Overwegingen
1. Eiseres exploiteert een detailhandel in groente en fruit. De firmanten maken ten behoeve van het verkoopproces gebruik van een Avery Berkel weeg- en afrekensysteem (de kassa). Inkopen worden na inventarisatie ad hoc gedaan bij veelal vaste leveranciers op (in de meeste gevallen) rekening. Contante betalingen vinden incidenteel plaats en worden, net als de contante uitgaven, verwerkt in een kasboek. De inkoopprijzen fluctueren wekelijks en soms ook dagelijks. Gelet daarop worden de verkoopprijzen dagelijks door de firmanten bepaald. Er vindt geen registratie plaats van de voorraad en van de weggegooide producten.
2. Op 16 juli 2018 heeft verweerder bij eiseres een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Verweerder heeft naar aanleiding van zijn voorlopige conclusies uit het boekenonderzoek op naam van eiseres een informatiebeschikking met betrekking tot de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 (de informatiebeschikking) gegeven.
3. In geschil is over verweerder terecht de informatiebeschikking heeft gegeven.
4. Op grond van artikel 52, eerste en tweede lid, AWR, zijn lichamen die een bedrijf uitoefenen administratieplichtig en gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overige van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van het vierde lid van dit artikel zijn administratieplichtigen verplicht de eerder genoemde gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren. Op grond van het vijfde lid kunnen de op een gegevensdrager aangebrachte gegevens worden overgebracht en bewaard op een andere gegevensdrager als dit geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt. Op grond van het zesde lid dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en dienen de gegevensdragers zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
5. Wordt met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag of een te geven beschikking niet of niet volledig voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR, dan kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). In een informatiebeschikking wijst de inspecteur op artikel 25, derde lid, AWR, waar is bepaald dat een bezwaar, dat is gericht tegen een belastingaanslag of fiscale beschikking met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking, wordt afgewezen, tenzij blijkt dat en in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).1
6. In een geval als het onderhavige dienen in een geautomatiseerd kassasysteem ingevoerde detailgegevens ingevolge artikel 52, lid 1, AWR te worden bewaard indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang zijn. Dergelijke detailgegevens vallen in beginsel onder de in artikel 52, lid 1, AWR opgenomen bewaarplicht, omdat met behulp van deze gegevens de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop, en die gegevens aldus voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Een dergelijk belang ontbreekt indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt. Voorts bestaat geen grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast indien geconstateerde gebreken in de administratie van zo weinig gewicht zijn dat zij omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen.2
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de kassa de mogelijkheid heeft om per productgroep detailgegevens te registreren en dat de firmanten dit bij de verkoop van producten in ieder geval voor een aantal productgroepen ook hebben gedaan. Evenmin is in geschil dat de dagelijks uitgedraaide en bewaarde z-afslagen een verdicht overzicht geven van de gegevens van de desbetreffende dag, te weten: het bedrag aan dagomzet, het aantal klanten dat een of meerdere producten heeft gekocht, het aantal transacties en het aantal keren dat de kassalade is geopend zonder dat een verkoop heeft plaatsgevonden. Ook is niet in geschil dat het transactiegeheugen van de kassa na 160 transactieregels vol is en dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om een afdruk te maken van het transactiejournaal voordat de oude gegevens werden gewist. Het gevolg hiervan is dat de gewiste transactieregels niet bewaard zijn gebleven.
8. De rechtbank stelt vast dat niet alle gegevens uit het kassasysteem bewaard zijn gebleven. Er zijn geen uitsplitsingen per productsoort, gewicht, prijs per hoeveelheid in geld en gewicht op de dagelijkse z-afslagen vastgelegd, hoewel dit wel mogelijk was. Ook zijn niet alle kassatransacties bewaard gebleven, nu de rechtbank aannemelijk acht dat er jaarlijks meer dan 160 kassatransacties plaatsvinden. Doordat de gegevens op de z-afslagen verdicht en niet uitgesplitst zijn en de in de kassa ingevoerde detailgegevens ook niet anderszins bewaard zijn gebleven, is het niet mogelijk om een als onder 6 bedoeld verband te leggen en is een controle op de juistheid en volledigheid van de omzet niet of onvoldoende mogelijk. Dat, zoals eiser stelt, het niet bewaren van de gegevens het gevolg is van gebrek aan kennis ten aanzien van het voeren van een administratie en het gebruik van het kassasysteem, komt voor rekening en risico van eiser. Van een belastingplichtige mag worden verwacht dat hij zich verdiept in wat de administratieverplichting met zich meebrengt en als gevolg daarvan het juiste gebruik van een kassasysteem.
9. De rechtbank is van oordeel dat de administratie van eiseres, naast de niet bewaarde detailgegevens, geen andere gegevens bevatte die binnen een redelijke termijn controle van de volledigheid van de omzetverantwoording mogelijk maakte. Er vindt geen registratie plaats van de voorraad en de weggegooide producten. De inkoopfacturen in verhouding tot de z-afslagen en het kasboek van de vof maken, anders dan eiseres stelt, geen afdoende controle van de verantwoorde omzet in geld binnen een redelijke termijn mogelijk. Aan de juistheid en volledigheid van het kasboek kan worden getwijfeld en kan daarmee niet worden gebruikt voor de controle van de volledigheid van de verantwoording van de omzet. Dit aangezien verweerder in het geval van één van de firmanten een negatief kassaldo heeft geconstateerd gelet op de verschillen tussen de contante onttrekkingen uit de zakelijke kas volgens de administratie en hetgeen die firmant op zijn privé rekening heeft gestort. Genoemde firmant heeft met het overleggen van de geldleningsovereenkomsten en wat hij daarover heeft verklaard ter zitting het door verweerder vastgestelde negatieve kassaldo onvoldoende kunnen verklaren. Gelet hierop is aannemelijk dat de kasadministratie geen volledig beeld geeft van de werkelijk contant ontvangen en uitgegeven bedragen.
10. Dit maakt dat de met de kassa vastgelegde detailgegevens voor de heffing van belasting van belang en van voldoende gewicht waren – anders dan het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 20173 – en daarom op de daartoe wettelijk voorgeschreven wijze hadden moeten worden bewaard. Nu dit niet is gebeurd, heeft eiseres niet aan haar administratie- en bewaarplicht voldaan. De informatiebeschikking is derhalve terecht opgelegd.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op: