5.2.
Beoordelingsmethodiek
In de onderstaande paragrafen wordt beschreven hoe en op welke subgunningscriteria de inschrijving wordt beoordeeld, welke scores per subgunningscriterium kunnen worden behaald en hoe de bepaalde scores in het totaal van de inschrijving worden gewogen.
(…)
A1. Subcriterium Coördinatievergoeding Wijzigingen
De inschrijver dient aan te geven tegen welke coördinatievergoeding in % wijzigingen, alleen opgegeven door de opdrachtgever, worden uitgevoerd. De inschrijver dient het percentage op het inschrijfbiljet te vermelden. Voor het meewegen wordt het percentage coördinatievergoeding wijzigingen op het inschrijfbiljet vermenigvuldigd met het fictieve bedrag van € 500.000. De hieruit berekende coördinatievergoeding wijzigingen wordt als fictief bedrag bij de inschrijfsom opgeteld.
A.2. Subcriterium Coördinatievergoeding Inrichting
De inschrijver dient aan te geven tegen welke coördinatievergoeding in % de inrichting gecoördineerd wordt door de opdrachtgever. De inschrijver dient het percentage op het inschrijfbiljet te vermelden. Voor het meewegen wordt het percentage coördinatievergoeding inrichting op het inschrijfbiljet vermenigvuldigd met het fictieve bedrag van € 1.000.000. De hieruit berekende coördinatievergoeding inrichting wordt als fictief bedrag bij de inschrijfsom opgeteld.
A.3 Subcriterium Planning
a. a) Een integrale (Fase 1, 2 en 3) engineerings, voorbereidings- en uitvoeringsplanning gebaseerd op de in de gunningsleidraad aangegeven uitvoeringstermijn (conform paragraaf 4.6) met een toelichting op de belangrijkste mijlpalen. Bij het opstellen van de planning dient voorlopig van een overbruggingstijd tussen Fase 1, 2 en 3 van drie maanden te worden uitgegaan (weegfactor 4).
b) Een omschrijving van de wijze waarop de integrale coördinatie binnen de uitvoeringsorganisatie gaat plaatsvinden (weegfactor 2).
c) Hoe deze planning(en) bewaakt en op tijd bijgestuurd zal worden (weegfactor 2).
(…) Voor elk onderwerp dat in de toelichting op de planning aan de orde dient te komen zijn punten te behalen, van nul punten tot maximaal +/+ 3 punten per onderwerp (…).
De volgende scores zijn mogelijk:
Slecht 0
Redelijk 1
Goed 2
Zeer goed 3
De som van de gewogen scores op de subcriteria wordt vermenigvuldigd met een fictief bedrag van € 3.000. Dit bedrag wordt als een fictieve korting in mindering gebracht op de (reeds met coördinatievergoedingen wijzigingen en -inrichting gecorrigeerde fictieve) inschrijfsom. Maximaal kan voor dit subcriterium een fictieve korting van € 72.000 (24 punten x weegfactor € 3.000) worden gehaald.
Planning Punten Weegfactor Subtotaal
Subcriteria
a. a) Toelichting op belangrijkste (max. 3 pnt) 4 (max. 12)
mijlpalen
b) Wijze van integrale coördinatie (max. 3 pnt) 2 (max. 6)
c) bewaking (max. 3 pnt) 2 (max. 6)
Totaal puntenscore (max. 24)
A.4 Subcriterium Plan van Aanpak
Inschrijver dient een Plan van Aanpak voor de uitvoering van het project in.
In dit plan van Aanpak dienen ten minste de volgende onderwerpen aan de orde te komen:
1.
Organisatie van het project
(…)
2.
Kwaliteitsborging
(…)
3.
Beperken van overlast
(…)
4.
Social return
(…)
5.
Duurzaamheid
(…)
Voor elk subcriterium 1 t/m 4 dat in het Plan van Aanpak aan de orde dient te komen zijn punten te behalen, van nul tot maximaal +/+ 3 punten per onderwerp (…).
