[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. F. Leemans, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 juni 2014 en 17 november 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 september 2013 tot en met 18 september 2013, althans in de periode van 12 augustus 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn dochter [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] (op verschillende tijdstippen) meermalen, althans eenmaal krachtig heeft vastgepakt bij haar romp en/of bij één of meer van haar ledematen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht heen en weer heeft geschud, althans krachtig heen en weer heeft bewogen, waarbij het hoofd van [slachtoffer] niet werd ondersteund, althans onvoldoende werd ondersteund en/of [slachtoffer] aan haar been over de bank heeft geslingerd/getrokken en/of vervolgens [slachtoffer] tegen de rugleuning van die bank heeft gegooid, althans hardhandig [slachtoffer] tegen de rugleuning van die bank aan heeft laten komen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 17 september 2013 tot en met 18 september 2013, althans in de periode van 12 augustus 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland, aan zijn dochter [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een fractuur van de linkeronderarm en/of een fractuur van de rechteronderarm en/of één of meer metafysiare hoekfracturen), heeft toegebracht, door [slachtoffer] opzettelijk (op verschillende tijdstippen) meermalen, althans eenmaal krachtig vast te pakken bij haar romp en/of bij een of meer van haar ledematen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht heen en weer te schudden, althans heen en weer te bewegen, waarbij haar hoofd niet, althans onvoldoende werd ondersteund en/of aan haar been over de bank te slingeren/trekken en/of vervolgens tegen de rugleuning van die bank te gooien, althans hardhandig tegen de rugleuning van die bank te laten komen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 17 september 2013 tot en met 18 september 2013, althans in de periode van 12 augustus 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan zijn dochter [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] op verschillende tijdstippen) meermalen, althans eenmaal krachtig heeft vastgepakt bij haar romp en/of bij één of meer van haar ledematen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht heen en weer heeft
geschud, althans krachtig heen en weer heeft bewogen, waarbij het hoofd van [slachtoffer] niet werd ondersteund, althans onvoldoende werd ondersteund en/of [slachtoffer] aan haar been over de bank heeft geslingerd/getrokken en/of vervolgens [slachtoffer] tegen de rugleuning van die bank heeft gegooid, althans hardhandig [slachtoffer] tegen de rugleuning van die bank aan heeft laten komen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2013 tot en met 7 oktober 2013, althans in oktober 2013 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland aan zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (één of meer ribbreuken en/of een gebroken linkerbovenarm), heeft toegebracht, door [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht vast te pakken bij de romp en/of bij de linker(boven)arm en/of door kracht uit te oefenen op de borstkast van [slachtoffer] en/of [slachtoffer] aan alleen haar linker(boven)arm vast te houden en/of te bewegen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2013 tot en met 7 oktober 2013 te
Zelhem, gemeente Bronckhorst, althans in Nederland roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zijn dochter
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], uit zijn hand(en) en/of arm(en)
heeft laten vallen en/of (vervolgens) haar bij haar arm heeft vastgegrepen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat zijn dochter [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel, te weten een gebroken (linker)bovenarm, heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte was ontstaan;
art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 7 oktober 2013 heeft een kinderarts van het Slingeland ziekenhuis te Doetinchem een melding gedaan bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling van Bureau Jeugdzorg (hierna: AMK), omdat de arts vermoedde dat sprake was van kindermishandeling van de toen bijna twee maanden oude [slachtoffer]. [slachtoffer] was in de nacht van 6 op 7 oktober 2013 het ziekenhuis binnengebracht met een breuk in haar linkerbovenarm. Op de foto’s was in de onderarm ook nog een oude breuk van beide botten zichtbaar. Voor de drie botfracturen van verschillende datum was er op dat moment geen medische verklaring gevonden.2 Op 14 oktober 2013 werd door [arts 1], vertrouwensarts bij het AMK, aangifte van kindermishandeling gedaan.3
