4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die erop duiden dat er sprake was van voorbedachte raad bij verdachte om [slachtoffer ]van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde.
Verdachte heeft bij de politie over het incident met [slachtoffer ] op 2 januari 2013 verklaard dat, nadat [slachtoffer ] tijdens de ruzie tegen verdachte zei “opkankeren” en “ik maak je af”, zij, verdachte, naar de badkamer is gegaan om een mes te pakken en met dit mes naar [slachtoffer ] kamer is gelopen.4
Over hetgeen vervolgens is gebeurd heeft zij verklaard (letterlijk weergegeven):
‘En voordat ik het wist had ik die mes in mijn handen en zij zat op het bed. Ik schreeuw tegen haar: “Hier als je mij wilt afmaken doe het dan, misschien krijg je dan spijt en dan komt het wel goed met je.” Opeens stond zij op van het bed en trok mij naar zich toe, maar ik had die mes. (…) Ze trok me naar zich toe. (…)’5 En vervolgens:
‘Ze zat daar, ze stond … toen zij mij naar zich toe trok… in haar buik. (…) en zei ze van: “nu heb je me, nu heb je me (…) gestoken… nu ga ik weg, naar [naam] d’r vader… en toen heb ik volgens mij, ik weet het niet. Het werd opeens zo grijs, zo zwart.’6
Op de vraag: ‘Raak je haar op het moment dat [slachtoffer ] je naar haar toe trok?’, antwoordt verdachte bij de politie: ‘Volgens mij wel, want daarna hield ze zich zo vast (verdachte doet beide armen om haar buik).’7
Verder heeft verdachte bij de politie8 en ook ter terechtzitting op 9 juli 2013 verklaard dat toen [slachtoffer ] naar verdachte toe kwam, zij, verdachte, zag dat een heleboel bloed uit [slachtoffer ] borst en uit haar buik kwam. Vervolgens viel [slachtoffer ] in verdachtes armen en viel zij met [slachtoffer ] neer.
Bij gerechtelijke sectie werden bij [slachtoffer ] letsels A en B vastgesteld, welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend/ klievend geweld, zoals opgeleverd kan worden door een mes.9
In relatie met Letsel A (borstkas links voor) was er een steekkanaal ter lengte van minimaal 2,5 cm. Om het steekkanaal was perforatie van: het onderhuidse weefstel, spierweefsel, borstklierweefsel, tussenribspieren links, het hartzakje, met perforatie van de rechterboezem van het hart net onder de klep van de longslagader.10 Letsel A ging gepaard met onder andere perforatie van de rechter boezem waardoor bloedophoping in het hartzakje (harttamponade) en fors bloedverlies was ontstaan, waarmee het intreden van de dood zonder meer wordt verklaard door orgaanfunctiestoornissen en algehele weefselschade door doorgemaakt fors bloedverlies.11
In relatie met Letsel B (aan de buik rechts) was er een steekkanaal ter lengte van minimaal 3,5 cm. Het steekkanaal verliep door de buikwand en eindigde in de buikholte.12 In relatie met letsel B waren geen belangrijke structuren geraakt. Echter door middel van opgetreden bloedverlies, hoewel minimaal, heeft dit letsel wel bijgedragen aan het intreden van de dood.13
Uit de aanvullende bevindingen van de patholoog-anatoom blijkt het volgende:
Letsel A duidt erop dat er kracht voor nodig is geweest om het steekkanaal te veroorzaken: er moet een perforatie tot stand komen van verschillende lagen, namelijk de huid, voorste rompwandspieren, borstvliezen en zelfs het hart. De krachtsinwerking duidt erop dat er ook fixatie van de structuur moet zijn geweest, die de kracht mede bepaalt.
Hetzelfde geldt voor letsel B, waarbij er tot in de buikholte een steekkanaal was van minimaal 3,5 cm, welke door verschillende structuren heen liep, zoals de huid, vetweefsel aan de buik en de spieren en het buikvlies.14
De patholoog-anatoom Soerdjbalie-Maikoe heeft ter terechtzitting van 9 juli 2013 verder het volgende verklaard.
De steekwond in het hart is de dodelijke steekwond geweest. Omdat de borstkas een holte is, was het steekkanaal niet helemaal tot aan het hart te volgen, maar het feit dat de boezem geperforeerd is geeft aan dat het kanaal ver de borstkas in was. Het steekkanaal in het hart was waarschijnlijk vele malen dieper dan de minimaal vastgestelde 2,5 cm. Het steekkanaal in de buik zal in verhouding minder lang zijn geweest omdat daar geen vitale delen zijn geraakt.
