RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Datum uitspraak: 12 februari 2013
Zaaknummer: C/03/169234 / FA RK 12-211
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. L. Saritas,
[verweerder],
wederpartij, verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. I.F.H. Nelissen.
1 Verloop van de procedure
De vrouw heeft op 20 februari 2012 een verzoekschrift tot wijziging c.q. vaststelling van kinderalimentatie ingediend.
Een afschrift van het verzoekschrift is bij aangetekend schrijven van 23 februari 2012 door de griffier van deze rechtbank aan de man toegezonden.
Door de man is op 18 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
Door de vrouw zijn bij brief van 4 september 2012 producties 14 tot en met 18 ingediend.
Door de man zijn bij brief van 23 januari 2013 producties 10 tot en met 17 ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 5 februari 2013.
2 Beoordeling:
Op 1 januari 2013 is in werking getreden Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart).
Ingevolge artikel CII, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart, gaan zaken die op 31 december 2012 bij de rechtbank Maastricht aanhangig waren op 1 januari 2013 van rechtswege over naar de rechtbank Limburg. Ingevolge artikel CIVA, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart worden, voor zover hier van belang, verzoekschriften en andere processtukken in aanhangige of aanhangig te maken zaken, tot kennisneming waarvan op 31 december 2012 de rechtbank Maastricht bevoegd was, met ingang van
1 januari 2013 aangemerkt als processtukken in zaken tot kennisneming waarvan bevoegd is de rechtbank Limburg.
Bij vonnis van de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement te Tongeren (België) van 4 oktober 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en naar de rechtbank aanneemt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De man is bij vonnis van het Vredegerecht te Maasmechelen (België) van 15 februari 2011 voor zover van belang veroordeeld met ingang van februari 2011 tot betaling van een bedrag van € 275,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (onderhoudsbijdrage) van het minderjarig kind van partijen genaamd [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [1997].
Uit het laatstgenoemde vonnis blijkt dat partijen een akkoord hadden bereikt over het door de man ten behoeve van respectievelijk de vrouw te betalen partnerbijdrage (van € 650,- per maand) en de beide kinderen te betalen onderhoudsbijdragen (voor elk € 275,- per maand). Ter zitting op 5 februari 2013 is gebleken dat partijen in de schorsing van de behandeling van de zaak door de Vrederechter te Maasmechelen, beiden bijgestaan door advocaten, een akkoord hebben bereikt in voormelde zin, waarna dit aan de Vrederechter is medegedeeld. De Vrederechter heeft daartoe overwogen dat gelet op het bereikte akkoord de diverse wettelijke parameters niet meer vermeld moeten worden.
De vrouw verzoekt, na wijziging ter zitting, dat de man zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.380,- bruto per maand, ingaande 4 oktober 2011, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige], welke thans nog steeds het hoofdverblijf heeft bij de vrouw, althans een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Zij stelt dat het kind behoeftig is en dat de man in staat moet worden geacht een hogere bijdrage ten behoeve van [minderjarige] te betalen omdat hij daartoe voldoende draagkracht heeft.
De man heeft tegen toewijzing van het verzoek gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat partijen in 2011 over de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] een akkoord hebben bereikt dat niet alleen de strekking had te werken voor de duur van de echtscheidingsprocedure maar ook voor de periode daarna. Immers partijen hebben zowel in hun processtukken als ter zitting op 5 februari 2013 duidelijk aangegeven dat de man, conform afspraak, ná de uitgesproken echtscheiding de afgesproken onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] aan de vrouw is blijven betalen en dat daarbij die bijdrage op basis van de jaarlijkse indexatie is verhoogd.
Aldus is sprake van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1: 401 lid 1 BW waarvan wijziging kan worden verzocht zoals verwoord in het eerste of in het vijfde lid van dit artikel 401 BW.
Ter zitting heeft de vrouw bij monde van haar advocaat eerst in tweede termijn gesteld dat het verzoek uitsluitend is gegrond op voornoemd eerste lid. Zij heeft dit ter zitting toegelicht door te stellen dat de man vóór of ten tijde van het indienen van het wijzigingsverzoek is gaan samenwonen. De man heeft dit feit ter zitting betwist.
De vrouw heeft van haar kant de gestelde wijziging van omstandigheden niet onderbouwd, bijvoorbeeld middels verklaringen van getuigen of anderszins en evenmin op dit punt bewijs van haar stelling aangeboden. Een en ander heeft, mede gezien het late moment waarop zij de wijziging van omstandigheden heeft gesteld en waar de man in zijn verweerschrift reeds naar voren had gebracht dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is geweest, uitdrukkelijk wel op haar weg gelegen. Nu zij dit niet heeft gedaan, heeft zij haar stelling onvoldoende gemotiveerd en moet daaraan voorbij worden gegaan.
Dit brengt met zich mee dat een wettelijke grond om de bedoelde overeenkomst te wijzigen, ontbreekt zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
Met de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de man op de keper beschouwd nodeloos in rechte heeft betrokken. Een proceskostenveroordeling is dan ook op zijn plaats zoals hierna in het dictum zal worden bepaald.
3 Beslissing:
Veroordeelt de vrouw in de proceskosten aan de zijde van de man en begroot deze tot aan deze beschikking op € 267,00 (griffierechten) en € 904,00 (advocaatkosten, 2 punten à tarief II)
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frenay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch:
-
door de verzoekende partij en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
-
door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na betekening daarvan
of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.