hebben wordt dan ook voorbijgegaan. Met deze betekening heeft Direktbank dan ook de verjaring rechtsgeldig gestuit tot 14 maart 2010 (zie artikelen 3:316 lid 1 BW en 3:319 lid 2 BW). Op 30 december 2008 is het vonnis nogmaals betekend, en is op dezelfde grond de verjaring gestuit tot 30 december 2013. Hieruit volgt dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 juli 1988 nog niet is verjaard, en dat Direktbank deze rechtsgeldig kan executeren. Het primair onder sub I gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
4.3.
Voor wat betreft de bij het vonnis bepaalde te betalen wettelijke rente geldt het volgende. In afwijking van artikel 3:324 lid 1 BW bepaalt lid 3 van dat artikel dat voor hetgeen ingevolge een uitspraak ‘bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald’ een verjaringstermijn van vijf jaar geldt. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat lid 3 van artikel 3:324 BW niet slechts ziet op een hoofdverplichting tot periodieke betaling, maar ook op bijkomende verplichtingen zoals bijvoorbeeld de betaling van rente. Deze uitzondering op de verjaringstermijn van twintig jaar is gemaakt voor die situaties waarin met name wanneer het gaat om geldbedragen gaat, voor de schuldenaar het gevaar dreigt dat bij niet-betaling deze bedragen tot onredelijke hoogte zullen oplopen. In deze gevallen mag van een schuldeiser verwacht worden dat hij binnen redelijke termijn overgaat tot ten minste betekening van het vonnis en schriftelijke aanmaning. Alhoewel in het vonnis niet is bepaald dat de rente per jaar dan wel kortere termijn dient te worden betaald, is deze strikt genomen wel per dag verschuldigd, nu het totaal door [eiseres] te betalen bedrag voor elke dag dat zij niet betaalt oploopt als gevolg van de over de hoofdsom verschuldigde rente. Daarbij komt dat krachtens artikel 6:119 leden 2 en 3 BW de hoofdsom, waarover de rente verschuldigd is, telkens na afloop van een jaar wordt vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. Op grond hiervan kan dus gezegd worden dat de rente in ieder geval bij het jaar betaald dient te worden. De kantonrechter is mitsdien van oordeel dat de veroordeling tot betaling van rente over de hoofdsom onder het bereik van het derde lid van artikel 3:324 lid 3 BW valt, zodat ten aanzien van deze veroordeling een verjaringstermijn van vijf jaar geldt.
4.4.
Direktbank heeft gesteld dat de laatste betaling door [eiseres] heeft plaatsgevonden op 20 april 1995, hetgeen door [eiseres] niet weersproken is. Dit houdt in dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis voor zover dit ziet op de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom is verjaard op 20 april 2000. Direktbank heeft niet of onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij in de periode vóór 20 april 2000 stuitingshandelingen heeft verricht, zodat de verjaringstermijn daarmee vaststaat. Het primair onder sub II gevorderde zal derhalve worden toegewezen.
4.5.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.
5 De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis de dato 21 juli 1988 voor zover het gaat om vervallen maar niet betaalde rente is verjaard per 21 april 2000;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: