beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer 4378641 AZ VERZ 15-174
Beschikking van 6 november 2015
[verzoeker]
,
h.o.d.n. [handelsnaam]
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. M.E.V. Boersma
[verweerder]
wonend te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. F. Aarts
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] houdt zich bezig met inkoop, verkoop, reparatie en onderhoud van aanhangwagens, paardentrailers, boottrailers en caravans. Hij verkoop voorts losse onderdelen van deze zaken alsmede van paardenstallen, paardenboxen e.d. Voorts verricht [verzoeker] laswerkzaamheden voor derden.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedag] 1988, is met ingang van 1 juni 2013 voor bepaalde tijd in dienst getreden van [verzoeker] in de functie van onderhoudsmonteur. Met ingang van 1 juni 2014 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. Partijen zijn een arbeidsuur van 16 uur per week overeengekomen. Het bruto maandloon van [verweerder] bedraagt € 827,02 exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Metaal en Technische bedrijfstakken van toepassing. Op grond van de cao en de arbeidsovereenkomst bedraagt de door [verzoeker] in acht te nemen opzegtermijn één maand.
2.3.
Naast [verweerder] heeft [verzoeker] nog twee andere werknemers in dienst.
2.4.
In juni 2015 heeft [verweerder] zonder daarover met [verzoeker] in overleg te treden een laskap besteld waarvoor aan [verzoeker] een bedrag van € 1.973,51 in rekening is gebracht.
2.5.
Op 3 augustus 2015 heeft [verweerder] vanaf 14.00 (of 14.20 uur) uur verlof genomen. Op dat moment was nog één andere werknemer aanwezig. De tweede werknemer en [verzoeker] waren wegens vakantie afwezig.
2.6.
[verzoeker] heeft [verweerder] op 10 augustus 2015 op non-actief gesteld. [verzoeker] heeft de non-actiefstelling bij e-mail van 17 augustus 2015 bevestigd en [verweerder] in diezelfde e-mail voorgesteld de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst te beëindigen. [verweerder] heeft dat voorstel afgewezen.
4 De beoordeling
4.1.
[verweerder] heeft de verwijten aan zijn adres gemotiveerd weersproken, met uitzondering van het verwijt dat hij zonder overleg een laskap besteld heeft.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] in het geheel niets schriftelijk heeft vastgelegd omtrent de wijze waarop [verweerder] volgens hem in de loop van de tijd dat hij voor [verzoeker] werkt heeft gedisfunctioneerd. Wel heeft [verzoeker] een schriftelijke verklaring van [naam klant] overgelegd (bijlage 5) die (kort gezegd) inhoudt dat [verweerder] op hem als klant een ongemotiveerde indruk maakte en hem mededeelde dat hij er geen zin meer in had. Ter zitting is komen vast te staan dat [naam klant] niet alleen een klant maar ook een vriend van [verzoeker] is. Voorts heeft [verweerder] betwist dat hij zich op dergelijke wijze tegen [naam klant] heeft uitgelaten. Gelet hierop gaat de kantonrechter voorbij aan de inhoud van de door [naam klant] afgelegde verklaring. Als enige verdere “concrete” onderbouwing verwijst [verzoeker] naar een voorval dat (ten tijde van het indienen van het verzoekschrift) ongeveer drie maanden daarvoor zou hebben plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] [verweerder] zou hebben aangesproken op diens lage werktempo en waarbij [verweerder] volgens [verzoeker] op ontoelaatbare wijze heeft gereageerd. Aangezien [verweerder] betwist dat een dergelijk voorval heeft plaatsgevonden, had het op de weg van [verzoeker] gelegen om in ieder geval ter zitting specifiekere stellingen in te nemen omtrent dit voorval. Aangezien [verzoeker] dat heeft nagelaten, heeft hij gelet op de betwisting van [verweerder] op dit punt niet voldaan aan zijn stelplicht en moet het ervoor gehouden worden dat dit voorval niet, althans niet op de door [verzoeker] geschetste wijze heeft plaatsgevonden. Hierdoor is evenmin vast komen te staan dat [verweerder] op onacceptabele wijze heeft gereageerd. Dit geldt evenzeer voor het verwijt van [verzoeker] dat [verweerder] de werkbonnen onjuist invulde. Na de betwisting van [verweerder] op dit onderdeel is een nadere onderbouwing door [verzoeker] van dit verwijt uitgebleven, zodat moet worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] de werkbonnen onjuist invulde.
4.3.
Ten aanzien van het verwijt omtrent het voeren van privételefoongesprekken heeft [verzoeker] ter zitting nader verklaard dat [verweerder] daar meermaals op was aangesproken, dat het, anders dan [verweerder] stelt, wel degelijk ging om privégesprekken omdat [verweerder] zijn telefoon niet opnam als [verzoeker] op het werk aanwezig was en omdat [verweerder] de telefoongesprekken plots beëindigde als [verzoeker] de werkloods binnen kwam. Een repliek van [verweerder] op dit onderdeel is uitgebleven, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [verzoeker] inderdaad regelmatig privételefoongesprekken voerde onder werktijd.
4.4.
Ook staat vast dat [verweerder] zonder toestemming van [verzoeker] op diens naam een laskap (met overdruksysteem) van € 1.973,51 heeft besteld. Wat er ook zij van [verweerder] betoog dat hij een dergelijke laskap nodig had wegens het ontbreken van een afzuiginstallatie in de loods, laat dit onverlet dat hij een dergelijke bestelling uiteraard niet zonder toestemming van [verzoeker] mag plaatsen. [verzoeker] maakt daar [verweerder] terecht een verwijt van. Tussen partijen staat overigens voorts vast dat [verweerder] aan [verzoeker] heeft aangeboden om de laskap cash of door middel van “pinnen bij [verzoeker] ” te betalen en dat [verzoeker] de aangeboden betaling weigerde te accepteren.
4.5.
Dat [verweerder] op 3 augustus 2015 vanaf 14.00 uur (althans 14.20 uur) verlof opgenomen heeft, staat vast. Partijen twisten er over of het [verweerder] was toegestaan om dit verlof op te nemen. [verweerder] stelt dat [verzoeker] op de hoogte was gesteld van en toestemming gegeven had voor dit verlof, terwijl [verzoeker] stelt dat [verweerder] hem niet heeft geïnformeerd en ook geen toestemming had gevraagd. De kantonrechter is op grond van de volgende overwegingen van oordeel dat een verdere beslissing over de vraag wie op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft achterwege kan blijven.
4.6.
[verzoeker] stelt dat het ongeoorloofd opnemen van verlof voor hem de spreekwoordelijke druppel is geweest en dat dit derhalve, in combinatie met de overige verwijten aan [verweerder] , moet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van [verweerder] . Zelfs indien [verweerder] zonder toestemming van [verzoeker] op 3 augustus 2015 verlof heeft opgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat dit niet zou leiden tot een toewijzing van het verzoek op de zogenoemde “e-grond”. Van het merendeel van de overige verwijten die [verzoeker] [verweerder] maakt is immers niet komen vast te staan dat die terecht zijn. Vast is komen te staan dat [verweerder] zonder toestemming van [verzoeker] een laskap besteld heeft. Dit valt [verweerder] weliswaar te verwijten, maar daar staat tegenover dat [verweerder] heeft aangeboden de laskap zelf te betalen en dat [verzoeker] geen weerwoord heeft gegeven ten aanzien van het verwijt van [verzoeker] dat er geen deugdelijke afzuiginstallatie aanwezig is in het bedrijfspand van [verzoeker] . Voorts staat vast dat [verweerder] privételefoongesprekken heeft gevoerd onder werktijd. Zelfs als [verweerder] op 3 augustus 2015 zonder toestemming enkele uren verlof heeft opgenomen, kan niet worden gezegd dat van [verzoeker] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarvoor zijn deze drie verwijten aan het adres van [verweerder] in onderlinge samenhang bezien niet ernstig genoeg.
4.7.
Het zonder toestemming opnemen van verlof heeft [verzoeker] niet ten grondslag gelegd aan de subsidiaire grond (de “d-grond”), zodat ook in het kader van die te maken beoordeling de vraag of [verweerder] met toestemming van [verzoeker] verlof heeft opgenomen niet beantwoord hoeft te worden. Dat [verweerder] heeft gedisfunctioneerd is voorts (zie rechtsoverweging 4.2.) niet komen vast te staan. De subsidiaire grondslag kan derhalve eveneens niet tot toewijzing van Eussens verzoek leiden.
4.8.
Ter zitting is, omdat [verweerder] dat erkend heeft, komen vast te staan dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Op grond van deze meer subsidiaire grondslag (de “g-grond”) zal het verzoek derhalve toegewezen worden, temeer daar duidelijk is dat een herplaatsing binnen de onderneming van [verzoeker] niet in de rede ligt. Een verdere bespreking van het verweer van [verweerder] dat er door [verzoeker] verzwegen bedrijfseconomische redenen zijn om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden is niet nodig aangezien [verweerder] daar verder geen consequenties aan verbindt en dit verweer er niet aan af doet dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden ontbonden op grond van de verstoorde arbeidsverhouding.
4.9.
Op grond van art. 7:673 lid 1 aanhef en onder a sub 2 BW is [verzoeker] aan [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd.
4.10.
Gelet op de aan [verweerder] toe te wijzen transitievergoeding, zal [verzoeker] op grond van art. 7:686a lid 6 BW een termijn van twee weken na heden gegeven worden binnen welke hij bevoegd is het verzoek in te trekken.
4.11.
Indien [verzoeker] het verzoek niet binnen voornoemde termijn (die afloopt op 20 november 2015) intrekt, zal de arbeidsovereenkomst, gelet op de ingevolge art. 7:671b lid 8 BW in aanmerking te nemen termijn worden ontbonden per 7 december 2015.
4.12.
De in dat geval aan [verzoeker] toe te wijzen transitievergoeding bedraagt dan € 744,32 bruto.
4.13.
In het geval [verzoeker] het verzoek binnen voornoemde termijn intrekt, zal hij veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,00 salaris gemachtigde. Indien [verzoeker] het verzoek niet intrekt, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.