RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
uitspraak van de voorzieningenrechter van
op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster
(gemachtigde: W.G. Junggeburt),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe te Elst, verweerder.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekster genoegzaam heeft aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Ter zitting is aannemelijk geworden dat de woning van verzoekster sinds 1 april 2015 niet meer wordt schoongemaakt en dat verzoekster dit zelf ook niet kan doen. Voorts is niet gebleken dat verzoekster met eigen (financiële) middelen dan wel via haar netwerk op korte termijn zelf een oplossing kan bewerkstelligen.
2. Verzoekster is voorafgaande aan het primaire besluit op grond van de Wmo 2007 geïndiceerd voor huishoudelijke hulp voor 1 uur per week. Verweerder heeft, kort gezegd, aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat verzoekster geen gebruik meer kan maken van huishoudelijke hulp per 1 april 2014 nu zij niet langer is aangewezen op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
3. Kernvraag is hier of verzoekster met de aangeboden algemene voorziening voldoende in haar behoefte aan maatschappelijke ondersteuning wordt gecompenseerd.
4.
In artikel 1.1.1 eerste lid van de Wmo is bepaald dat onder algemene voorziening wordt verstaan een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
5.
Zoals ter zitting namens verweerder is verklaard geldt als algemene voorziening hier de gemeentelijke regeling op grond waarvan verzoekster een financiële compensatie kan krijgen van € 12,50 per uur als zij gebruik maakt van (private) schoonmaakondersteuning. Deze laatste geldt, aldus verweerder, zelf niet als algemene voorziening.
6.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat genoemde regeling niet als een algemene voorziening kan worden gekwalificeerd. Uit het bepaalde in de artikelen 2.1.2 tweede lid onder e en 2.2.3 van de Wmo 2015 vloeit voort dat eerst van een algemene voorziening kan worden gesproken wanneer het een voorziening betreft die door of in opdracht van de gemeentelijke overheid is getroffen en die voorziet in activiteiten of leveren van diensten gericht op maatschappelijke ondersteuning. Het louter bieden van een beperkte financiële compensatie als hier aan de orde voldoet daar niet aan. Nu verzoekster onbetwist is aangewezen op schoonmaakondersteuning omdat zij beperkt is bij het voeren van de huishouding had verweerder dus niet kunnen volstaan moet de verwijzing naar de private schoonmaakondersteuning en bieden van de beperkte financiële compensatie. Daar komt nog bij dat de financiële lasten voor verzoekster hierdoor meer dan verdubbeld worden. Verzoekster had een uur huishoudelijke hulp per week op grond van de Wmo 2007. Daarvoor was verzoekster een eigen bijdrage van laatstelijk € 19 per maand verschuldigd. Met de private schoonmaakondersteuning blijft er voor verzoekster een bedrag van € 10 per uur over zodat zij ongeveer € 40 per maand kwijt zal zijn. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder met de verwijzing naar de schoonmaakondersteuning en het aanbieden van meergenoemde financiële vergoeding onvoldoende de compensatieplicht in acht heeft genomen, zoals die ook uitgangspunt is van de Wmo 2015.
De vraag of een door de gemeente vastgesteld beleid redelijk is, dient als uitgangspunt de compensatieplicht te hebben. Het beleid van verweerder voldoet hier niet aan, zeker nu dit leidt tot aanzienlijk hogere kosten voor verzoekster. Dit betekent dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de uit de Wmo 2015 voortvloeiende verplichting verzoekster maatschappelijke ondersteuning te verlenen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster met onmiddellijke ingang aanspraak heeft op de voorziening huishoudelijke hulp ter hoogte van de indicatie zoals die voor het primaire besluit was toegekend.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.