Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2021:5114

Rechtbank Gelderland
27-09-2021
10-11-2021
AWB - 20 _ 820 ea
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Omzetbelasting en inkomstenbelasting. De inspecteur heeft een boekonderzoek ingesteld bij eiser, die een pizzeria exploiteert. De inspecteur heeft hierbij gebruik gemaakt van de resultaten van een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD. In het onderzoek is op camerabeelden vastgelegd dat eiser op een bepaalde dag inkopen heeft gedaan bij een groothandel. De inspecteur heeft vastgesteld dat eiser deze inkopen niet heeft verantwoord in zijn administratie en stelt dat sprake is van verzwegen omzet. In beroep komen aan de orde de omkering en verzwaring van de bewijslast, de redelijke schatting en de vergrijpboeten.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2021/2717
V-N 2021/53.2.5
Viditax (FutD) 2021111101
FutD 2021-3488

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/820 tot en met 20/824, 20/829, 20/830, 20/831 en 20/397

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser de volgende belastingaanslagen opgelegd, alsmede de daarop betrekking hebbende rente- en boetebeschikkingen:

  • -

    een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.963, een boetebeschikking van € 3.432 en een beschikking heffingsrente van € 1.172;

  • -

    een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.782, een boetebeschikking van € 8.217 en een beschikking belastingrente van € 2.245;

  • -

    een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.466, een boetebeschikking van € 21.616 en een beschikking belastingrente van € 4.501;

  • -

    een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.584, een boetebeschikking van € 7.166 en een beschikking belastingrente van € 923;

  • -

    een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) voor het jaar 2011 van € 900, een boetebeschikking van € 450 en een beschikking heffingsrente van € 154;

  • -

    een naheffingsaanslag OB voor het jaar 2012 van € 2.160, een boetebeschikking van € 1.080 en een beschikking belastingrente van € 320;

  • -

    een naheffingsaanslag OB voor het jaar 2013 van € 5.359, een boetebeschikking van € 50 en een beschikking belastingrente van € 633;

  • -

    een naheffingsaanslag OB voor het jaar 2014 van € 1.051, een boetebeschikking van € 50 en een beschikking belastingrente van € 84;

  • -

    een naheffingsaanslag OB voor het jaar 2015 van € 2.047 en een beschikking belastingrente van € 83.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 december 2019, 19 december 2019 en 14 januari 2020 de belastingaanslagen en de bijbehorende rente- en boetebeschikkingen als volgt verminderd:

  • -

    de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.691, de boetebeschikking tot € 1.680 en de beschikking heffingsrente tot € 1.148;

  • -

    de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.852, de boetebeschikking tot € 3.997 en de beschikking belastingrente tot € 2.178;

  • -

    de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.036, de boetebeschikking tot € 7.567 en de beschikking belastingrente tot € 3.449;

  • -

    de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.777, de boetebeschikking tot € 1.809 en de beschikking belastingrente tot € 693;

  • -

    de naheffingsaanslag OB voor het jaar 2011 tot € 860, de boetebeschikking tot € 215 en de beschikking heffingsrente tot € 147;

  • -

    de naheffingsaanslag OB voor het jaar 2012 tot € 2.066, de boetebeschikking tot € 516 en de beschikking belastingrente tot € 306;

  • -

    de naheffingsaanslag OB voor het jaar 2013 tot € 4.780 en de beschikking belastingrente tot € 565, waarbij de boetebeschikking van € 50 is gehandhaafd;

  • -

    de naheffingsaanslag OB voor het jaar 2014 tot € 555 en de beschikking belastingrente tot € 44, waarbij de boetebeschikking van € 50 is gehandhaafd;

  • -

    de naheffingsaanslag OB voor het jaar 2015 tot € 1.940 en de beschikking belastingrente tot € 79.

Eiser heeft tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser drijft een horecaonderneming (een eenmanszaak) onder de naam [naam 5] . Het restaurant heeft 24 zitplaatsen, ook kunnen maaltijden worden afgehaald of worden bezorgd.

2. Eiser heeft voor de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 aangiften IB/PVV ingediend en een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 23.566 (2011), € 72.547 (2012), € 54.203 (2013) en € 38.959 (2014). Voor de jaren 2011 tot en met 2015 heeft eiser aangiften omzetbelasting ingediend.

3. Verweerder heeft op 4 december 2012 bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 en omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2010 tot en met 30 september 2012. Hiervan is een controlerapport opgemaakt met datum 3 juni 2013. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de

administratie heeft hij niet bewaard:

- de kladaantekeningen dagontvangsten

- de werkbriefjes

- de bezorgbonnen

(…)”

4. Met dagtekening 26 juli 2013 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 vastgesteld. Hierbij is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.736.

5. Met dagtekening 11 april 2014 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Naar aanleiding van een ingediend bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 56.102.

6. Met dagtekening 26 november 2015 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 vastgesteld. Hierbij is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.326 in verband met een correctie van de startersaftrek.

7. De FIOD is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [naam 6] . In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft op 8 mei 2014 een doorzoeking bij [naam 6] plaatsgevonden. Hierbij heeft de FIOD in diverse vuilcontainers verschillende verkoopfacturen aangetroffen, waaronder een factuur op naam van [naam 7] , [adres] ( [naam 7] ) met een factuurbedrag van € 440,09. Ook heeft de FIOD beeldmateriaal aangetroffen dat afkomstig is van twee beveiligingscamera’s die zijn gericht op de voor- en achterkant van de verkoopbalie van [naam 6] . In het procesdossier bevindt zich een usb-stick met daarop onder meer beeldmateriaal van deze twee beveiligingscamera’s van 1 mei 2014 vanaf 15:45 uur.

8. In een door opsporingsambtenaren van de FIOD opgesteld proces-verbaal van 14 oktober 2014, betreffende het verhoor van [naam 8] , een medewerker van [naam 6] , is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Vraag verbalisanten:

Op welke wijze bestellen de klanten van [naam 6] hun

producten, hoe verkrijgen ze die goederen en op welke wijze wordt er betaald?

