3.3
Het oordeel van de rechtbank
1
Ten aanzien van het primaire feit
Inleiding
Op 22 augustus 2013 vond er door de politie-eenheid Limburg een onderzoek plaats met als doel om een persoon genaamd [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2]) aan te houden wegens verdenking van betrokkenheid bij een aantal ramkraken. Ten behoeve van diens aanhouding werden een observatieteam (verder: OT) en een aanhoudingseenheid (verder: AE) ingezet. De verdachte maakte die dag, tezamen met 5 collega’s, deel uit van dit AE. Het OT was [slachtoffer 2] tijdens het volgen van diens auto een aantal malen kwijtgeraakt, vanwege zijn hoge snelheid (van boven de 200 kilometer per uur). Tijdens het volgen van [slachtoffer 2] nam het OT op enig moment waar dat er in Meerssen een passagier in diens auto stapte. Dit bleek het latere slachtoffer [slachtoffer 1] te zijn. Het OT observeerde op enig moment dat [slachtoffer 2] met zijn personenauto de parkeerplaats van de coffeeshop “[naam]” in Heerlen opreed. Op het moment dat de AE vervolgens de procedure tot het aanhouden van [slachtoffer 2] inzette op deze parkeerplaats, probeerde [slachtoffer 2] met de auto te vluchten. Tijdens deze manoeuvre vond er vervolgens een schietincident plaats, waarbij de bijrijder [slachtoffer 1] door een kogel werd geraakt.2
Aangifte door [slachtoffer 1]
Op 19 september 2013 heeft [slachtoffer 1] aangifte tegen de verdachte gedaan wegens poging doodslag, zware mishandeling dan wel een poging tot zware mishandeling. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verwezen naar zijn eerdere verklaring, afgelegd bij de politie op 27 augustus 2013.3 Op 27 augustus 2013 heeft [slachtoffer 1] als getuige verklaard dat hij zich op 22 augustus 2013 als bijrijder in de auto van [slachtoffer 2] bevond. Bij coffeeshop “[naam]” parkeerde [slachtoffer 2] de auto en ging hij naar binnen, terwijl [slachtoffer 1] in de auto bleef wachten. Nadat [slachtoffer 2] een halve minuut binnen was geweest, nam deze weer plaats op de bestuurdersplaats van de auto. [slachtoffer 1] hoorde kort hierna een geluid achter de auto en toen hij naar achteren keek, zag hij dat een personenauto achter hun auto was gestopt. Er kwamen volgens [slachtoffer 1] twee mannen met zwarte kleding uit deze auto. Toen deze aan weerszijden van de auto stonden, hoorde [slachtoffer 1] harde klappen en hoorde hij dat er werd geroepen “Uit de auto komen!”. Ook hoorde hij dat er “Politie!” werd geroepen. [slachtoffer 2] vergrendelde volgens [slachtoffer 1] de autodeuren. Vervolgens reed [slachtoffer 2] met een behoorlijke snelheid weg en maakte daarbij een bocht van 180 graden. Tijdens het wegrijden werd er volgens [slachtoffer 1] op de ramen van de auto geslagen. Bij het nemen van de bocht zag [slachtoffer 1] dat het raam in het rechter voorportier kapot was. Nadat [slachtoffer 2] de bocht had genomen, reed hij volgens [slachtoffer 1] rechtdoor, waarna hij zich klem reed op de parkeerplaats tussen twee auto’s. Pas toen [slachtoffer 1] door de politie uit de auto was gehaald en op de grond lag, merkte hij dat hij was geraakt. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet weet wanneer de politie heeft geschoten.4 In zijn aangifte van 19 september 2013 heeft [slachtoffer 1] aan zijn eerdere verklaring toegevoegd dat hij zich niet kan herinneren wanneer het woord “politie” werd geroepen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij als bijrijder niet bij machte was om iets te doen en dat hij geen enkele aanleiding heeft gegeven om op hem te schieten.5
Het letsel van [slachtoffer 1]
Zowel de Spoedeisende Hulp van het Atrium Medisch Centrum als dr. [naam], chirurg, hebben een geneeskundige verklaring opgesteld over het letsel van [slachtoffer 1]. Uit de verklaring van het Atrium Medisch Centrum volgt dat bij [slachtoffer 1] een schotwond in zijn thorax links werd aangetroffen, alsook een longcontusie links, een corcontusie met een spoor pericardvocht en een schotwond in de linker arm, waarbij de kogel nog aanwezig was.6 Dr. [naam] heeft deze verwondingen nader omschreven en heeft gerelateerd dat er sprake was van één wond direct naast het borstbeen en één wond iets verder naar links op dezelfde hoogte (bovenrand hart), welke imponeerde als een uitschotwond. Tevens was er sprake van een wond aan de binnenzijde van de linker bovenarm. Uit radiologisch en laboratoriumonderzoek volgde dat de kogel naast het borstbeen op een rib was gestoten en naar opzij was gegaan. De kogel had de wond verlaten via de tweede wond op de borstkas, zonder daarbij vitale schade aan te richten. Door de klap van de kogel zijn er een longkneuzing en een kneuzing van het hartzakje ontstaan. De wonden van [slachtoffer 1] werden op de operatiekamer verzorgd, waarbij de kogel uit zijn arm werd verwijderd.7
De verklaring van de verdachte
Op 23 augustus 2013 heeft de verdachte een verklaring bij de politie afgelegd over hetgeen er op de avond van 22 augustus 2013 is gebeurd. De verdachte, politieagent en AE-lid, werd samen met zijn AE-collega’s [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam] ingezet voor de aanhouding van verdachte [slachtoffer 2]. [naam] en [naam] namen na een korte briefing plaats in een onopvallend dienstvoertuig en werden gevolgd door de overige AE-leden, die in een onopvallend dienstvoertuig (zijnde een Volkswagen Golf) hadden plaatsgenomen. De verdachte had plaatsgenomen achterin het dienstvoertuig, aan de rechterzijde. Tijdens het rijden werd de AE op de hoogte gehouden van de waarnemingen van het OT. Zo vernam het OT op enig moment dat er een passagier naast [slachtoffer 2] zat. Het OT berichtte het AE vervolgens dat [slachtoffer 2] gestopt was bij de coffeeshop “[naam]” te Heerlen. Via de portofoon maakte het OT kenbaar dat het tot actie wilde overgaan. De verdachte en zijn collega’s droegen op dat moment allemaal jassen met opvallende politie-emblemen aan de voor-, zij- (mouw) en achterkant. De verdachte heeft verklaard dat het AE niet de opdracht had om de passagier aan te houden, maar deze diende onder controle te worden gehouden ter beveiliging van omstanders en de AE-leden. Via de portofoon vernam het AE plotseling dat de aanhouding niet in de coffeeshop zou plaatsvinden, maar buiten de coffeeshop. [slachtoffer 2] maakte immers aanstalten om weg te rijden. Volgens de verdachte was er geen tijd om een plan van aanpak te maken en diende men over te gaan op routinematig handelen. Via de portofoon deelde het OT mede dat het de auto van [slachtoffer 2] zou ‘vastzetten’.
De verdachte heeft verklaard dat [naam] de dienstauto vlak achter de auto van [slachtoffer 2] parkeerde en dat hij zag dat de achteruitverlichting van de auto van [slachtoffer 2] aan was. Op het moment dat [naam] de auto stopte, stapte de verdachte uit en liep naar de rechtervoorzijde van de auto. De verdachte probeerde het rechter voorportier te openen, maar dit lukte niet. De verdachte riep hierbij “Politie!” en sloeg met zijn vrije hand op de ruit. De verdachte heeft verklaard dat het zijn taak was om de passagier uit de auto te halen, maar dat deze noch [slachtoffer 2] reageerde. Volgens de verdachte kwam de auto van [slachtoffer 2] opeens in beweging. De verdachte hoorde hoe de automotor hoge toeren maakte en hij sloeg met de onderzijde van de kolf en later met de loop van het pistool op de ruit van het portier, terwijl hij de inzittenden bleef aanroepen. De auto van [slachtoffer 2] schoot volgens de verdachte weg.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren hoe de auto is weggereden. Hij liep met de auto mee en wist niet waar zijn collega’s zich op dat moment bevonden. De verdachte heeft verklaard dat de auto probeerde weg te rijden van de parkeerplaats. Hij was bang dat de auto zijn collega’s omver zou rijden en hij vreesde voor zijn eigen leven. De verdachte heeft verklaard dat hij mensen aan de kant zag springen en vervolgens instinctief reageerde. Op dat moment heeft de verdachte op [slachtoffer 2] gericht en geschoten. Hij wilde de Golf stoppen en was gefocust op de bestuurder. Hij stond of liep op dat moment rechts van de auto en kon in de auto kijken. Volgens de verdachte verbrijzelde de rechterportierruit na het schot. De verdachte zag echter hierop geen reactie bij de inzittenden. De auto reed weg en kwam op de parkeerplaats in aanrijding met twee auto’s, waaronder de onopvallende dienstauto van [naam] en [naam]. Hierna bleef de auto stilstaan en werden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit de auto gehaald. Op dat moment begreep de verdachte pas dat [slachtoffer 1] geraakt was. Volgens de verdachte was de dreiging en gevaarzetting pas voorbij op het moment dat [slachtoffer 2] werd aangehouden.8
Ter terechtzitting heeft de verdachte aan zijn verklaring bij de politie toegevoegd dat het zijn taak was om zich bezig te houden met de bijrijder. Dit wist de verdachte gezien zijn zitplaats in het voertuig van de AE. De agenten links in het voertuig zouden zich met de bestuurder bezig houden, de agenten rechts in het voertuig met de passagier. Het hele incident duurde volgens de verdachte maar enkele seconden en verliep heel snel. De verdachte voelde hoe zijn nekharen overeind gingen staan en het zweet hem uitbrak. Zijn oren begonnen te suizen en hij voelde zijn eigen hartslag. De verdachte heeft verklaard dat hij bang was om zijn leven te verliezen. Hij stond op een armlengte van de auto vandaan. Volgens de verdachte kon hij niet inschatten waar de auto heen zou gaan. De verdachte heeft verklaard dat hij niet precies weet wanneer het schot is gevallen. Hij heeft met gestrekte armen geschoten. De verdachte keek over zijn loop, maar richtte niet met de korrel en had op dat moment zicht op [slachtoffer 2]. Hij dacht dat hij [slachtoffer 2] in zijn romp zou raken. Op dat moment bevond [slachtoffer 1] zich niet in de baan van het vuurwapen. Hij zag op dat moment niet waar zijn collega’s stonden. De verdachte heeft verklaard dat hij niet kan verklaren hoe [slachtoffer 1] kon worden geraakt.9
De reconstructie aan de hand van de bewakingsbeelden van “[naam]”
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de reconstructie van het verloop van de gebeurtenissen op de parkeerplaats van “[naam]” getoond, opgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut. De totale reconstructie bedraagt 21,3 seconden. Op de beelden is het parkeerterrein van “[naam]” vanuit drie verschillende gezichtspunten, opgenomen met vier verschillende bewakingscamera’s, zichtbaar. De beelden bestrijken de tijdslijn van het arriveren van de auto’s van het OT en de AE tot het moment waarop de AE-leden overgaan tot de aanhouding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Op de bewakingsbeelden van iedere afzonderlijke bewakingscamera is ieder lid van de AE, alsook getuige L115, met kleur ingetekend. Deze beelden vertonen simultaan hetgeen er zich in de avond van 22 augustus 2013 heeft afgespeeld tijdens de inzet van de AE. De rechtbank neemt op deze reconstructie het navolgende waar.
Uit deze beelden volgt dat de personenauto van [slachtoffer 2] op de parkeerplaats van coffeeshop “[naam]” staat geparkeerd, als er achtereenvolgens drie onopvallende personenauto’s het parkeerterrein oprijden (seconde 0,6).10 Op basis van de verklaring van getuige L115, die lid van het OT is11, constateert de rechtbank dat de eerste personenauto de auto van het OT is. Deze personenauto rijdt voorbij de auto van [slachtoffer 2] en zet de auto op enige afstand van de auto van [slachtoffer 2] stil zonder deze auto te blokken. Kort hierna is zichtbaar hoe de auto’s van het AE op het parkeerterrein achter de auto van [slachtoffer 2] stoppen. De eerste auto, waarin zich – gezien de verklaring van de verdachte – de verdachte en drie andere AE-leden bevinden, stopt vlak achter de auto van [slachtoffer 2].12 De tweede auto, waarin [naam] en [naam] zich bevinden13, verspert de in-en uitrit van het parkeerterrein. Een derde auto neemt daar weer achter plaats. Op de beelden is zichtbaar dat er zich op dat moment geen andere omstanders op het parkeerterrein bevinden.14 Op seconde 4,3 stapt AE-lid [naam], gezeten links achterin de eerste auto15, uit. Op seconde 5,1 stapt de verdachte (op de beelden gemarkeerd met een lichtbruine kleur) als bijrijder uit de eerste auto van de AE.16 De overige AE-leden stappen eveneens uit de beide personenauto’s, waarbij verdachte en de AE-leden uit de eerste auto, zijnde [naam], [naam] en [naam]17 zich richting de auto van [slachtoffer 2] begeven.
Vanaf seconde 6,6 is zichtbaar hoe de auto van [slachtoffer 2] in beweging komt en vooruit rijdt, waarbij hij vanuit zijn geparkeerde positie een U-vormige manoeuvre maakt. Op dat moment bevindt AE-lid [naam] zich aan de linkerzijde van de auto en de AE-leden [naam], [naam] en de verdachte bevinden zich aan de rechterzijde. Zichtbaar is dat de verdachte zich ter hoogte van het bijrijdersportier van de auto van [slachtoffer 2] bevindt. Vanaf seconde 9,3 is zichtbaar dat de verdachte zijn dienstvuurwapen in zijn rechterhand houdt. Aan het einde van deze U-vormige bocht (seconde 11,7), rijdt de auto van [slachtoffer 2] enkele meters achteruit (tot seconde 14,7). Op seconde 15,0 komt de auto van [slachtoffer 2] in beweging richting de in- en uitrit van het parkeerterrein. Op dat moment bevindt de verdachte zich nog steeds ter hoogte van het bijrijdersportier. Daarna rijdt de auto met een snelheid die toeneemt tot maximaal 26 km/uur, richting de in-en uitrit van het parkeerterrein (seconde 15,6) en op seconde 17,7 tegen een tweetal auto’s aan, waaronder de auto van [naam] en [naam]. De auto rijdt tijdens deze laatste manoeuvre zichtbaar sneller dan tijdens zijn eerdere manoeuvre (de U-bocht). Op seconde 18,9 is de auto van [slachtoffer 2] tot stilstand gekomen.18
Op basis van de verklaringen van de verschillende AE-leden ter plaatsen constateert de rechtbank dat de agenten zich middels kleding met het embleem ‘Politie’, alsook door ‘Politie!’ te roepen, hebben geïdentificeerd als zijnde politie.19 Ook het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft aanvankelijk verklaard dat hij heeft gehoord dat er ‘Politie!’ werd geroepen.
Verschillende AE-leden hebben tevens verklaard dat de motor van de auto van [slachtoffer 2] ronkende geluiden maken en dat deze piepende banden had tijdens de manoeuvre.20
Tussenconclusie
Gezien de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaring van de verdachte en het geconstateerde letsel van [slachtoffer 1] acht de rechtbank bewezen dat de verdachte een kogel heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer 2], waarbij die kogel het lichaam van [slachtoffer 1] is binnengedrongen. De rechtbank stelt vast dat er bijna 12 seconden zitten tussen het wegrijden van [slachtoffer 2] en het tot stilstand komen van diens auto tegen de auto van [naam] en [naam]. De rechtbank constateert op basis van de verklaring van de verdachte en de aangever [slachtoffer 1] dat de verdachte op enig moment tijdens de circa 12 seconden lang durende manoeuvre van [slachtoffer 2] heeft geschoten.
Het moment van schieten
Op de beelden kan de rechtbank het daadwerkelijke schot niet waarnemen. Aan de hand van de bevindingen van het forensisch onderzoek, de reconstructie en de verklaring van AE-leden en de verdachte is de rechtbank evenwel van oordeel dat dit moment wel kan worden vastgesteld.
Uit het onderzoek van de forensische technische ondersteuning op het parkeerterrein volgt dat het aannemelijk is dat er op de Volkswagen Golf van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is geschoten vanaf de rechterzijde, waarbij door het rechter portierraam werd geschoten en het slachtoffer [slachtoffer 1] werd getroffen in de linkerborst.21 Aan de kleding van [slachtoffer 1] is forensisch onderzoek verricht. In een zwart T-shirt werd ter hoogte van de borst en in de linkermouw nagenoeg horizontaal en op een lijn een vijftal gaten aangetroffen. Ter visualisatie werd de bovenkleding van [slachtoffer 1] (een jack en een T-shirt) op een etalagepop gezet, waarbij middels een breinaald de waarschijnlijke baan van het projectiel werd weergegeven. De verbalisanten concludeerden dat het projectiel waarschijnlijk ter hoogte van de rechterborst een inschot veroorzaakte, vervolgens ter hoogte van de linkerborst een uitschot en aan de binnenzijde van de linkerarm wederom een inschot.22
Getuige [naam], zijnde AE-lid, heeft over het schot verklaard dat hij een knal hoorde en dat hij zag dat de verdachte met het vuurwapen in zijn handen bij het bijrijdersportier stond.23
Getuige [naam], tevens AE-lid, heeft verklaard dat [slachtoffer 2] wegstuurde en dat er een schot viel. [naam] weet niet precies wanneer het schot viel, maar het is hem bijgebleven dat de auto in beweging was. Volgens [naam] keek hij op dat moment tegen de achterkant van de auto aan. [naam] heeft vervolgens verklaard dat het schot is gevallen bij het manoeuvreren van de auto.24
Getuige [naam] heeft verklaard dat hij zag dat het voertuig van [slachtoffer 2] vervolgens weer naar voren gaat. [verdachte] ziet hij op dat moment aan de passageriszijde van het voertuig staan. Ook ziet hij [naam] met zijn wapen in zijn handen. Vervolgens geeft de bestuurder volledig gas en ziet hij de auto gaan bewegen. In die fractie van een seconde hoort hij een schot vallen en een ruit sneuvelen.25