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft zij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Daarbij heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar getuigenverklaringen, geconcludeerd dat feit 1 niet, zoals verdachte heeft verklaard, zou zijn gepleegd in de nacht van 17 op 18 september 2013, maar eind september 2013. Deze datering past - anders dan de 17 op 18 september 2013 - wel bij de door dr. [arts 2] geconstateerde ouderdom van bepaalde fracturen die [slachtoffer] heeft opgelopen.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Verdachte heeft de onder 1 en 2 tenlastegelegde handeling/gedragingen als zodanig bekend. De raadsman heeft evenwel vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte is niet doorgegaan met zijn handelingen, maar is direct gestopt. In het rapport van de forensisch deskundige dr. [arts 2] is weliswaar vermeld dat het samendrukken van de borstkas van een baby een potentieel levensbedreigend handelen kan opleveren. Echter, de deskundige dr. [arts 2] heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een shaken baby syndroom. Pas als er sprake is van een shaken baby syndroom kan worden gesteld dat er een levensbedreigende situatie was. De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde omdat het door het kind opgelopen letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat slechts het breken van de linkerbovenarm te wijten is aan verdachte. Ten aanzien van het bestanddeel “zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte kan ontstaan” heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat verdachte niet als enige de zorg voor [slachtoffer] heeft gehad. Het overige bij [slachtoffer] geconstateerde lichamelijk letsel kan mogelijk zijn veroorzaakt door de partner van verdachte, [betrokkene], of zijn schoonmoeder die regelmatig op [slachtoffer] oppaste.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op 17 en 18 september 2013 de zorg had voor zijn dochter [slachtoffer], omdat zijn partner, [betrokkene], ziek was. [slachtoffer] wilde dat weekend niet drinken, ze spuugde. Die zondagavond werd [slachtoffer] om 00:00 uur wakker en verdachte is met haar naar beneden gegaan om haar de fles te geven. [slachtoffer] spuugde weer en was jengelig. Verdachte heeft met haar op de arm rond gelopen. Telkens heeft hij weer op de arm geprobeerd [slachtoffer] de fles te geven. Toen is het gebeurd. Hij heeft haar beetgepakt en een paar keer door elkaar gerammeld.4 Hij heeft haar heen en weer geschud, van links naar rechts draaiend. Hij had haar met zijn handen om haar romp vast en haar hard heen en weer geschud en geschud van voren naar achteren. Daarna nog van links naar rechts geschud.5 Bij het schudden had hij het lijfje van [slachtoffer] stevig vast, met kracht en te strak. Hij voelde zijn kracht op het babylijfje.6 Hij heeft [slachtoffer] bij haar beentje gepakt en rondgeslingerd.7 Hij heeft haar over de kussens van de bank geslingerd. Zij ging over die kussens heen en daar stuiterde ze overheen en kwam schuin terecht tegen de rugleuning van bank. Toen had hij haar niet meer vast. Verdachte liet haar los net voordat zij tegen de rugleuning aankwam. Zij stuiterde wel tegen de rugleuning aan maar niet heel hard. Toen heeft hij haar op de rug gedraaid en opgepakt en in de hoek van de bank gezet.8 De rugleuning van de bank was wel wat harder. Het was geen heel zachte bank.9
Verdachte heeft verder bij de politie - zakelijk weergegeven - verklaard dat [slachtoffer] van zondagnacht 6 oktober 2013 op maandag 7 oktober 2013 tussen 23:30 uur en 00:00 uur wakker werd. Verdachte en [betrokkene] lagen toen op bed. Verdachte ging uit bed en ging naar [slachtoffer]. Zij lag in haar eigen bedje in haar eigen slaapkamer. Verdachte heeft haar uit haar trappelzak gehaald en opgepakt en op de commode een schone luier omgedaan. Hij had haar op zijn rechterarm vast en hij draaide naar links naar haar bedje om haar weer in de trappelzak in het bedje te leggen. Zij rolde voorover van verdachtes arm af. Hij greep haar toen bij de bovenarm. Zij hing toen half boven haar bedje. Verdachte hoorde het armpje knakken en hij voelde het breken.10
Verdachte heeft zijn bij de politie afgelegde verklaringen bevestigd en herhaald op de terechtzitting van 17 november 2014.11
Dr. [arts 2], forensisch geneeskundige KNMG/consulent forensische kindergeneeskunde heeft op 24 december 2013 een medisch rapport opgemaakt. Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van de medische gegevens van het Slingeland ziekenhuis te Doetinchem, de GGD-arts, de huisarts en het consultatiebureau, de vijftien letselfoto’s van 11 oktober 2013 en de opnamen van de verhoren. In het rapport van [arts 2] is vermeld dat bij [slachtoffer] sprake was van multipele fracturen, te weten ribfracturen, metafysaire hoekfracturen in de rechteronderarm en benen en schachtfracturen, waaronder een schachtfractuur in de linkerbovenarm. Deze fracturen zijn op twee of meer momenten ontstaan. De ribfracturen zijn ontstaan door het samendrukken van de borstkas. De ribbreuken, zoals deze op bij [slachtoffer] op 7 oktober 2013 zijn vastgesteld, zijn zeer veel waarschijnlijker bij een niet-accidentele toedracht (met andere woorden toegebracht letsel) dan bij een accidentele toedracht (bijvoorbeeld tijdens normale omgang met een kind, verzorgingshandelingen, medische handelingen, val of ongeval). Er was sprake een grote hoeveelheid metafysaire hoekfracturen in het spaakbeen van de rechteronderarm aan de polszijde, in scheen- en het kuitbeen van het linkeronderbeen aan de kniezijde.12
De multipele fracturen zijn op 2 of meer momenten ontstaan:
• kort voor de opname (ribfracturen, fractuur in de linkerbovenarm),
• 5 tot 7 dagen voor het ontstaan van de fractuur in de linkerbovenarm en de ribfracturen
(fractuur in de linkeronderarm),
• mogelijk gelijktijdig met de fractuur in de linkeronderarm, mogelijk eerder (ouder dan 1 week voor het maken van de opname, mogelijk 7 tot 14 dagen oud - breuk in de rechteronderarm).