Antwoord gehoorde:

Bij mensen die aan de balie komen wordt de identiteit niet gecontroleerd. De identiteit

van nieuwe klanten wordt ook niet gecontroleerd. In deze gevallen wordt gevraagd naar

de KvK-gegevens.

Bestellingen worden door mij in het SAP-systeem ingevoerd. De bestelling wordt via de

scanner doorgezonden naar het magazijn. Ik krijg bericht wanneer de bestelling gereed

staat. Op dat moment is ook de factuur in het systeem al klaar. Ik controleer of er nog

wijzigen zijn en print vervolgens de uitgaande factuur. De factuur wordt in één van de

acht routebakken gelegd. De factuur bestaat uit vier exemplaren, een witte, roze, een

gele en een blauwe. Het gele en blauwe exemplaar worden door mij per route weggezet.

De controleur controleert het gele en de blauwe exemplaar op product, aantallen en

dergelijke.

Als dat klaar is wordt het gele exemplaar aan de kar gehangen zodat de chauffeur weet

dat de controle is geweest. De chauffeur gaat namelijk niet eerder laden voor dat deze

controle is geweest.. Het blauwe exemplaar gaat terug in zijn routebak.

De chauffeur neemt het witte en roze exemplaar mee op transport. Het witte exemplaar

is voor de afnemer en het roze exemplaar komt terug met de betalingsgegevens. De

chauffeur rekent zijn route de volgende dag af met (…) . Het blauwe exemplaar

wordt weggegooid nadat is afgerekend. Het roze formulier is voor de boekhouding.

Bij het afhalen van de goederen aan de balie wordt de bestelling in het systeem gezet en

wijkt de werkwijze niet af van wat ik net heb aangegeven.

Noot verbalisanten:

Tijdens de doorzoeking op 08 mei 2014 bij [naam 6] en [naam 9]

heeft een collega van ons met u gesproken en heeft u gevraagd naar de

contante balietransacties van [naam 6] .

U gaf toen hierop het volgende aan:

‘De klant rekent contant af, krijgt het bovenste witte blad van het ketting formulier

(= factuur) en de medewerker van [naam 6] boekt het ontvangen

bedrag in het computerprogramma SAP. Het rode, gele en blauwe exemplaar

van de factuur worden vervolgens weggegooid.”

Vraag verbalisanten:

Is dit een goede weergave van de contante balietransactie van [naam 6]

en zo ja, waarom worden alle doorslagen van verkoopfacturen weggegooid?

Antwoord gehoorde:

Dit klopt dus niet, het roze formulier wordt niet weggegooid. Ik heb net aangegeven wat

de werkwijze is.

Vraag verbalisanten:

U werkt al enkele jaren voor [naam 6] , bent u zodoende bekend met de klanten die

bij u aan de verkoopbalie komen?

Antwoord gehoorde:

Ik weet meestal wel wie de klanten zijn, hiermee bedoel ik dat ik de mensen niet

persoonlijk ken maar vaak wel weet bij welk bedrijf ze horen als ik naam van het bedrijf

hoor.

(…)

Bij baliebezoekers vraag ik altijd welke bedrijfsnaam ik in het systeem moet

opzoeken. Als het systeem de bedrijfsnaam kent neem ik de bestelling op. Er zijn ook klanten die geen belangstelling hebben voor hun facturen. Als de klant geen belangstelling heeft voor de factuur komt het ook voor dat de factuur gelijk wordt weggegooid. Dit betreft dan het witte, gele en blauwe exemplaar van de factuur. Ik heb er niet bij stil gestaan waarom de klant geen belang had bij de factuur. Het roze factuur komt altijd in het bakje voor de administratie van [naam 6] die ik op het einde van de dag afreken.

(…)

Vraag verbalisanten:

Wat maakt dat de eigenaar van de Duitse onderneming (…) via u inkoopt bij [naam 6] en wordt er vervolgens een factuur opgemaakt op naam van de niet bestaande (…)?

Antwoord gehoorde:

De klant komt aan de balie en bestelt op naam van (…) Ik voer de bestelling uit

op basis van de klantgegevens die in het systeem zijn ingevoerd. Wanner dezelfde klant

bestelt op naam van (…) wordt de bestelling ook uitgevoerd aan de hand van de

gegevens zoals die in het systeem staan. Ik heb op het systeem vertrouwd en er verder niet bij stil gestaan wat de gevolgen zijn van het weggooien van de facturen. U houdt mij voor dat dit veel vaker voorkomt en dat dit ook is geconstateerd bij andere medewerkers van de balie. Ik kan hierop zeggen dat ook de andere medewerkers van de balie op dezelfde manier werken als ik.

Noot verbalisanten:

Wij tonen u document nummer (…), zijnde een factuur op naam van [naam 7] , [adres] met factuurbedrag € 440,09.

Deze factuur is aangetroffen tijdens de doorzoeking van 08 mei in de vuilnisbak van [naam 6]

.

Onderzoek is naar voren gekomen dat [naam 7] in de [adres] niet

bestaat. Er is dus in dit geval sprake van een vermoedelijk valse factuur.

Tevens tonen wij u de camerabeelden van 01 mei 2014 omstreeks het tijdstip (15.51 uur)

dat deze factuur door u is opgemaakt.

Op deze camerabeelden (die zijn opgenomen vanuit 2 cameraposities welke zijn gericht

op de voor- en achterkant van de verkoopbalie) zijn ‘de activiteiten” op 01 mei 2014

vanaf omstreeks 15.45 uur te zien zijn bij [naam 6] .

Op deze beelden is te zien dat u bij de verkoopbalie van [naam 6] een factuur

opmaakt op 01 mei 2014 omstreeks 15.51 uur, op naam van [naam 7] , [adres]

.

Op de beelden is tevens te zien dat door de onbekende klant aan u een contant

geldbedrag ad € 440,-- (het factuurbedrag is € 440,09) wordt betaald.

Op de beelden is tevens te zien dat de factuur met uitzondering van het roze exemplaar

wordt weggegooid en dat de afnemer geen factuur meeneemt.

Vraag verbalisanten:

Wie de persoon is op deze beelden?

Antwoord gehoorde:

(…) Ik herken mijzelf achter de balie en de klant herken ik als iemand die wel vaker een bestelling komt afhalen op naam van [naam 7] . Ik zie ook dat ik geen exemplaar van de factuur aan de klant geef en dat ik deze in de afvalbak gooi. Ik vraag altijd aan de klant of zij een factuur willen. Als dit niet het geval is gooi ik de factuur weg, met uitzondering van het roze exemplaar dat bestemd is voor de administratie van [naam 6] .

U laat mij via Google Maps een foto zien van het adres [adres] en ik

zie dat dit een adres is met uitsluitend een woning. Ik zie dat het geen adres is van [naam 7]

. Ik heb nogmaals, de klantgegevens uit het systeem gebruikt en kom er nu achter

dat deze gegevens niet kloppen.

(…)

Noot verbalisanten:

Uit door ons verricht onderzoek is naar voren gekomen dat de persoon welke bij u heeft

ingekocht op 01 mei 2014 omstreeks 15.51 uur op naam van de valse klantnaam [naam 7]

, [adres] [voornaam] [achternaam eiser], geboren [datum] en wonende

[adres 2] is.

Wij tonen u document nummer DOC-060 zijnde een pasfoto van [voornaam] [achternaam eiser] .

[voornaam] [achternaam eiser] is de eigenaar van [naam 5] in [plaats] .

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u ons vertellen over deze klant van [naam 6] met het [naam 6]

klantnummer [nummer] ?

Antwoord gehoorde:

De persoon op de foto is degene die namens [naam 7] [plaats 2] de bestellingen

deed bij [naam 6] en die ik herken als [voornaam] [achternaam eiser] . Dit is een klant die al vóór mijn tijd

op kantoor bestellingen deed. Ik ken [voornaam] [achternaam eiser] niet persoonlijk maar wel als klant. Hij

kwam regelmatig met verschillende tussenpozen bestellingen doen bij [naam 6]

[voornaam] [achternaam eiser] bestelt ook op naam van [naam 5] in [plaats] . De

bestellingen worden elke week op donderdag in [plaats] afgeleverd. Soms worden de

bestellingen ook afgehaald.

Noot verbalisanten:

Wij tonen u een overzicht van de verkopen op naam van [naam 7] [plaats 2] en [naam 5]

uit [plaats] , ons documentnummer DC-061.

Op de camerabeelden behorende bij de verkoopfacturen van [naam 7] [plaats 2]

herkennen wij telkens [voornaam] [achternaam eiser] , de eigenaar van [naam 5] uit [plaats] .

(= contante afhaal bij de verkoopbalie van [naam 6] )

Uit onderzoek komt naar voren dat de goederen op naam van “ [naam 5] ” te

[plaats] telkens door de chauffeur van [naam 6] naar [plaats] worden

gebracht. De goederen op naam van de valse klantnaam [naam 7] te [plaats 2]

worden telkens door [voornaam] [achternaam eiser] opgehaald bij [naam 6] in [woonplaats] en aldaar

contant betaald.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u daarover vertellen?

Antwoord gehoorde:

Ik zie dat door [naam 6] aan beide bedrijven wordt geleverd. Deze gegevens stonden al

in het systeem voordat ik op kantoor kwam.

Vraag verbalisanten:

Hoe weet u dat u een factuur moet opmaken voor de valse klantnaam [naam 7]

[plaats 2] of [naam 5] uit [plaats] ?

Antwoord gehoorde:

[voornaam] [achternaam eiser] deelde mee op welk bedrijf de factuur te naam moest worden gezet. Hij gaf

ook aan of de bestelling moest worden gebracht of door hem zelf werd meegenomen.

(…)”

9. In een door opsporingsambtenaren van de FIOD opgestelde proces-verbaal van 3 november 2014, betreffende een verhoor van eiser, is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Vraag verbalisanten:

Op welke wijze vinden de bestellingen plaats bij [naam 6]

(handelsnaam en hierna te noemen [naam 6] ) inzake de benodigdheden voor uw

onderneming “Pizzeria Grillrestaurant [naam 5] ”?

Antwoord gehoorde:

Op de donderdag brengen ze de spullen naar [plaats] . Ze bellen altijd op de dinsdag

op en vragen naar mijn bestelling. Het grootste gedeelte van mijn benodigdheden haal ik

bij [naam 6] . Mijn döner koop ik in bij [naam 10] in Duitsland en mijn spiesen shoarma

koop ik bij [naam 11] in [woonplaats] . Als ik toch nog wat spullen nodig heb dan rijd in

[woonplaats] toe naar [naam 6] en koop dan de spullen in die ik ook nog nodig heb.

(…)

Noot verbalisanten:

Wij tonen u documentnummer DOC-032.

Het betreft hier een verkoopfactuur van [naam 6] met factuurdatum 01 mei 2014, op

naam van “ [naam 7] , [adres] ”.

Het totale factuurbedrag bedraagt € 440,09.

Deze factuur hebben wij aangetroffen tijdens de doorzoeking bij [naam 6] op 08

mei 2014.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u ons vertellen over de naam “ [naam 7] , [adres] ”?

Antwoord gehoorde:

Deze factuur zegt me niets. Ik kan u zeggen dat ik altijd het witte exemplaar meekrijg

van [naam 6] . Die doe ik in mijn mijn kasboek. [naam 7] [adres]

zegt me totaal niets. Nooit van gehoord.

Ik heb op nooit inkopen gedaan op deze naam.

De goederen op deze factuur komen wel overeen met de goederen die ik ook inkoop

voor mijn bedrijf. Deze factuur zegt me ook niets.

Noot verbalisanten:

Wij hebben onderzoek gedaan naar deze firma

‘ [naam 7] , [adres] ”.

Uit dat onderzoek (Kamer van Koophandel, Belastingdienst systemen, Internet en Tom

Tom) is naar voren gekomen dat er geen [naam 7] , [adres]

voorkomt in de genoemde systemen.

Wij zijn in [plaats 2] geweest bij het pand [adres] , het betreft hier een klein

vrijstaand huisje in een rustige woonwijk van [plaats 2] .

Uit de systemen is naar voren gekomen dat er op bovengenoemd adres nooit een

pizzeria met de naam “ [naam 7] ” is ingeschreven geweest.

Vermoedelijk is hier dus sprake is van een valse verkoopfactuur.

Vraag verbalisanten:

Heeft u bij [naam 6] ooit inkopen gedaan t.b.v. uw onderneming “Pizzeria [naam 5]

te [plaats] ” onder de (valse) klantnaam [naam 7] , [adres]

en zo ja waarom?

Antwoord gehoorde:

Nee, misschien is dit een misverstand. Mijn zaak heet ook [deel naam 7] .

Noot verbalisanten:

Uit onderzoek is de digitale administratie van [naam 6] is het volgende naar voren

gekomen:

De factuur van 01 mei 2014 o.n.v. “ [naam 7] ” (bedrag factuur € 440,09), net het

nummer [nummer] is “geproduceerd” binnen de onderneming [naam 6] omstreeks 15.51

uur.

Tijdens de doorzoeking van 08 mei 2014 hebben wij bij [naam 9] de

veiligheids-camerabeelden die zijn opgenomen bij [naam 6] inbeslaggenomen.

De beelden van die dag en dát tijdstip (01 mei 2014, omstreeks 15.51 uur) van de

beveiligingscamera’s die staan opgesteld bij de verkoopbalie van [naam 6]

beoordeeld.

Op die beelden herkennen wij u als degene die van [naam 6] medewerker [naam 8]

een verkoopfactuur heeft gekregen op naam van de valse klantnaam “ [naam 7] te

[plaats 2] ”.

Uit de overige inbeslaggenomen beelden van de beveiligingscamera’s is naar voren

gekomen dat van andere verkooptransacties van [naam 6] op naam van [naam 7] te

[plaats 2] en telkenmale herkennen wij u als degene die inkoopt op naam van de valse

klantnaam “ [naam 7] [plaats 2] ”.

Wij tonen u beelden van 01 mei 2014 die opgenomen zijn met de camera achter de balie.

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie na het zien van deze beelden?

Antwoord gehoorde:

Ik herken mij op de beelden, ik zie ook [voornaam 8] zitten. Ik reken bij hem een bedrag af van

440 euro contant af bij [naam 8] . Dit moet een misverstand zijn.

U vraagt aan mij of ik de goederen die ik op die beelden heb ingekocht ook heb

ingeboekt in mijn kasadministratie van mijn zaak [naam 5] [plaats] .

Nee, dat denk ik niet dat heb ik dan vergeten.

Ik zie op de beelden dat ik de goederen in mijn auto laad en dat ik de factuur van de

[naam 6] medewerker niet heb meegenomen voor mijn administratie.

Ik weet het niet, ik zeg eerlijk dit moet een misverstand zijn.

Ik heb over het feit dat ik vandaag bij de FIOD moet komen over gesproken met mijn

vriendin en met [naam 12] .

Ik weet dat [naam 8] ook vastgezeten heeft. [naam 12] heeft me gezegd dat ik gehoord

zal worden door de FIOD over de wijze waarop ik inkoop bij [naam 6] .

(…)”

10. Verweerder heeft op 6 juli 2016 bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 en de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2015. Het onderzoek is uitgebreid naar de jaren 2011 en 2012. Van het boekenonderzoek is met datum 28 november 2016 een controlerapport opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

2.7

Administratie

De heer [achternaam eiser] verzorgt samen met zijn neef, [naam 13] , de administratie. Dit gebeurt door het handmatig bijhouden van de ontvangsten en uitgaven per kas. Samen met de bankafschriften en de bijbehorende facturen draagt hij het geheel per maand over aan de adviseur ter verdere verwerking.

(…)

De eerste aantekeningen bestaan bij belastingplichtige uit:

- de kasbladen met ontvangsten en uitgaven

- de Z-afslagen (vanaf 2015)

- de bestelbonnen

- de werkbriefjes

- de kladaantekeningen dag-ontvangsten.

De adviseur verzorgt:

- de loonadministratie

- de invoerverslagen van de dagboekmutaties

- de grootboekrekeningen en kolommenbalans

- de specificaties van de voorafgaande journaalposten

- de jaarstukken

- de aangiften inkomstenbelasting

- de aangiften loonheffingen

- de aangiften omzetbelasting.

(…)

4.1.1

Kasverantwoording/geldbeweging

(…)

Op het eind van iedere avond wordt er een Z-afslag gemaakt. Er is dagelijks ongeveer € 500 aan wisselgeld in de kassa. De contante omzet vermeld op de Z-afslag wordt genoteerd in het kasboek. Eens per maand wordt het kasboek opgemaakt.

De ontvangsten en uitgaven worden bij elkaar op één blad genoteerd. Er wordt hierbij geen

rekening gehouden met kruisposten en privéopnamen. De privéopnamen worden door de adviseur op een vast bedrag per maand genoteerd (in 2013 en 2014).

Ontvangstbepaling

De belastingplichtige berekent de ontvangsten aan de hand van kassacontrolestroken.

Kassa

In het bedrijf maakt belastingplichtige gebruik van een kasregister.

De kassa is een Vectron V-Pos Color Touch.

De kassa heeft de mogelijkheid de ontvangsten in te delen naar verschillende omzetgroepen.

