Eisers zullen hierna ook gezamenlijk als werknemers en gedaagden zullen afzonderlijk als [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] worden aangeduid.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 januari 2015 met producties
- de conclusie van antwoord van [gedaagde partij sub 1]
- de brief met bijlagen van de gemachtigde van [gedaagde partij sub 2] d.d. 3 februari 2015
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 6 februari 2015 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van de werknemers, van de gemachtigde van [gedaagde partij sub 1] en van de gemachtigde van [gedaagde partij sub 2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[gedaagde partij sub 1] is eigenaar van het tankstation aan [straatnaam] te[woonplaats] (hierna: het tankstation). [gedaagde partij sub 1] heeft het tankstation in 1998 verhuurd aan BP. BP heeft het tankstation onderverhuurd aan [gedaagde partij sub 2], die de exploitatie onder de naam Gulf ter hand heeft genomen.
2.2.
[eisende partij sub 1], [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] zijn in dienst bij (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde partij sub 2].
[eisende partij sub 1] is vanaf 1 augustus 1999 in dienst, laatstelijk als bedrijfsleider tegen een salaris van € 1.465,31 bruto per maand op basis van 24 uur per week.
[eisende partij sub 2] is vanaf 15 juli 2000 in dienst, laatstelijk als verkoopmedewerker fulltime tegen een salaris van € 1.811,98 bruto per maand.
[eisende partij sub 3] is vanaf 1 augustus 2000 in dienst, laatstelijk als verkoopmedewerker tegen een salaris van € 1.098,65 bruto per maand op basis van 24 uur per week.
2.3.
BP heeft de huurovereenkomst met [gedaagde partij sub 1] bij brief van 6 december 2013 tegen 1 januari 2015 opgezegd. De opzegging is door [gedaagde partij sub 1] aanvaard. De oplevering diende leeg en ontruimd te geschieden, inhoudende dat alle corporate identity van het tankstation moest worden verwijderd en de voorraden moesten worden meegenomen.
2.4.
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft [gedaagde partij sub 1] [eisende partij sub 1] onder meer meegedeeld dat zij en haar collega’s na 31 december 2014 niet bij [gedaagde partij sub 1] in dienst kunnen treden.
2.5.
Bij brief van 8 december 2014 heeft [gedaagde partij sub 2] de werknemers onder meer meegedeeld dat de exploitatie van het tankstation is overgedragen aan [gedaagde partij sub 1] en hun rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:662 BW van rechtswege overgaan naar [gedaagde partij sub 1].
2.6.
Vanaf 8 januari 2015 exploiteert [gedaagde partij sub 1] het tankstation zelf, na een overeenkomst te hebben gesloten met Shell.
3 De vordering en het verweer
3.1.
Werknemers vorderen:
primair [gedaagde partij sub 1] te veroordelen tot betaling aan ieder van hen van het hun toekomende loon vanaf januari 2015 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente.
subsidiair [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan ieder van hen van het hun toekomende loon vanaf januari 2015 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente.
meer subsidiair [gedaagde partij sub 2] te veroordelen tot betaling aan ieder van hen van het hun toekomende loon vanaf januari 2015 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente.
[gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 14e dag na betekening van dit vonnis.
3.2.
Werknemers hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Zij waren allen in dienst bij [gedaagde partij sub 2]. Nadat de (hoofd)huurovereenkomst tussen [gedaagde partij sub 1] en BP per 1 januari 2015 was beëindigd heeft [gedaagde partij sub 1] de exploitatie van het voormalige BP/Gulf tankstation van [gedaagde partij sub 2] overgenomen.