Uit ervaring is bekend dat om een lichaamsholte (zoals letsel A) te bereiken een substantiële krachtsinwerking vereist is. Dit betekent enerzijds een krachtsinwerking en anderzijds een weerstand, een fixatie van het mes. Gezien de lengte van het steekkanaal en het feit dat vitale delen geraakt zijn, zal voor het ontstaan van letsel A meer krachtsinwerking nodig geweest zijn dan voor het ontstaan van letsel B.
Oorzaak van de steekverwondingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer ] twee steekwonden heeft opgelopen, te weten in haar buik (letsel B) en in haar hart (letsel A), waarvan letsel A de dodelijke steekwond is geweest. De verdediging heeft betoogd dat niet vastgesteld kan worden waardoor de steekwond in het hart is ontstaan en oppert andere mogelijke oorzaken dan een steekbeweging, zoals een val van [slachtoffer ] of een worsteling of schermutseling waarbij [slachtoffer ] geraakt zou zijn.
De rechtbank overweegt op grond van de verklaring van verdachte tijdens de verschillende verhoren, dat [slachtoffer ] in eerste instantie verdachte met het mes naar zich toe heeft getrokken, waarna [slachtoffer ] zei dat verdachte haar had gestoken, zich voorover boog en haar armen voor haar buik hield. Hieruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer ] op dat moment in haar buik was geraakt. Wat er daarna is gebeurd en hoe vervolgens de steekwond in het hart van [slachtoffer ] is toegebracht, kan uit de verklaring van verdachte niet duidelijk worden afgeleid. In haar eerste verhoor heeft verdachte verklaard dat zij denkt dat zij [slachtoffer ] toen zelf met het mes heeft gestoken, maar die verklaring van verdachte biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zekerheid om voor het bewijs te dienen, in het bijzonder niet nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren hoe de tweede steekwond is ontstaan.
De rechtbank is echter van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de steekwond in het hart van [slachtoffer ] heeft toegebracht. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de verklaring van de patholoog volgt dat voor het ontstaan van de dodelijke steekwond in het hart enerzijds een substantiële krachtsinwerking en anderzijds een fixatie van het mes vereist was. Dit duidt erop dat enerzijds een beweging moet hebben plaatsgevonden en anderzijds het mes met de punt in de richting van het slachtoffer stevig en met kracht moet zijn vastgehouden of op andere wijze gefixeerd, zodat het mes voldoende weerstand bood.
Gelet op de verklaring van verdachte heeft verdachte als enige het mes gehanteerd.
Verder bevat het dossier geen aanwijzingen dat de steekwond in het hart door een eventuele val, of anders dan als gevolg van een steekbeweging zelf, veroorzaakt kan zijn. Ook zijn er geen sporen aangetroffen van een worsteling of van een aanval van [slachtoffer ] om het mes van verdachte af te pakken. Integendeel, nadat [slachtoffer ] voor het eerst was geraakt riep zij: “Nu kan ik weg”.
Bovendien volgt uit de verklaring van verdachte dat [slachtoffer ] (pas) in haar armen viel, nadat verdachte bloed ter hoogte van [slachtoffer ] borst en buik zag en dus nadat [slachtoffer ] met het mes in haar hart was geraakt.
Opzet en geestelijke stoornis
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte door het hiervoor omschreven handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Een eventuele geestelijke stoornis bij verdachte staat aan het aannemen van (voorwaardelijk) opzet niet in de weg. Een bewezenverklaring van opzet kan namelijk alleen dan niet worden aangenomen als bij de verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Ten aanzien van verdachte is geenszins gebleken dat bij haar ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen ieder inzicht in de draagwijdte daarvan ontbrak.
Nu een eventuele geestelijke stoornis van verdachte de bewezenverklaring van opzet niet in de weg staat, ligt de vraag voor waarop het (voorwaardelijk) opzet van verdachte gericht is geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de borstkas ter hoogte van de hartstreek vitale onderdelen van het menselijk lichaam aanwezig zijn en dit dus een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Gelet op de aard van de gedraging (het met kracht steken met een mes in de richting van de borstkas ter hoogte van de hartstreek) is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat [slachtoffer ] daardoor zou komen te overlijden. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer ] zou komen te overlijden en was aldus haar opzet voorwaardelijk op dat gevolg gericht. Dit gevolg heeft zich ook verwezenlijkt.
De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten doodslag, wettig en overtuigend bewezen.