Belastingplichtige slaat de kassa per dag af. Er is geen sprake van een kassacontrole. De Z-

afslagen vanuit de kassa worden vanaf 2015 bewaard door belastingplichtige. Er is door een

collega/EDP-er een X-1, X-2 en Z-2 uitdraai gemaakt van de kassa. Hieruit is vast komen te staan dat op dat moment (11 oktober 2016) de detailgegevens van de verkopen beginnen bij

23 september 2016. Vóór deze datum ontbreken de detailgegevens derhalve. Nieuwe gegevens (aanslagen) overschrijven de oudste gegevens.

Kascontrole

Belastingplichtige past geen kascontrole toe.

Negatieve kassaldi

Het hoogste negatieve kasboeksaldo komt voor op:

• 16 november 2014 en bedraagt € 6.362,91.

• Op 15 mei 2015 bedraagt het negatieve kassaldo € 60,38.

De adviseur heeft de volgende omzetbedragen bijgeboekt:

• 2014 € 37.000

• 2013 € 50.182,52 (omzetcorrectie in verband met de realisatie van de in een vorige

controle afgesproken brutowinstmarge van 230%. Het bedrag heeft echter betrekking op

een correctie van 220%)

(…)

Zwarte Inkopen

(…)

Uit dit FIOD onderzoek hebben wij een overzicht verkregen van alle inkopen die gedaan zijn op naam van [naam 5] en [naam 7] . Een kopie van dit overzicht heb ik afzonderlijk aan de adviseur verstrekt.

Op naam van [naam 7] zijn de volgende inkopen gedaan:

Inkoopwaarde

incl. BTW

2011 € 7.078,78

2012 € 16.838,11

2013 € 16.736,57

2014 € 2.850,04

Totaal € 43.503,50

Inkoopnota’s

Inkoopnota’s worden gedeeltelijk niet geboekt.

Uit een FIOD-onderzoek naar de firma [naam 6] hebben wij een overzicht verkregen van alle inkopen welke op naam van [naam 5] zijn gedaan. Deze lijst hebben wij vergeleken met de inkoopnota’s uit de administratie. Hieruit is vast komen te staan dat er inkoopnota’s niet geboekt zijn.

Het gaat om de volgende nota’s:

2013:

(…)

Totaal

€ 9.637

2014:

(…)

Totaal

€ 7.045

(…)

4.2

Brutowinst

(…)

Omdat er in 2015 voor het eerst gewerkt wordt met de balanspost crediteuren hebben wij per jaar opnieuw de inkoopwaarde berekend waarbij er rekening is gehouden met facturen die betrekking hebben op een ander jaar. Ook hebben we de inkoopwaarde aangepast met de niet en dubbel geboekte facturen van [naam 6] . Hieruit komt de volgende berekening:

(…)

4.5

Verwerpen administratie(…)

Ik stel de brutowinstmarge op 230 % van de inkoopwaarde. Hieruit volgen de volgende correcties:

2013 2014 2015

Omzet € 323.718 € 271.765 € 283.980

Inkoopwaarde € 116.431 € 91.200 € 98.708

Brutowinst € 207.287 € 180.565 € 185.273

gecorrigeerde brutowinst op basis van 230% € 267.791 € 209.760 € 227.028

correctie € 60.504 € 29.195 € 41.756

Afgerond € 60.000 € 29.000 € 41.000

Voor wat betreft de zwarte inkopen corrigeer ik het volgende:

Correctie

op basis

Inkoopwaarde Excl. BTW 230% Afgerond

2011 € 7.079 € 6.678 € 15.360 € 15.000

2012 € 16.838 € 15.885 € 36.536 € 36.000

2013 € 16.737 € 15.789 € 36.315 € 36.000

2014 € 2.850 € 2.689 € 6.184 € 6.000

€ 43.504 € 94.394

(…)

4.7

Inkoopprijs van de verkopen

Inkoopnota’s worden gedeeltelijk niet geboekt.

Er sprake van niet- en verkeerd ingeboekte facturen in de periode 2013 en 2014. De inkoopwaarde dient derhalve verhoogd te worden.

Winstcorrectie 2013: hogere inkoopwaarde € 5.720

2014: hogere inkoopwaarde € 7.045

(…)

6.2.3.

Omzet

De verschuldigde omzetbelasting over de omzetcorrecties heb ik als volgt berekend:

Correctie 2011 meer omzet € 15.000 á 6% € 900

2012 meer omzet € 36.000 á 6 % € 2.160

2013 meer omzet € 96.000 á 6% € 5.760

2014 meer omzet € 35.000 á 6% € 2.100

2015 meer omzet € 41.000 á 6% € 2.460

(…)”

11. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn met dagtekening 17 december 2016 (2011) en 7 januari 2017 (2012 en 2013) navorderingsaanslagen IB/PVV aan eiser opgelegd. Met dagtekening 30 december 2016 is de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de uitkomsten van het boekenonderzoek. Met dagtekening 24 december 2016 zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting aan eiser opgelegd. Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen deze belastingaanslagen.

12. Bij brief van 12 juli 2017 zijn de bezwaren van eiser nader gemotiveerd. Bij de brief is een schriftelijk verklaring gevoegd, die is ondertekend met [naam 8] . In de verklaring is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Hierbij verklaar ik, [naam 8] , dat de door de Fiod genoteerde opmerking in het verslag van

mijn verhoor van 14 oktober 2014, te weten “De persoon op de foto is degene die namens

[naam 7] [plaats 2] de bestellingen deed bij [naam 6] en die ik herken als [voornaam]

[achternaam eiser] .” niet correct is. Ik verklaar, en heb toen verklaard als volgt: “ik herken de persoon

op de foto als [voornaam] . Het kan zijn dat hij per ongeluk 2 â 3 keer, door verkeerde invoer in het

systeem, een bestelling op naam van [naam 7] heeft meegenomen.” Ik kende [voornaam]

slechts bij voornaam. Bij invoer van de klant komt eerst alfabetisch een lijst naar voren waar

een klant uit kan worden gekozen. Dit gebeurde soms per ongeluk onjuist.