De punten zijn als volgt verdeeld:
Slecht 0
Redelijk 1
Goed 2
Zeer goed 3
De som van de gewogen scores op de subcriteria wordt vermenigvuldigd met € 3.000. Dit bedrag wordt als een fictieve korting in mindering gebracht op de (reeds met coördinatievergoedingen wijzigingen en -inrichting alsmede planning gecorrigeerde fictieve) inschrijfsom. Maximaal kan voor dit subcriterium een fictieve korting van € 90.000 (30 punten x weegfactor € 3.000) worden gehaald.
Plan van Aanpak Punten Weegfactor Subtotaal
Subcriteria
1. Organisatie van het project (max. 3 pnt) 2 (max. 6)
2. Kwaliteitsborging (max. 3 pnt) 2 (max. 6)
3. Beperken van overlast (max. 3 pnt) 2 (max. 6)
4. Social return (max. 3 pnt) 3 (max. 9)
5. Duurzaamheid (max. 3 pnt) 1 (max. 3)
Totaal puntenscore (max. 30)
”.
2.6.
Op 23 augustus 2013 is de Nota van Inlichtingen ten behoeve van de gunningsfase verschenen. Daarin staat onder nr. 14 als vraag (van BAM):
“Met de subgunningscriteria A3 en A4 kan maximaal een fictieve korting van 162.000 euro behaald worden. Dit bedrag is laag. Hierdoor tellen de onderdelen Planning en Plan van Aanpak minimaal mee in de totale beoordeling. Voorbeeld: bij een fictieve aanneemsom van 4 miljoen euro, is het aandeel van deze subgunningscriteria maar 4% van het totaal. Bij een hogere aanneemsom wordt het aantal nog kleiner. Het lijkt hierdoor toch te gaan om een aanbesteding op laagste prijs in plaats van EMVI zoals bedoeld in de Aanbestedingswet.
Kunt u aangeven waarom is gekozen voor zo’n beperkte weging van de onderdelen Planning en Plan van Aanpak? Kan het onderdeel kwaliteit in de beoordeling verhoogd worden?”
Het antwoord van de gemeente daarop is:
“Een beoordeling op prijs is het meest objectief en eerlijk, mede vanwege het feit dat een beoordeling op kwaliteit subjectief is en minder goed te borgen in de overeenkomst. Daarom heeft de aanbesteder ervoor gekozen om het prijscriterium op deze rekenwijze mee te laten wegen. Er vindt nog overleg plaats of dit consequenties heeft en zal in de 2de nota verwoord worden”.
2.11.
Op 6 november 2013 heeft de Commissie de eindconclusie van haar advies aan partijen doen toekomen, met de mededeling dat de motivering zo spoedig mogelijk volgt. De motivering van de eindconclusie en het advies heeft de Commissie op 11 november 2013 aan partijen doen toekomen. In de motivering en de eindconclusie/het advies van de Commissie staat, voor zover hier van belang:
“Beklaagde heeft blijkens de aanbestedingsdocumenten gekozen voor de toepassing van het gunningscriterium van de economisch meest voordelige inschrijving. Klager betoogt echter dat gelet op de wijze waarop dat criterium in de gunningsleidraad is uitgewerkt beklaagde impliciet heeft gekozen voor het criterium van de laagste prijs.
Bij de beoordeling van de klacht stelt de Commissie voorop dat noch de Aanbestedingswet noch de Gids Proportionaliteit bepalingen respectievelijk voorschriften bevatten die een aanbestedende dienst zouden verplichten om, bij het inrichten van de beoordelingsmethodiek in het kader van het gunningscriterium van de economisch meest voordelige inschrijving, meer dan wel minder gewicht toe te kennen aan bepaalde subcriteria. Ook uit de Memorie van Toelichting op art. 2.114 Aanbestedingswet blijkt dat de wetgever de aanbestedende dienst wat dat betreft vrij heeft willen laten: ‘Aanbestedende diensten kunnen er voor kiezen om meer gewicht toe te kennen aan andere subcriteria van het gunningscriterium EMVI dan prijs, zoals kwaliteit of duurzaamheid’. Deze toelichting van de wetgever sluit in dat een aanbestedende dienst ook de mogelijkheid heeft om aan het subcriterium prijs meer gewicht toe te kennen dan aan alle andere, op kwaliteit van de inschrijving betrekking hebbende, subcriteria gezamenlijk.