Op basis van deze verklaringen en resultaten, de aard van de verwondingen van [slachtoffer 1], en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij zicht had op de bestuurder concludeert de rechtbank dat de verdachte zich ten tijde van het schieten min of meer haaks ten opzichte van [slachtoffer 1] aan de rechterzijde van de auto van [slachtoffer 2] moet hebben bevonden. Gedurende de ongeveer 12 seconden durende manoeuvre van de auto van [slachtoffer 2] is er naar het oordeel van de rechtbank slechts één moment zichtbaar waarop de verdachte zich in deze positie en in de door hem omschreven schiethouding (met gestrekte armen) ten opzichte van de auto van [slachtoffer 2] bevindt, te weten tussen de seconden 15,0 en 15,3. De verdachte heeft op dit moment een enigszins gebukte houding, zodat het vanuit deze houding tevens mogelijk was om – zoals de verdachte heeft verklaard – [slachtoffer 2] te zien en op hem te richten. De rechtbank stelt vast dat dit het moment is waarop de auto van [slachtoffer 2] zijn achteruitrijdende beweging heeft afgerond en deze in beweging komt om vervolgens met toenemende snelheid richting de in- en uitrit van de parkeerplaats te rijden. Op de reconstructie is zichtbaar dat er zich op dat moment niemand in de rijrichting van de auto van [slachtoffer 2] bevindt, met uitzondering van plaatsvervangend AE-commandant [naam], die iets verderop staat. [naam] staat buiten het gezichtsveld van verdachte als verdachte schiet. De overige leden van het AE-team bevinden zich naast of meer achter de auto.26
Het aangetroffen acceleratiespoor is door de Verkeersongevalsanalysedienst onderzocht. Dit had een lengte van 8,95 meter. De auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werd in het verlengde van dit bandenspoor in zijn eindpositie aangetroffen. Uit de analyse van dit spoor volgt dat de bestuurder van de auto ter hoogte van het einde van het spoor heeft gereden met een “indicatieve” snelheid tussen ongeveer 21 en 26 kilometer per uur.27 Gezien de locatie van het aangetroffen acceleratiespoor, in combinatie met de beelden, concludeert de rechtbank dat dit spoor is ontstaan nadat de verdachte in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten. Uit de reconstructie volgt dat de auto van [slachtoffer 2] tussen de seconden 15,0 en 15,3 een snelheid van minimaal 12 en maximaal 13 kilometer per uur had.28
Sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank zal nu de vraag beantwoorden of er zijdens de verdachte sprake was van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op het doden van [slachtoffer 1]. De rechtbank merkt allereerst op dat uit geen van de processtukken volgt dat verdachte het opzet op het doden van [slachtoffer 1] had. Daarom dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met zijn gedragingen ten tijde van het incident willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij mogelijk [slachtoffer 1] zou doden. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn wapen had gericht op de borst van [slachtoffer 2], waarbij het richten zo begrepen dient te worden dat hij niet over de korrel en de loop heeft gekeken maar het vuurwapen met twee gestrekte armen op [slachtoffer 2] heeft gewezen. [slachtoffer 2] bevond zich echter in een bewegende en manoeuvrerende auto. Het was de verdachte bekend dat er zich een passagier naast [slachtoffer 2] in de auto bevond. Door onder deze omstandigheden en op deze wijze op korte afstand van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn wapen af te vuren op romphoogte, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij mogelijk [slachtoffer 1] in plaats van [slachtoffer 2] in zijn rompstreek zou raken en, gezien de ligging van vitale organen in de borststreek, daarbij zou doden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] had.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting nog naar voren heeft gebracht dat verdachte heeft gehandeld conform artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012. De verdachte mocht er volgens de raadsman in redelijkheid van uitgaan dat het gebruik van het vuurwapen in de onderhavige situatie geoorloofd was. Echter, nu de raadsman hier geen uitdrukkelijke conclusies aan heeft verbonden, bijvoorbeeld in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, behoeft het verweer van de raadsman geen (verdere) bespreking. De rechtbank merkt nog op dat de hoofdofficier in zijn schrijven van 12 februari 2014 (sepotbeslissing) tot de conclusie is gekomen dat verdachte in strijd met de Ambtsinstructie van Politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren heeft gehandeld.