(…)”

13. Bij brief van 14 september 2017 heeft verweerder een vooraankondiging voor het doen van een uitspraak op bezwaar aan eiser kenbaar gemaakt.

14. Bij brief van 1 februari 2018 heeft eiser gereageerd op de vooraankondiging. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Bewaarplicht

13. De Z-afslagen blijken wel degelijk aanwezig. Vanaf de aanschaf van de kassa op 15 november 2012 tot en met 2014 zijn de afslagen aanwezig. Ook alle gespecificeerde omzet via Thuisbezorgd over 2014 is aanwezig.

(…)”

15. Bij brief van 29 maart 2018 is aan eiser een informatiebeschikking opgelegd. Hiertegen is geen bezwaar en beroep ingesteld. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Van het boekenonderzoek (…) is op 28 november 2016 een rapport met daarin de bevindingen verstrekt. Hierin is aangegeven dat de navolgende gegevens niet bewaard zijn gebleven:

- de bezorgbonnen,

- de Z-afslagen van de jaren 2013 en 2014

- de detailgegevens uit het kassasysteem; deze zijn slechts beschikbaar vanaf 23 september 2016 (geklokt op de datum van controle door de EDP-er van de Belastingdienst, 11 oktober 2016).

In 2012 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 en 2011 zijn onderzocht. Van de bevindingen van dit onderzoek is op 3 juni 2013 een rapport verstrekt. Hierin is aangegeven dat de navolgende gegevens niet bewaard zijn gebleven:

- de kladaantekeningen dag-ontvangsten

- de werkbriefjes

- de bezorgbonnen

(…)

Indien de Z-afslagen over de jaren 2013 en 2014 wel bewaard zijn gebleven, verzoek ik u deze alsnog binnen acht weken na dagtekening van deze beschikking aan mij ter inzage te verstrekken.

(…)”

16. In de bezwaarfase is verweerder uitgegaan van een brutowinstpercentage van 220. De winstcorrecties zijn lager vastgesteld en de belastingaanslagen en rentebeschikkingen zijn overeenkomstig die verlaging aangepast. De boeten voor de IB/PVV zijn ook verminderd. Deze zijn alleen nog berekend over de niet geboekte omzet in verband met niet geboekte facturen op naam van [naam 5] en [naam 7] . In verband met een overschrijding van de redelijke termijn en de financiële situatie van eiser, heeft verweerder de boete vastgesteld op 25 procent. De boeten voor de omzetbelasting zijn in overeenstemming hiermee verminderd.

Geschil

17. In geschil is of de belastingaanslagen en de boeten terecht en niet voor te hoge bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich met name toe op de vragen:

  • -

    of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard; en

  • -

    of verweerder de belastingaanslagen heeft vastgesteld aan de hand van een redelijke schatting.

18. Eiser stelt zich op het standpunt dat de gronden voor het opleggen van de informatiebeschikking bij het opleggen van de belastingaanslagen al bekend waren. Verweerder heeft met zijn brief van 14 september 2017 uitlatingen gedaan waaruit eiser mocht opmaken dat verweerder zich erbij neerlegde dat niet aan het informatieverzoek was voldaan. Ook zijn de Z-afslagen alsnog verstrekt. De informatiebeschikking vermeldt wel wat de tekortkomingen in de administratie zijn, maar er wordt niet om informatie gevraagd. De vermeende inkopen bij [naam 6] op naam van [naam 7] zijn ten onrechte, op basis van één incident, aan eiser toegerekend. Niet is onderzocht of meer aankopen door eiser hebben plaatsgevonden. Uit de verhoren van de FIOD blijkt dat meerdere personen op naam van meerdere bedrijven aankopen doen. Eiser wijst ook op de nadere schriftelijke verklaring van [naam 8] .

19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onherroepelijke informatiebeschikking terecht is afgegeven. De informatiebeschikking is niet alleen afgegeven op grond van de Z-afslagen, die na het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking alsnog zijn verstrekt. Daarnaast vertonen de Z-afslagen diverse fouten waardoor deze geen reëel beeld geven. Ook zijn de vereiste aangiften niet gedaan. De bewijslast moet daarom worden omgekeerd en verzwaard. De belastingaanslagen zijn in redelijkheid vastgesteld. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn, aldus verweerder.

Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring van de bewijslast

20. Aan eiser is een informatiebeschikking opgelegd met betrekking tot de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2014 en de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2015. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking, die daarom onherroepelijk vaststaat.

21. De vraag of een onherroepelijke informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast dient te leiden, kan aan de orde worden gesteld in de beroepsprocedure over de desbetreffende aanslag(en). Hierbij kan de rechtmatigheid van de informatiebeschikking echter niet meer ter discussie worden gesteld.1

22. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in de informatiebeschikking vastgestelde tekortkomingen in de administratie van eiser van dien aard dat dit de omkering en de verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.

23. In de informatiebeschikking is, onder verwijzing naar de controlerapporten, opgenomen dat eiser de kladaantekeningen van de dagontvangsten (voor de jaren 2010 en 2011), de werkbriefjes (voor de jaren 2010 en 2011), de bezorgbonnen (voor de jaren 2010 tot en met 2014) en de detailgegevens van het kassasysteem niet heeft bewaard.

24. Eiser maakt vanaf 15 november 2012 gebruik van het kassasysteem Vectron V-Pos Color Touch. Met het kassasysteem worden bestellingen en ontvangen vergoedingen (de detailgegevens) bijgehouden. Verweerder heeft vastgesteld dat de detailgegevens uit het kassasysteem slechts beschikbaar zijn vanaf 23 september 2016 en dus niet zijn bewaard voor de periode daarvoor. Eiser heeft deze vaststellingen niet weersproken. De in het kassasysteem van eiser ingevoerde detailgegevens zijn voor de belastingheffing van belang. Met behulp van de detailgegevens kan de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de in- en verkoop.2 Verweerder heeft vastgesteld dat eiser in 2013 en 2014 inkoopfacturen op naam van [naam 5] voor een totaal van respectievelijk € 9.637 en € 7.045 niet heeft geboekt. Eiser heeft die vaststelling niet weersproken. Door deze fouten kan niet zonder meer een verband worden gelegd tussen de in- en verkoop op goederenniveau. De detailgegevens zijn onder die omstandigheden de enige vastlegging voor verweerder om de juistheid van de aangegeven omzet te controleren. De administratie van eiser bevat dus zonder de detailgegevens onvoldoende gegevens voor een controle naar de juistheid en volledigheid van de verantwoorde omzet. Hetzelfde geldt voor het niet bewaren van de kladaantekeningen van de dagontvangsten, de werkbriefjes en de bezorgbonnen. Voor verweerder zijn deze gegevens van belang, omdat ook hiermee de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd. Het niet bewaren van de kladaantekeningen van de dagontvangsten, de werkbriefjes, de bezorgbonnen en de detailgegevens is dermate ernstig dat dit de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt.

25. De stelling van eiser, dat in de informatiebeschikking geen verzoek om informatie ligt besloten, leidt niet tot een ander oordeel. De informatiebeschikking betreft de vaststelling dat niet aan de administratieve verplichtingen en de bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is voldaan. De informatiebeschikking ziet dus niet op de informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 47 van de AWR.

26. Omdat sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking en de rechtmatigheid ervan niet in deze procedure kan worden getoetst, falen de stellingen van eiser ten aanzien van het gewekte vertrouwen. Er is ook geen sprake van een situatie dat verweerder zodanig onrechtmatig zou hebben gehandeld, dat om die reden de omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege dient te blijven.

27. Nu sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast op basis van de afgegeven informatiebeschikking, behoeft de stelling van verweerder dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan geen behandeling.

Redelijke schatting

28. De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder niet van zijn verplichting om de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.3 In dat kader rust op verweerder de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.4 Als verweerder daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van eiser om, voor zover hij de juistheid van die gegevens of de juistheid anderszins van de schatting van verweerder betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.5

29. Naar het oordeel van de rechtbank berusten de door verweerder aangebrachte correcties op een redelijke schatting. De rechtbank ligt dit oordeel als volgt toe.

30. Verweerder heeft de omzet van de onderneming van eiser gecorrigeerd en deze gebaseerd op (i) een correctie op de inkoopwaarde (ii) een correctie in verband met een brutowinstpercentage van 220 en (iii) een correctie gerelateerd aan de ‘zwarte inkopen’ bij [naam 6] op naam van ‘ [naam 7] ’ zoals deze uit het FIOD-onderzoek naar voren zijn gekomen.

31. Eiser heeft de correcties op de inkoopwaarde en de toepassing van het brutowinstpercentage van 220 in beroep niet bestreden. Nu deze correcties zijn gebaseerd op inkoopfacturen en boekingen die afkomstig zijn uit de administraties van eiser en derden en een door eiser zelf aangedragen brutowinstpercentage, is de schatting van verweerder ten aanzien van deze correcties redelijk.

32. Uit het beeldmateriaal op de usb-stick volgt voldoende duidelijk dat in elk geval de bestelling op naam van [naam 7] te [plaats 2] op 1 mei 2014 kort voor 16.00 uur is opgehaald door eiser en dat hij de desbetreffende spullen heeft meegenomen. Op grond van datzelfde beeldmateriaal en de tegenover de opsporingsambtenaren van de FIOD afgelegde verklaring van [naam 8] heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser alle aankopen bij [naam 6] op naam van [naam 7] heeft gedaan, terwijl niet in geschil is dat deze niet in de administratie van eiser zijn verantwoord. Uit het onderzoek van de FIOD blijkt dat [naam 7] te [plaats 2] niet bestaat en dat dus sprake is van valse bedrijfsgegevens. Eiser heeft dit ook niet betwist. Uit de verklaring van [naam 8] blijkt dat de baliemedewerkers van [naam 6] in het systeem de bedrijfsnaam gebruiken die door de klanten wordt doorgegeven en dat dit ook bij eiser is gebeurd. Op grond van deze verklaring is het redelijk aan te nemen dat het eiser is geweest die een valse bedrijfsnaam heeft doorgegeven. Het is dan ook alleszins redelijk aan te nemen dat niet alleen de bestelling van 1 mei 2014 maar ook de overige bestellingen van [naam 7] feitelijk door eiser zijn gedaan en opgehaald. Verweerder heeft zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat tegenover deze inkopen verkopen hebben plaatsgevonden. De omvang van deze correctie heeft verweerder gebaseerd op de in de administratie van [naam 6] opgenomen facturen en het door eiser zelf aangevoerde brutowinstpercentage. De schatting van verweerder is ook voor wat betreft de omvang van deze correctie daarom redelijk.

33. Omdat verweerder is uitgegaan van een redelijke schatting, ligt het op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de belastingaanslagen onjuist zijn. Eiser is hierin niet geslaagd. Hij heeft hiertoe niets concreets aangevoerd. De belastingaanslagen zijn dan ook terecht en tot juiste bedragen opgelegd.

Boeten

34. Op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f van de AWR en het toepasselijke beleid6 heeft verweerder vergrijpboeten opgelegd.

35. In afwijking van de aankondiging in het controlerapport is voor de omzetbelasting voor het jaar 2015 geen boete opgelegd en voor de jaren 2013 en 2014 is voor elk jaar een boete opgelegd van € 50. Eiser bestrijdt deze boeten niet.

36. Voor de IB/PVV zijn vergrijpboeten wegens opzet opgelegd die in de bezwaarfase zijn verminderd tot 25 procent over de winstcorrecties die verband houden met de niet geboekte inkopen op naam van [naam 5] en [naam 7] . Voor de omzetbelasting zijn voor de jaren 2011 en 2012 vergrijpboeten wegens opzet opgelegd die in de bezwaarfase zijn verminderd tot 25 procent van de omzet die betrekking heeft op de niet geboekte inkopen op naam van [naam 7] . Het ligt op de weg van verweerder om te bewijzen dat eiser opzet kan worden verweten.

37. [naam 8] heeft tegenover de FIOD consistent verklaard dat de klant aan de balie de bedrijfsnaam doorgeeft, dat het roze afschrift van de factuur door [naam 6] wordt bewaard en het witte afschrift van de factuur voor de afnemer is, dat hij altijd aan de klant vraagt of die een factuur wil hebben en dat als een klant geen belangstelling heeft voor een factuur deze direct wordt weggegooid. [naam 8] heeft ook verklaard dat eiser vaker onder de naam [naam 7] bestelde en dat eiser ook op naam van [naam 5] , het bedrijf van eiser, bestelde. Deze verklaring van [naam 8] komt ook overeen met de camerabeelden. Uit die beelden blijkt dat [naam 8] de factuur ter zake van de bestelling op 1 mei 2014 heeft weggegooid. Daarnaast komt zijn verklaring overeen met de administratie van [naam 6] , waarin de verkopen op naam van [naam 7] immers wel zijn vastgelegd. Gelet op het aantal keren dat de valse naam [naam 7] in de administratie van [naam 6] als afnemer is vermeld, is het niet aannemelijk dat sprake is van een onbedoelde vergissing. Op grond van deze verklaring van [naam 8] , de camerabeelden en de vastleggingen in de administratie van [naam 6] , is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat eiser zelf alle aankopen heeft gedaan bij [naam 6] , dat hij zelf de valse bedrijfsnaam [naam 7] heeft opgegeven en dat hij zelf te kennen heeft gegeven dat hij geen factuur nodig had. De bij het bezwaarschrift overgelegde schriftelijke verklaring leidt niet tot een ander oordeel, nu niet kan worden vastgesteld dat deze van [naam 8] afkomstig is. Bovendien doet deze nadere verklaring geen afbreuk aan de tegenover de FIOD afgelegde (en eveneens ondertekende) verklaring van [naam 8] over de gang van zaken. In het controlerapport is vermeld dat eiser zelf de administratie van zijn bedrijf voerde. Eiser heeft dit niet betwist. Het is daarom aannemelijk dat eiser zelf de onder de valse naam [naam 7] gedane inkopen niet in de administratie heeft verantwoord. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens aankopen bij [naam 6] gedaan onder de valse bedrijfsnaam [naam 7] en heeft hij willens en wetens deze aankopen niet als inkopen in de administratie van zijn onderneming verantwoord.

38. De rechtbank acht aannemelijk dat tegenover deze niet geboekte inkopen verkopen hebben plaatsgevonden die niet in de administratie zijn verantwoord. Eiser heeft ook niets gesteld om tot een andere conclusie te komen. Eiser was hiervan volledig op de hoogte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser willens en wetens de omzet die betrekking heeft op de inkopen op naam van [naam 7] buiten de administratie gehouden waardoor te weinig belasting is betaald en onjuiste aangiften zijn gedaan. Hetzelfde heeft te gelden voor de niet geboekte inkopen op naam van [naam 5] . Gelet op de handelwijze van eiser bij de inkopen op naam van [naam 7] acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser ook willens en wetens de inkoopfacturen op naam van [naam 5] niet in de administratie heeft geboekt, en ook de daarop betrekking hebbende omzet niet in de administratie heeft verantwoord waardoor te weinig belasting is geheven en onjuiste aangiften zijn gedaan.

39. Verweerder heeft de boeten terecht opgelegd en hij heeft hierbij terecht tot uitgangspunt genomen dat eiser opzet kan worden verweten.

40. Verweerder heeft aan eiser boeten opgelegd van 25 procent waarbij hij rekening heeft gehouden met de financiële situatie van eiser en - zo is ter zitting toegelicht - een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan één, maar minder dan twee jaar. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder niet heeft willen afwijken van de algemeen toepasselijke verminderingen bij een overschrijding van de redelijke termijn (in casu 15 procent) en dat hij een boeteoplegging voor de volgende bedragen passend en geboden heeft geacht (dus zonder toepassing van een vermindering in verband met een overschrijding van de redelijke termijn):

  • -

    IB/PVV 2011 € 1.976

  • -

    IB/PVV 2012 € 4.702

  • -

    IB/PVV 2013 € 8.902

  • -

    IB/PVV 2014 € 2.128

  • -

    OB 2011 € 253

  • -

    OB 2012 € 607

41. De rechtbank acht deze boeten passend en geboden.

42. De rechtbank constateert ambtshalve dat de redelijke termijn ook in de beroepsfase (verder) is overschreden. De totale overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan meer dan twee jaar, zodat de boeten met 20 procent dienen te worden verminderd tot:

  • -

    IB/PVV 2011 € 1.581

  • -

    IB/PVV 2012 € 3.762

  • -

    IB/PVV 2013 € 7.122

  • -

    IB/PVV 2014 € 1.703

  • -

    OB 2011 € 202

  • -

    OB 2012 € 486

43. Omdat de boeten ambtshalve worden verminderd wegens een overschrijding van de redelijke termijn, zijn de beroepen toch ongegrond.7

Conclusie

44. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte rente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de rentebeschikkingen ongegrond te worden verklaard.

45. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart de beroepen ongegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen;

  • -

    vermindert de boeten tot de in overweging 42 van deze uitspraak vermelde bedragen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. R. van der Struijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

1 Zie Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130, r.o. 3.3.6.

2 Vgl. Hoge Raad 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7256, en Hoge Raad 26 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:987.

3 Zie Hoge Raad 29 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5466.

4 Vgl. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.

5 Vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.

6 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.

7 Zie Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1009.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.