De fracturen zijn op basis van verschillende mechanismen ontstaan:
• samendrukken van de borstkas, leidend tot de ribbreuken,
• buigen en samendrukken in de lengte-as van het bot bij de schachtfracturen,
• trekkrachten of afschuivende krachten, zoals kunnen optreden bij herhaald of eenmalig heftig overstrekken van gewrichten bij het ontstaan van de metafysaire hoekfracturen.
Er zijn bij [slachtoffer] geen aanwijzingen gevonden voor aandoeningen als verklaring voor het ontstaan van voorgaand beschreven bevindingen.
Een geboortetrauma is vanwege het stadium van genezing van de fracturen uitgesloten als
verklaring voor het ontstaan van voorgaand beschreven bevindingen.
De bevindingen bij [slachtoffer] op en na 07-10-13 zijn zeer veel waarschijnlijker bij een trauma met een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) dan bij een trauma met een accidentele toedracht.13
Het incident op 7 oktober 2013, zoals beschreven door verdachte, kan een verklaring vormen voor het ontstaan van de breuk in de linkerbovenarm van [slachtoffer], aldus dr. [arts 2].14
Dr. [arts 2] heeft in zijn rapport verder naar voren gebracht dat indien sprake is geweest van samendrukken van de borstkas en heftig schudden bij het ontstaan van ribfracturen en metafysaire hoekfracturen sprake is geweest van een potentieel levensbedreigende handeling.
Uit voormelde bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat verdachte in september 2013 zijn dochtertje [slachtoffer] met kracht heeft vastgepakt bij haar romp en haar benen en haar heeft geschud en haar bij een been heeft vastgepakt en over de bank heeft geslingerd, waardoor zij tegen de rugleuning van de bank is terechtgekomen.
Voor wat de ten laste gelegde periode betreft overweegt de rechtbank dat de door verdachte zelf omschreven handelingen aan kunnen sluiten bij het geconstateerde letsel bij [slachtoffer]. Of de handelingen van verdachte nu op 17 en 18 september 2013 of eind september 2013, hetgeen op de datering van het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel meer in de rede lijkt te liggen, hebben plaatsgevonden is voor de bewezenverklaring niet relevant, nu beide periodes liggen in de ten laste gelegde periode van 12 augustus 2013 tot en met 7 oktober 2013.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van het handelen van verdachte, te weten het schudden van het lichaam en het aan één been vastpakken en slingeren en loslaten van een bijna twee maanden oud kind, redelijkerwijs geen andere conclusie toelaat dan dat hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn dochtertje ten gevolge hiervan zou komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat jonge baby's kwetsbaar zijn. Bij een baby van bijna twee maanden oud zijn de botten, spieren en weefsels nog weinig ontwikkeld en draagkrachtig, waardoor bij het oppakken en de omgang met een baby voorzichtigheid geboden is. Het krachtig schudden van een baby en het bij een beentje vasthouden en over een bank tegen harde kussens slingeren kan snel leiden tot ernstige schade, met als gevolg het overlijden. Daarbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de conclusie van dr. [arts 2] dat de combinatie van het samendrukken van de borstkas en heftig schudden een potentieel levensbedreigende handeling is (bij een zo jong baby’tje).
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat in het rapport van dr. [arts 2] naar voren is gebracht dat het incident op 7 oktober 2013, zoals beschreven door verdachte, een verklaring kan vormen voor het ontstaan van de breuk in de linkerbovenarm van [slachtoffer]. Bij afwezigheid van een andere plausibele oorzaak van het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] kan de rechtbank op grond van het voorgaande tot geen andere conclusie komen dan dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is ontstaan door de door verdachte omschreven handelingen in de nacht van 6 op 7 oktober 2013.
In het onder 2 primair tenlastegelegde wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer] in de periode van 6 op 7 oktober 2013 zwaar lichamelijk letsel in de zin van één of meer ribbreuken en/of een gebroken onderarm heeft toegebracht.
Weliswaar lijkt op basis van het rapport ook sprake te zijn van ribbreuken van een zelfde ouderdom als de breuk in de linkerbovenarm van [slachtoffer], maar nu buiten de constatering van dat letsel geen verder bewijs voorhanden is voor een handeling van verdachte die daaraan ten grondslag zou hebben gelegen in de periode van 6 op 7 oktober 2013, gaat het de rechtbank te ver om net als de officier van justitie te concluderen dat dit letsel door verdachte is teweeg gebracht door [slachtoffer] in die periode vast te pakken en kracht op haar borstkas uit te oefenen. De onder 2 primair tenlastegelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in de vorm van één of meer ribbreuken kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet bewezen worden verklaard.
Voor wat betreft de verdere beoordeling van het onder 2 primair tenlastegelegde (het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in de vorm van een gebroken onderarm gaat de rechtbank, bij gebrek aan andere bewijsmiddelen, uit van de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij - zakelijk weergegeven - zijn dochtertje uit zijn handen dan wel armen heeft laten rollen en dat hij in een reflex de arm van [slachtoffer] heeft vastgepakt om te voorkomen dat zij zou vallen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de onder 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling niet kan worden bewezenverklaard nu verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijk zin, op het breken van de onderarm van [slachtoffer]. Verdachte zal dan ook in zijn geheel van het onder 2 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen dan wel gedragingen van verdachte wel als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend dienen te worden gekwalificeerd. Verdachte heeft zich onvoldoende van de op hem rustende zorgplicht gekweten om zich ervan te vergewissen dat hij zijn dochtertje goed vasthield toen hij haar van de commode weer in haar bedje wilde leggen. Door haar onvoldoende vast te houden c.q. onvoldoende op te letten heeft hij haar van zijn arm laten rollen, ten gevolge waarvan hij haar armpje heeft gebroken, door haar aan één arm op te vangen, terwijl zij even loshing. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [betrokkene] heeft verklaard dat [slachtoffer] fysiotherapie kreeg voor haar arm, en dat sprake was van een gebroken arm bij een zeer jong baby’tje.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij in de periode van 12 augustus 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn dochter [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] krachtig heeft vastgepakt bij haar romp en bij één of meer van haar ledematen en met kracht heen en weer heeft geschud, waarbij het hoofd van [slachtoffer] niet werd ondersteund, en [slachtoffer] aan haar been over de bank heeft geslingerd en vervolgens [slachtoffer] tegen de rugleuning van die bank aan heeft laten komen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij in de periode van 6 oktober 2013 tot en met 7 oktober 2013 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, zijn dochter [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], uit zijn handen en armen heeft laten vallen en (vervolgens) haar bij haar arm heeft vastgegrepen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat zijn dochter [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (linker)bovenarm, heeft bekomen.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1 primair:Poging tot doodslag;
Feit 2 subsidiair: Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Strafbaarheid van de verdachte
Door drs. [psycholoog], GZ-psycholoog, is op 18 december 2013 een rapport over verdachte opgemaakt. In dit rapport wordt - onder meer - het volgende geconstateerd/geconcludeerd.
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een
aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van afhankelijke en ontwijkende trekken in de persoonlijkheid. Betrokkene stond in de periode rondom het tenlastegelegde onder grote druk, deels veroorzaakt en zeker ook in stand gehouden door de afhankelijke en ontwijkende persoonlijkheidskenmerken. Deze leidden tot opeenstapeling van negatieve emoties, waaronder frustraties en boosheid, waardoor kon worden gesproken van een aanpassingsstoornis. De toenemende druk en frustratie en het onvermogen hiermee om te gaan en hulp in te schakelen, teneinde afwijzing te voorkomen, is betrokkene tot de ten laste gelegde feiten gekomen en heeft hij nadien verzuimd hulp in te schakelen. De beschreven ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling zijn in enige mate bepalend geweest bij de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten.
“Geadviseerd wordt betrokkene als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank neemt voormelde bevinding en conclusie van de psycholoog over zodat zij de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar zal beschouwen. De verminderde toerekenbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte niet uit. Nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is hij strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor de algemene voorwaarden en een proeftijd van drie jaren voor de bijzondere voorwaarden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dient naast de algemene voorwaarden de volgende bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, te weten een meldplicht, een verplicht reclasseringscontact, een klinische behandeling voor maximaal één jaar bij de [kliniek 2] of een soortelijke instelling, een ambulante behandeling bij GGNet of een soortgelijke instelling en het verbod om zorg te dragen voor een kind (alleen). De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde straf te hoog is. Een voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf zou in dit geval passend zijn, gelet op de persoon van verdachte en diens persoonlijke omstandigheden. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zijn werk kwijt is en dat zijn relatie is beëindigd. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan hij mogelijk ook zijn woning niet behouden. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte volledig heeft meegewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek. Zijn positieve houding tegenover hulpverlening en behandeling dienen te worden meegewogen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf, te weten poging tot doodslag op zijn destijds bijna twee maanden oud dochtertje. Hij heeft haar met kracht bij de romp vastgepakt en haar met kracht heen en weer geschud. Tevens heeft hij haar aan een been vastgepakt en over de bank geslingerd, waardoor zij tegen een rugleuning van de bank is terechtgekomen. Verdachte heeft dit gedaan uit kennelijke onmacht omdat zijn dochtertje niet wilde drinken en niet ophield met huilen op een moment dat verdachte zowel op werk- als privégebied onder spanning stond. Het op een dergelijke wijze omgaan met weerloze (zeer) jonge kinderen is volstrekt ontoelaatbaar en de rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, als persoon bij wie zijn dochtertje veilig zou moeten zijn, zich zo heeft misdragen. Dat het nu goed lijkt te gaan met [slachtoffer] is een gelukkige omstandigheid, maar niet aan het handelen van verdachte te danken.
Verdachte heeft niet veel later door zijn schuld zijn dochtertje zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar uit zijn handen en armen te laten vallen en haar vervolgens bij haar arm heeft vastgepakt waardoor haar arm is gebroken. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend gehandeld.
De rechtbank rekent het verdachte ook zwaar aan dat hij de incidenten toen niet aan zijn partner of iemand anders verteld. Hij heeft daarmee [slachtoffer] twee keer in feite aan haar lot overgelaten.
Gelet op de ernst van de feiten is dan ook enkel gevangenisstraf voor feiten als de onderhavige passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op straffen die in (enigszins) vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 oktober 2014 niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt verder rekening met de hiervoor vastgestelde enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank houdt verder rekening met het rapport van drs. [psycholoog], GZ‑psycholoog van 18 december 2013 en het reclasseringsadvies van 31 oktober 2014.
Door de psycholoog is naar voren gebracht dat betrokkene is geschrokken en onder de indruk is van het tenlastegelegde, te meer omdat hij nu wordt geconfronteerd met afwijzing en veroordeling, iets wat hij vanuit zijn persoonlijkheid juist tracht te voorkomen. Dit is op de korte termijn dan ook een beschermende factor. Betrokkenes neiging negatieve gevoelens voor zich te houden en op te laten stapelen uit angst voor afwijzing of veroordeling zou in de toekomst opnieuw kunnen leiden tot het oplopen van de druk met psychische klachten of zelfs agressief acting-out gedrag tot gevolg. Betrokkenes relatie waarin hij zich vooral voegend en afhankelijk opstelt, maar ook de wisselwerking tussen beide partners is een belangrijke reden voor zorg. Met name in de partnerrelatie van betrokkene komt de persoonlijkheidsdynamiek tot uiting, wat kan leiden tot het oplopen van de druk op betrokkene en opeenstapeling van negatieve gevoelens. Betrokkene is reeds in behandeling bij [kliniek 1], de forensische polikliniek van GGNet en het is wenselijk dat deze behandeling wordt gecontinueerd. Geadviseerd wordt tot een ambulante, psychotherapeutische behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek, met ook specifieke aandacht voor de partnerrelatie, waarbij binnen de behandeling of het reclasseringstoezicht ook aandacht is voor het gehele systeem en dan met name voor de veiligheid van betrokkenes dochter. Deze behandeling zou kunnen plaatsvinden als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
In het reclasseringsadvies is vermeld dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog/gemiddeld (zonder behandeling). Betrokkene is aangemeld bij [kliniek 2] en op de wachtlijst geplaatst voor een klinische behandeling. De ambulante behandeling van betrokkene werd beëindigd omdat dit niet afdoende bleek. Gezien de lange periode tussen de twee terechtzittingen is eind september 2014 is de behandeling bij GGNet weer opgepakt. Afgaande op de ervaringen van GGNet en het indicatiebesluit van het IFZ wordt een klinische behandeling bij [kliniek 2] geadviseerd. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en opname in een zorginstelling voor een klinische behandeling.
In het e-mailbericht van 7 november 2014 heeft [medewerker], reclasseringswerker, de officier van justitie bericht dat wordt geadviseerd de bijzondere voorwaarden voor de duur van twee jaar op te leggen waarvan het eerste jaar klinisch, of zoveel korter als in de ogen van zijn behandelaar en de reclassering mogelijk is.
De deskundige [deskundige], reclasseringswerker en toezichthouder van verdachte, heeft ter terechtzitting van 17 november 2014 naar voren gebracht dat een klinische opname in de [kliniek 2] voor een maximale duur van een jaar noodzakelijk is. Er is gekozen voor een gesloten instelling omdat verdachte in een setting moet komen waar hij kan worden ontregeld en zijn reacties kunnen worden onderzocht. De huidige ambulante behandeling bij GGNet levert voor verdachte onvoldoende op.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 november 2014 verklaard gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling. Daarnaast heeft hij verklaard dat zijn twee kinderen in heel goede gezinnen zijn ondergebracht en dat hij op dit moment niet weet hoe hij voor zijn kinderen zou moeten zorgen.
De rechtbank leidt uit de bevindingen van de psycholoog en de reclassering af dat het recidivegevaar hoog/gemiddeld en dat een klinische behandeling van de verdachte noodzakelijk is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de duidelijke conclusie van de psycholoog en de reclassering en gelet op de problematiek, een voorwaardelijk strafdeel dient te worden opgelegd met bijzondere voorwaarden.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven, met een proeftijd van twee jaren voor de algemene voorwaarden en een proeftijd van drie jaren voor de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal hieraan de voorwaarden verbinden dat verdachte zich dient te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering, een meldingsgebod, een ambulante bij GGNet en een klinische behandeling bij [kliniek 2] maximaal voor de duur van één jaar.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten het verbod om de zorg voor een kind te dragen en de verplichting dat het contact met zijn kinderen onder toezicht van een door de reclassering aan te wijzen persoon of instantie zal plaatsvinden. De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte zich niet heeft verzet tegen het zorgverbod en de beperkte omgang met zijn kinderen.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij een lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt daartoe omdat verdachte nog een langdurige en intensieve behandeling dient te ondergaan en hij daar thans gemotiveerd voor is De rechtbank acht het niet opportuun in het geval van verdachte dat hij nog langer dan een jaar op de start van deze behandeling dient te wachten.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - gelet op zijn persoon - opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27, 45, 57, 287 en 308 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1 primair:Poging tot doodslag;
Feit 2 subsidiair: Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd dan wel vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
legt als algemene voorwaarden op dat de veroordeelde:
- -
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
legt als bijzondere voorwaarden op dat de veroordeelde:
- -
zich binnen vijf werkdagen na zijn detentie zal moeten melden bij de reclassering, [locatie]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
zich gedurende de proeftijd houdt aan de afspraken en aanwijzingen die hem door de reclassering worden gegeven;
- -
zich klinisch zal laten opnemen in [kliniek 2] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ voor de duur van maximaal 1 (één) jaar gedurende de proeftijd van drie jaren of zoveel korter als de instelling in overleg met de reclassering nodig acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven door of namens de instelling/behandelaar;
- -
zich ambulant laat behandelen bij GGNet of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven door of namens de instelling/behandelaar;
- -
wordt verboden (alleen) de zorg voor een kind te dragen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
de verplichting dat het contact met zijn kinderen onder toezicht van een door de reclassering aan te wijzen persoon of instantie zal plaatsvinden;
geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Gilhuis, voorzitter, mr. Ouweneel en mr. O.E. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2014.
Mr. O.E. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.