De onderneming is overgegaan op [gedaagde partij sub 1] en de identiteit van de onderneming is behouden: de aard van de onderneming (tankstation) en de ondernemingsactiviteiten zijn gelijk gebleven, het gaat om overgang van een “lopend” bedrijf, de locatie is ingericht en bestemd voor een tankstation met ondergrondse opslagplaatsen voor benzine en LPG, de afsluiters voor LPG, de vulpunten voor benzine, de spuitplaats voor (hogedruk)reinigers zijn alle in stand gebleven en de inrichting, schappen en toonbank daarvan alsmede een koelkast zijn overgedragen. Daarnaast is een aantal personeelsleden mee over gegaan en maakt [gedaagde partij sub 1] gebruik van de voor de betreffende locatie afgegeven vergunningen. Volgens werknemers is geen sprake van een specifieke, geïdentificeerde klantenkring, maar naar verwachting zullen wel dezelfde klanten (passanten) van het tankstation gebruik blijven maken vanwege de ligging ervan. Daarom is volgens werknemers sprake van overgang van onderneming van [gedaagde partij sub 2] naar [gedaagde partij sub 1] in de zin van art. 7:662 BW, zijn zij van rechtswege in dienst gekomen bij [gedaagde partij sub 1] en is [gedaagde partij sub 1] gehouden hun salaris vanaf 1 januari 2015 te voldoen. Daarop ziet ook hun primaire vordering. Subsidiair, in geval niet geoordeeld zou worden dat sprake is van overgang van onderneming, zijn werknemers van mening dat [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de loondoorbetalingsverplichting. Werknemers zijn in dienst bij de een of de ander en zowel [gedaagde partij sub 1] als [gedaagde partij sub 2] hebben geen verantwoordelijkheid genomen om de lonen door te betalen. Door werknemers doelbewust aan hun lot over te laten hebben [gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2], volgens werknemers, onrechtmatig jegens hen gehandeld. Meer subsidiair zijn werknemers van mening dat zij in dienst zijn gebleven van [gedaagde partij sub 2], die gehouden is tot doorbetaling van het loon.
3.3.
[gedaagde partij sub 1] en [gedaagde partij sub 2] voeren afzonderlijk verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
[gedaagde partij sub 1] betwist dat sprake is van overgang van onderneming. Volgens [gedaagde partij sub 1] is er geen overdracht geweest van een economische eenheid met behoud van de identiteit. [gedaagde partij sub 1] stelt geen beschikking te hebben gekregen over materiële en immateriële activa om een tankstation en washal te kunnen exploiteren. [gedaagde partij sub 2] had haar bedrijfsactiviteiten op de locatie beëindigd en het tankstation geheel ontmanteld. De bovengrondse tankinstallaties, volgens [gedaagde partij sub 1] het meest kenmerkende onderdeel van de economische eenheid, zijn door [gedaagde partij sub 2] verwijderd. De telefoonaansluiting is beëindigd en het (oude) telefoonnummer is vervallen. Ook zijn volgens [gedaagde partij sub 1] het kassasysteem en pinautomaat verwijderd, voorraden en inventaris niet overgedragen, werknemers en klanten(kring) of goodwill niet overgenomen en heeft [gedaagde partij sub 2] haar klanten actief verwezen naar het andere door haar geëxploiteerde tankstation aan de [straatnaam] te[woonplaats]. Volgens [gedaagde partij sub 1] is de ondernemingsactiviteit die thans door haar op de locatie wordt ontwikkeld weliswaar (grotendeels) gelijk aan die van [gedaagde partij sub 2] voorheen, maar het grote verschil is dat geen Gulf-tankstation maar een Shell-tankstation wordt geëxploiteerd, hetgeen eerst mogelijk was nadat [gedaagde partij sub 1] aanmerkelijke investeringen had gedaan. Volgens [gedaagde partij sub 1] zijn werknemers onverminderd bij [gedaagde partij sub 2] in dienst gebleven.
3.5.
[gedaagde partij sub 2] stelt zich, evenals werknemers, op het standpunt dat sprake is van overgang van onderneming van haar naar [gedaagde partij sub 1] en dat werknemers dientengevolge zijn overgegaan naar [gedaagde partij sub 1]. De overgang van het tankstation heeft plaatsgevonden als gevolg van het eindigen van de huurovereenkomst tussen [gedaagde partij sub 1] en BP waarmee ook de onderhuurovereenkomst tussen BP en [gedaagde partij sub 2] is geëindigd. [gedaagde partij sub 2] stelt bij de oplevering in januari 2015 het gehele tankstation aan [gedaagde partij sub 1] te hebben overgedragen inclusief ondergrondse tanks, wasstraat, autostofzuigers, brandblussers, camerasystemen, overkapping en luifel, shop, het gebouw, etcetera. [gedaagde partij sub 1] heeft ook drie voorheen bij [gedaagde partij sub 2] in dienst zijnde werknemers overgenomen. Volgens [gedaagde partij sub 2] kwalificeert het overgedragen tankstation dan ook als een economische eenheid. Dat de corporate identity van Gulf (waaronder de bovengrondse consoles die door middel van een slang aan de ondergrondse tanks zijn verbonden) is verwijderd, doet naar de mening van [gedaagde partij sub 2] geen afbreuk aan de economische eenheid. Volgens [gedaagde partij sub 2] heeft het tankstation / de onderneming na de overdracht ook haar identiteit behouden; [gedaagde partij sub 1] doet niets anders dan [gedaagde partij sub 2] voorheen deed: het verkopen van motorbrandstoffen, het exploiteren van een wasstraat en het verkopen van bepaalde producten in de shop, alles met gedeeltelijk dezelfde personeelsleden en aan dezelfde klanten. Alleen de corporate identity is volgens [gedaagde partij sub 2] veranderd. [gedaagde partij sub 1] heeft gecontracteerd met Shell. Het groen van Gulf is veranderd in het geel/oranje van Shell.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De essentie van het onderhavige geschil is of de overdracht van het tankstation van [gedaagde partij sub 2] naar [gedaagde partij sub 1] gekwalificeerd dient te worden als overgang van onderneming in de zin van Richtlijn 2001/23 EG en artikel 7:662 BW. Werknemers en [gedaagde partij sub 2] stellen dat dat zo is, [gedaagde partij sub 1] heeft dat betwist.
4.2.
Voor overgang van onderneming is vereist dat sprake is van een onderneming in de zin van een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. Verder is vereist dat de identiteit van de onderneming na de overdracht bewaard moet zijn gebleven. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is bij de overdracht van het tankstation aan deze beide vereisten voldaan. Daartoe overweegt hij het volgende.
4.3.
De activiteit van de onderneming in kwestie is de exploitatie van het tankstation met wasstraat. Voorheen exploiteerde [gedaagde partij sub 2] het tankstation, vanaf 8 januari 2015 exploiteert [gedaagde partij sub 1] een tankstation op dezelfde specifiek daartoe ingerichte locatie. [gedaagde partij sub 1] heeft enkele werknemers die voorheen op hetzelfde tankstation voor [gedaagde partij sub 2] werkten, in dienst genomen. De infrastructuur is in grote lijnen hetzelfde gebleven. Dat betreft in elk geval de shop, de overkapping, de wasstraat en de ondergrondse tanks. De stelling van [gedaagde partij sub 1] dat het tankstation geheel zou zijn ontmanteld is niet aannemelijk geworden en wordt gepasseerd. Vast staat wel dat al hetgeen te maken had met de corporate identity van het door [gedaagde partij sub 2] geëxploiteerde tankstation is verwijderd. Daarbij gaat het voornamelijk om de bovengrondse consoles/tankinstallaties van Gulf die vervolgens zijn vervangen door die van Shell, waarmee het tankstation de corporate identity van Shell heeft gekregen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter betekent dit alles niet dat de aard van de onderneming is gewijzigd: het was en is een tankstation. Dat het tankstation in verband met de ombouw van Gulf naar Shell enige tijd dicht is geweest doet niet aan af aan de conclusie dat sprake is van een overgang van onderneming.
4.4.
Er was en is sprake van een tankstation met wasstraat met de specificaties, zoals hiervoor is overwogen. Dat maakt dat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in beginsel ook de identiteit van de onderneming gelijk is gebleven. Een niet onbelangrijk verschil is echter dat [gedaagde partij sub 2] een Gulf tankstation exploiteerde en dat [gedaagde partij sub 1] nu een Shell tankstation exploiteert. De vraag die moet worden beantwoord is of die wijziging van corporate identity meebrengt dat daarmee de identiteit van de onderneming al dan niet dezelfde is gebleven. [gedaagde partij sub 2] heeft gesteld dat door de verandering van kleur van het groen van Gulf naar het geel/oranje van Shell de identiteit van de onderneming niet verandert. [gedaagde partij sub 1] heeft daar tegenover gesteld dat zij thans een ander klantenbestand heeft omdat het door haar gevoerde A-merk Shell andere klanten zou trekken dan het minder gekwalificeerde Gulf. De kantonrechter volgt in zijn voorlopig oordeel het standpunt van [gedaagde partij sub 2]. Het lijkt aannemelijk dat het klantenbestand, gelet op de ligging van het tankstation, voornamelijk bestond en bestaat uit passanten die komen tanken, zoals door [gedaagde partij sub 2] is gesteld en door [gedaagde partij sub 1] niet is betwist. De stelling van [gedaagde partij sub 1] dat zij door de wisseling van merk een ander klantenbestand trekt, passeert de kantonrechter daarom. Dat [gedaagde partij sub 2] eind december 2014 naar eigen zeggen uit concurrentieoverwegingen heeft getracht een deel van de klanten te verwijzen naar een ander door haar geëxploiteerd Gulf-tankstation aan de [straatnaam] in[woonplaats] en dat er wellicht enige vorm van klantenbinding zou zijn door middel van Gulf tankpassen en spaarzegels leidt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, zonder toelichting die ontbreekt, niet tot de conclusie dat het klantenbestand, althans een substantieel deel daarvan, niet is overgegaan op de opvolgend exploitant van het tankstation.
Dat [gedaagde partij sub 1] naar eigen zeggen grote bedragen heeft geïnvesteerd in (de aanpassing van) het tankstation doet aan wat hiervoor is overwogen niet af. Hetzelfde geldt voor het feit dat het tankstation thans bereikbaar is onder een ander telefoonnummer dan voorheen, zoals door [gedaagde partij sub 1] is gesteld en door werknemers niet is weersproken.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de overgang van het tankstation van [gedaagde partij sub 2] naar [gedaagde partij sub 1] te kwalificeren als overgang van onderneming, hetgeen betekent dat werknemers per 1 januari 2015 van rechtswege in dienst zijn getreden bij [gedaagde partij sub 1]. [gedaagde partij sub 1] is dan ook gehouden alle rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomsten met werknemers na te komen. De primaire vordering van werknemers ten aanzien van [gedaagde partij sub 1] zal worden toegewezen. [gedaagde partij sub 1] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De nakosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 100,-.
4.6.
De vorderingen ten aanzien van [gedaagde partij sub 2] worden afgewezen op grond van hetgeen hiervoor is overwogen . Werknemers worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij sub 2] dragen.
5 De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij sub 1] tot betaling aan ieder van werknemers van het loon vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, meer in het bijzonder aan [eisende partij sub 1] een bedrag van € 1.465,31 bruto per maand, aan [eisende partij sub 2] een bedrag van € 1.811,98 bruto per maand en aan [eisende partij sub 3] een bedrag van € 1.098,64 bruto per maand, alles te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het loon en de wettelijke verhoging vanaf 1 februari 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij sub 1] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van werknemers begroot op € 97,40 kosten dagvaarding, € 221,- vast recht en € 400,- salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vorderingen ten aanzien van [gedaagde partij sub 2] af;
5.5.
veroordeelt werknemers in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde partij sub 2] begroot op € 200,- salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: