4.1
De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van het verzoek
De zaak met bovengenoemd parketnummer is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 26 maart 2013, waarbij de verzoeker is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Het aanvankelijk door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is op 4 november 2013 ingetrokken.
De rechtbank is bevoegd en het verzoekschrift is tijdig ter griffie ingediend.
De zaak tegen de verzoeker is, voor wat betreft de ten laste gelegde feiten waarvoor de verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven, geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
4.2
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering
De rechtspraak heeft oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Naast deze oriëntatiepunten die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging, is in de loop der jaren door de rechtspraak (het LOVS) nog een aantal andere afspraken ter bevordering van de rechtseenheid gemaakt, waaronder normbedragen voor de schadevergoeding wegens ‘ten onrechte’ in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Op dit moment zijn de normbedragen ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering:
- -
voor het verblijf in een politiecel: € 105,00 per dag;
- -
voor het verblijf in een huis van bewaring: € 80,00 per dag;
- -
voor het verblijf in een huis van bewaring in beperkingen of in een extra beveiligde inrichting: € 80,00 + € 25,00 per dag.
In de afgelopen jaren hebben de verschillende gerechten de vraag of deze normbedragen slechts zien op immateriële schade of dat ze ook vermogensschade bevatten, wisselend beantwoord. Nog altijd is er geen vaste lijn in de jurisprudentie te ontdekken.
In de afgelopen periode was het uitgangspunt van de rechtbank Limburg dat de normbedragen in beginsel zowel immateriële als materiële schade behelzen en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken, indien toepassing ervan tot een onbillijke situatie zou leiden. Met deze beschikking formuleert de rechtbank Limburg een nieuw uitgangspunt, zoals hierna wordt toegelicht.
De rechtbank is, gelet op de relatief beperkte hoogte van de normbedragen, van oordeel dat deze bedragen slechts zouden moeten zien op vergoeding van immateriële schade. Immers, indien deze normbedragen ook een component vermogensschade zouden behelzen, zou de hoogte van het resterende bedrag voor de immateriële schadevergoeding in veel gevallen verwaarloosbaar zijn, hetgeen tot een onbillijke situatie en, afhankelijk van de hoogte van de vermogensschade, tot rechtsongelijkheid leidt. Bovendien is de rechtbank bij nader inzien van oordeel dat als uitgangspunt voor vergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dient te gelden dat een vergoeding wordt toegekend voor daadwerkelijk geleden vermogensschade als rechtstreeks gevolg van ondergane detentie. In dit systeem zou niet passen dat voor die schade een forfaitaire component ligt besloten in de normbedragen, temeer daar vermogensschade, zeker in de vorm van gederfde inkomsten, nauwkeurig kan worden berekend, hetgeen op zich al meebrengt dat voor de berekening daarvan geen behoefte bestaat aan het hanteren van forfaitaire bedragen. (Zie: ECLI:NL:GHDHA:2014: 1594.) Dit betekent dat goed onderbouwde gederfde inkomsten, naast toekenning van het forfaitaire bedrag, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de hoogte van de gederfde inkomsten overweegt de rechtbank het volgende.
De verzoeker heeft vijftien weken, te weten van 27 november 2012 tot en met 12 maart 2013, in voorarrest doorgebracht.
In zijn verzoekschrift heeft de verzoeker aangegeven dat hij in een periode van negen weken voorafgaand aan zijn aanhouding en inverzekeringstelling gemiddeld netto € 403,66 per week heeft verdiend en voor de gehele periode van zijn voorarrest een bedrag van € 6.054,90 heeft gederfd.
De rechtbank komt echter uit op een ander bedrag. Uit de overgelegde loonstroken blijkt dat de verzoeker in de periode van negen weken voorafgaande aan zijn voorarrest in totaal een bedrag van € 2.988,02 netto heeft verdiend. Dit komt neer op een bedrag van € 332,00 per week. Gedurende de vijftien weken voorarrest heeft de verzoeker dan een netto-inkomen gederfd van € 4.980,00.
Het voorgaande impliceert dat verzoeker in beginsel aanspraak zou kunnen maken op voormeld bedrag als schadevergoeding voor gederfde inkomsten. Verzoeker heeft echter gedurende zijn detentieperiode kosten van levensonderhoud bespaard. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze besparingen op het toe te kennen bedrag ter vergoeding van vermogensschade in mindering te worden gebracht.
Voor de hoogte van deze besparingen zoekt de rechtbank aansluiting bij het normbedrag dat het NIBUD ter zake heeft berekend, te weten een bedrag van € 10,00 per dag. Uitgaande daarvan en in aanmerking genomen dat verzoeker 106 dagen in detentie heeft doorgebracht, dient een bedrag van € 1.060,00 op vorenbedoeld bedrag in mindering te worden gebracht.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om een bedrag van € 3.920,00 als schadevergoeding voor gederfde inkomsten aan verzoeker toe te kennen.
De verzochte schadevergoeding voor de ontruiming van de loods zal de rechtbank niet toewijzen, nu deze post niet als rechtstreekse schade ten gevolge van het voorarrest kan worden aangemerkt. De schade is een rechtstreeks gevolg van de ontruimingsbeslissing van de verhuurder en slechts een afgeleid gevolg van de detentie.