Naar het oordeel van de Commissie bereikt die mogelijkheid echter haar grens daar waar de keuze van de aanbestedende dienst voor het gunningscriterium van de economisch meest voordelige inschrijving de facto neerkomt op een keuze voor het gunningscriterium van de laagste prijs. Daarvan zal sprake zijn wanneer op basis van de uitwerking van het gunningscriterium in de aanbestedingsdocumenten, alle omstandigheden van het geval afwegende, voor inschrijvers de redelijke verwachting zal mogen bestaan dat de waardering van de kwalitatieve aspecten van de inschrijvingen - naast het aspect prijs - geen significante invloed zal hebben op de rangorde daarvan. In een dergelijk geval hanteert de aanbestedende dienst weliswaar formeel het gunningscriterium van de economisch meest voordelige inschrijving, maar is materieel sprake van het gunningscriterium van de laagste prijs.
De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de uitwerking van het gunningscriterium van de economisch meest voordelige inschrijving in hoofdstuk 5 van de gunningsleidraad van beklaagde de facto neerkomt op een keuze voor het gunningscriterium van de laagste prijs. Daarbij heeft de Commissie zich laten adviseren door de experts mr. drs. [deskundige sub 1] en ir. Drs.[deskundige sub 2]. Hun conclusies liggen mede ten grondslag aan onderstaande overwegingen en het Advies.
(…)
Met betrekking tot de subcriteria A3 en A4, die als kwaliteitscriteria zijn aan te merken, hebben de geraadpleegde Experts, op basis van hun ervaring met vergelijkbare aanbestedingen en op basis van een aantal uitgevoerde simulaties van de te verwachten waarde van het aspect ‘kwaliteit’ (hierna: de Waarde), antwoord gegeven op de centraal staande vragen:
(a) Wat is, ten opzichte van een theoretische bandbreedte van de Waarde (tussen € 162.000 en € 0) de te verwachten bandbreedte van het aspect ‘kwaliteit’ bij deze aanbesteding en
(b) wat is de impact van de te verwachten bandbreedte op de onderlinge rangorde tussen de inschrijving met de laagste prijs (hierna: de Laagste) met de inschrijving met de op één na laagste prijs (hierna: de Opvolger)?
(…)
De experts concluderen (na beantwoording van de vragen; de voorzieningenrechter):
◦ dat de waarschijnlijkheid dat, uitgaande van de theoretische bandbreedte, de Waarde (naast het prijsaspect) nog impact zal hebben op de rangorde van de Laagste en de Opvolger gering is en hoogstens 25% zal zijn en
◦ dat, als uitgegaan wordt van de - op basis van ervaring gestoelde - verwachting dat in casu slechts in nog ca. 20% van de gevallen het prijsverschil kleiner is dan € 108.000, de kans dat de Waarde nog impact zal hebben op de rangorde tussen de Laagste en de Opvolger nog kleiner zal worden; ca. 10%.
De Commissie is van oordeel dat, op basis van de uitwerking van het gunningscriterium in de aanbestedingsdocumenten, alle omstandigheden van het geval afwegende, voor inschrijvers de redelijke verwachting heeft mogen bestaan dat de waardering van de kwalitatieve aspecten van de inschrijvingen - naast het aspect prijs - geen significante invloed zal hebben op de rangorde daarvan. In dit geval heeft de aanbestedende dienst weliswaar formeel het gunningscriterium van economisch meest voordelige inschrijving gehanteerd, maar is materieel sprake van hantering van het gunningscriterium van de laagste prijs.
Beklaagde heeft dus, in strijd met het bepaalde van art. 2.114 Aanbestedingswet, niet voldaan aan de verplichting het gunningscriterium van de economisch meest voordelige inschrijving te hanteren.
De klacht is gegrond”.