1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2011
tot en met 7 december 2011 in de gemeente(n) Arnhem en/of Lunteren en/of
Amersfoort, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] (gevestigd te
Amersfoort) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 592.150,=
euro, zijnde een hypothecaire geldlening), in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
aan [slachtoffer] heeft verklaard
- te werken voor [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- een netto maandsalaris te ontvangen van 6459,43 euro en/of
- twee werkgeversverklaringen valselijk heeft opgemaakt of vervalst, althans
valselijk heeft laten opmaken of laten vervalsen en/of gebruik heeft gemaakt
van twee valse of vervalste werkgeversverklaringen en/of (vervolgens) die
twee werkgeversverklaringen aan [slachtoffer] heeft doen
toekomen , waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 december 2011
tot en met 13 mei 2013 in de gemeente(n)Arnhem en/of Lunteren en/of Amersfoort
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
werkgeversverklaringen (van [naam 3] en/of
[naam 2] ), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en)
echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die
werkgeversverklaringen heeft doen toekomen aan [slachtoffer]
ter verkrijging van een hypothecaire geldlening en bestaande die valsheid of
vervalsing hierin dat die werkgeversverklaringen zouden zijn opgemaakt op 14
oktober 2011 en 26 november 2011, op welke data hij, verdachte, niet meer
werkzaam was bij dat bedrijf/die bedrijven en/of die werkgeversverklaringen
waren gestempeld met een valse of vervalste stempel.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel feit 1 als feit 2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 1 april 2014 heeft [slachtoffer] , gevestigd te Amersfoort, aangifte gedaan van hypotheekfraude door verdachte. 2
Verdachte heeft via een tussenpersoon een offerte voor een hypothecaire lening [naam 4] , ter financiering van de onroerende zaak aan de [adres 2] , aangevraagd bij [slachtoffer]3 Op 25 november 2011 heeft de [slachtoffer] een offerte voor een Budget Hypotheek voor verdachte uitgebracht, waarin een hypothecaire lening wordt aangeboden ter grootte van € 592.150,00 en waarin kenbaar wordt gemaakt dat nog een aantal documenten nodig zijn.4
Op 25 november 2011 is deze offerte door verdachte geaccepteerd.5 Door verdachte zijn een arbeidsovereenkomst (gedateerd 2 september 2011), een werkgeversverklaring (gedateerd 26 november 2011) en een salarisspecificatie van de maand september 2011 overgelegd. In de werkgeversverklaring staat vermeld dat verdachte vanaf 1 september 2011 voor onbepaalde tijd fulltime in dienst is bij [naam 1] en hier € 6.489,43 netto per maand aan salaris voor ontvangt. De werkgeversverklaring is van werkgeverszijde ondertekend door [naam 5] .6
Op 7 december 2011 is de hypotheekakte bij de notaris gepasseerd.7
Vanaf de eerste maand na het passeren van de hypotheekakte ontstonden betalings-problemen, waarop een financieel onderzoek door de bank is opgestart.8 In het kader daarvan is contact opgenomen met [naam 6] , directeur van het bedrijf waarvoor verdachte zou werken. Deze verklaarde de genoemde werkgeversverklaring niet te herkennen en voorts dat deze niet kan kloppen omdat verdachte toen al niet meer werkzaam was bij zijn bedrijf. Verdachtes dienstverband is na de proeftijd van één maand beëindigd.9
Ook is contact opgenomen met [naam 5] . Ook hij heeft bevestigd dat verdachte binnen de proeftijd is ontslagen. De genoemde werkgeversverklaring heeft hij niet opgemaakt. Het betreft niet zijn handschrift en de stempel op de verklaring is al sinds 2009 niet meer in gebruik bij het bedrijf.10
In het dossier bevindt zich een brief van [naam 1] en gericht aan verdachte, gedateerd 28 september 2011, waarin de arbeidsovereenkomst per 30 september 2011 wordt beëindigd.11
[naam 5] heeft deze brief opgemaakt, en heeft deze aan verdachte doen toekomen.12
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1 – oplichting in de periode van 31 oktober 2011 t/m 7 december 2011
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting binnen de ten laste gelegde periode, door [slachtoffer] ertoe te bewegen een hypothecaire lening voor een bedrag van € 592.150,00 aan hem te verstrekken door te verklaren dat hij in dienst is bij [naam 2] , hier maandelijks een nettosalaris van € 6.459,43 voor ontvangt en een valselijk opgemaakte werkgeversverklaring te overleggen, wat de rechtbank aanmerkt als een listige kunstgreep. De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder dat zij ook het overleggen van de salarisspecificatie van de maand september als listige kunstgreep ziet, omdat verdachte ten tijde van het overleggen van die specificatie geen salaris meer ontving van [naam 6] .
Ten aanzien van feit 2 – valsheid in geschrifte van 7 december 2011 t/m 13 mei 2013
De rechtbank is, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.
De ten laste gelegde periode ziet immers op de periode na het passeren van de hypothecaire lening bij de notaris. Gelet op de bij feit 1 genoemde bewijsmiddelen heeft het verstrekken (in feit 2 ten laste gelegd als “doen toekomen”) van de valse werkgeversverklaring aan [slachtoffer] reeds voor 7 december 2011 plaatsgevonden. Dat deze gedraging ook (nog) in de in feit 2 ten laste gelegde periode zou zijn gebeurd, wordt niet door de inhoud van de bewijsmiddelen ondersteund.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van feit 2.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2011
tot en met 7 december 2011 in de gemeente(n) Arnhem en/of Lunteren en/of
Amersfoort, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] (gevestigd te
Amersfoort) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 592.150,=
euro, zijnde een hypothecaire geldlening, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
aan [slachtoffer] verklaard:
- te werken voor [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- een netto maandsalaris te ontvangen van 6459,43 euro en/of
- twee werkgeversverklaringen valselijk heeft opgemaakt of vervalst, althans
valselijk heeft laten opmaken of laten vervalsen en/of gebruik gemaakt
van twee een valse of vervalste werkgeversverklaringen en/of (vervolgens) die
twee werkgeversverklaringen aan [slachtoffer] heeft doen
toekomen, waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor feit 1 en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 7 juli 2016.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van oplichting waarmee een groot geldbedrag is gemoeid. Door te verklaren dat hij werkzaam was bij een bedrijf, daar een bepaald nettosalaris per maand te verdienen en een valse werkgeversverklaring te overleggen heeft verdachte de bank bewogen tot afgifte van een hypothecaire geldlening van ruim vijf ton. Dit betreft een ernstig vermogensdelict. Verdachte heeft op een zeer kwalijke manier misbruik gemaakt van het vertrouwen in met name werkgeversverklaringen dat in de Nederlandse samenleving bestaat en voor een goed functioneren van het bancaire stelsel van wezenlijk belang is. Aldus is dit vertrouwen dat met name door financiële instellingen gesteld moet kunnen worden door het handelen van verdachte geschonden. Verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door eigen financieel gewin, terwijl de bank is gedupeerd. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Het plegen van oplichting wordt in de regel bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De hoogte van het bedrag ten aanzien waarvan verdachte heeft opgelicht is mede bepalend voor de hoogte van die gevangenisstraf en hier houdt de rechtbank dan ook rekening mee. De rechtbank houdt anderzijds, in het voordeel van verdachte, rekening met het tijdsverloop en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. In het voorgaande vindt de rechtbank de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 505.000,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 505.000,00 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu deze vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9 De beslissing
spreekt verdachte vrij van het onder 2. ten laste gelegde feit.
verklaart bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in diens vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. Eskes (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. J. Barrau, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2016.
|
|
|
|
|
|
|
|
|