Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2016:7409

Rechtbank Den Haag
04-07-2016
05-07-2016
AWB 16/343
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Afwijzing aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’. Eiser is in mei 2014 in Nederland een niertransplantatie ondergaan. Het BMA heeft op 6 juli 2014 en op 2 juli 2015 advies uitgebracht aan verweerder. Het uitblijven van de behandeling/medicatie zou leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn echter in Armenië is de behandeling en de vereiste medicatie aanwezig. Verweerder heeft vervolgens, naar aanleiding van een door eiser overgelegde brief van 20 januari 2016 van de desbetreffende apotheek in Yerevan, een aanvullende vraag gesteld aan het BMA. Uit de aanvulling van het BMA van 19 april 2016 blijkt dat het middel Advagraf in september en december 2015 niet in Armenië beschikbaar was (in tegenstelling tot wat is aangegeven in de eerdere BMA-adviezen).

Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet onder verwijzing naar de BMA-adviezen van 6 juli 2014 en 2 juli 2015 het bezwaar van eiser ongegrond kunnen verklaren. Immers - ook al is dat achteraf - is gebleken dat - anders dan deze BMA-adviezen vermelden - ten tijde van het bestreden besluit het middel Advagraf niet (voldoende) beschikbaar was. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen reden de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten zonder nadere toekomstige garanties van verweerder over de beschikbaarheid van deze medicatie. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft aangegeven zich bij uitzetting van eiser niet meer te vergewissen van de beschikbaarheid van deze medicatie in het land van herkomst dan wel anderszins garanties biedt dat eiser hierover kan beschikken.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 16/343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),

en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ afgewezen.

Bij besluit van 14 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 16/346).


Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Beglorian.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1983 en is burger van Armenië. Op 19 april 2011 heeft hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel ‘medische behandeling’, ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 6 april 2012, 5 juni 2012 en 22 april 2013 desgevraagd aan verweerder adviezen uitgebracht. Verweerder heeft bij besluit van 11 juni 2013 op basis hiervan aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000, geldend van 11 juni 2013 tot en met 10 juni 2014.

Verder heeft verweerder zich in het besluit van 11 juni 2013 op het standpunt gesteld dat er volgens verweerder op grond van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) aanleiding bestaat eiser vrij te stellen van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Tevens stelt verweerder dat Nederland thans het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medisch noodzakelijke behandeling, in de zin van artikel 3.46, eerste lid, van het Vb 2000. Dit leidt niet tot de conclusie dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘medische behandeling’. Eiser voldoet immers niet aan de in artikel 3.46 eerste lid, van het Vb 2000 gestelde voorwaarde van een deugdelijke financiering van de medische behandeling. Daarnaast voldoet eiser niet aan de algemene voorwaarden van artikel 16, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000, nu hij niet in het bezit is van een document voor grensoverschrijding en hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser heeft tegen het besluit van 11 juni 2013 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 6 december 2013 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond (AWB 13/17554) is het beroep tegen het besluit van 11 juni 2013 ongegrond verklaard. Hierdoor is het besluit van 11 juni 20103 in rechte komen vast te staan.

2. In mei 2014 heeft eiser een niertransplantatie ondergaan. Op 2 juni 2014 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend. In dat verband is op 6 juli 2014 een BMA-advies uitgebracht. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag onder verwijzing naar dit advies afgewezen.

In dat advies heeft de BMA-arts op de vraag of, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de behandeling van eiser zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, het volgende geantwoord:

‘Ja. Bij uitblijven van immunosuppressieve medicatie na niertransplantatie zal de nier afgestoten worden en zullen de afvalstoffen in het lichaam niet meer afgevoerd worden, waardoor betrokkene op korte termijn zal komen te overlijden.’

Op de vraag of eiser kan reizen middels de gangbare vervoersmiddelen, heeft de BMA-arts geantwoord:

‘Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene in staat te reizen met gangbare vervoersmiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig. Ik heb geen aanwijzingen dat medische voorzieningen voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk zijn. Wel is het van belang dat betrokkene een schriftelijke medische overdracht meeneemt, bijvoorbeeld in de vorm van een EMP ter informatie van de toekomstige behandelaar. Betrokkene kan dit in principe in overleg met de huidige behandelaar zelf regelen. Ook dient betrokkene medicatie mee te nemen en te continueren tijdens de reis. Dit kan in eigen beheer.’

Op de vraag of de behandeling en de vereiste medicatie aanwezig zijn in Armenië is door de BMA-arts aangegeven dat dat het geval is.

3. Naar aanleiding van het aanvullend bezwaarschrift van 28 oktober 2014 en
3 februari 2015 is aan het BMA verzocht opnieuw een advies uit te brengen. BMA heeft bij nota van 2 juli 2015 een nieuw advies uitgebracht. In dit advies is - kort gezegd - door het BMA aangegeven dat de conclusies van het eerdere advies van 6 juli 2014 gehandhaafd blijven.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe het volgende - samengevat weergegeven - aangevoerd. Verweerder gaat in het bestreden besluit niet in op de ingangsdatum van de vergunning. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat de ingangsdatum september 2014 is. Daarnaast wordt ten onrechte door verweerder niet getoetst aan artikel 3.46 van het Vb 2000. Verweerder heeft niet beoordeeld of Nederland het meest aangewezen land is voor de noodzakelijke medische behandeling. Volgens eiser is Nederland het meest aangewezen land en of hij al dan niet kan reizen naar het land van herkomst is in dat kader dan ook niet direct relevant. Eiser stelt verder dat er geen adequate behandeling aanwezig is in Armenië die ook nog toegankelijk zou zijn. Een behandeling bij een nefroloog is niet voorhanden en de andere behandelingen zijn alleen aanwezig in privéklinieken. Verder zijn er ook geen adequate transplantatiecentra aanwezig in Armenië. Bovendien is het voor eiser noodzakelijke medicijn Advagraf niet aanwezig in Armenië. Het enige door BMA geduide alternatief Prograft is slechts aanwezig, aldus BMA, in één apotheek. Het medicijn Prograft is voor eiser juist geen adequaat alternatief. Eiser verwijst naar de brief van de behandelend arts van 2 september 2015. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat er dermate bijzondere omstandigheden aanwezig zijn dat in zijn verblijf moet worden berust. Eiser verblijft immers al 7 jaar in Nederland. Eiser doet een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

6. Verweerder heeft op 4 maart 2016 een aanvullende vraag gesteld aan het BMA. Verweerder heeft dit gedaan naar aanleiding van een brief van 20 januari 2016 van de apotheek Gor Harutyunyan in Yerevan die door eiser in beroep is overgelegd. Uit voornoemde brief blijkt dat deze apotheek, waarnaar wordt verwezen in de BMA-nota van

2 juli 2015, het medicijn Advagraf (tacrolimus) niet heeft. Het BMA geeft in het aanvullend advies van 19 april 2016 als antwoord: “Over de beschikbaarheid van Advagraf hebben zich de afgelopen periode wisselingen voorgedaan. In juni 2015 was dit middel beschikbaar bij de apotheek Gor Harutyunyan. Daarna blijkt uit onze landeninformatie dat het middel in september en december 2015 niet in Armenië beschikbaar is. De meest recente informatie over de beschikbaarheid van Advagraf is van 11 maart 2016. Het middel is thans in ieder geval beschikbaar in het Arakbir Medical Center en de Natali Pharm Pharmacy. Deze bron dient dan ook te worden toegevoegd aan de BMA-nota van 2 juli 2015”.

7. De rechtbank overweegt als volgt.

8. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 juncto artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder o, van het Vb 2000 kan een verblijfsvergunning worden verleend onder de beperking verband houdende met het ondergaan van medische behandeling.

9. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

10. Op grond van artikel 3.46, eerste lid, van het Vb 2000 moet aan drie cumulatieve voorwaarden worden voldaan alvorens voor dit doel verblijf kan worden toegestaan:

a. Nederland dient naar het oordeel van verweerder het meest aangewezen land te zijn voor de medische behandeling;

b. (…),

c. (…).

11. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de beroepsgrond van eiser dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet ingaat op de ingangsdatum van de aanvraag van eiser niet kan slagen. Volgens de rechtbank kan de ingangsdatum van de aangevraagde verblijfsvergunning regulier geen rol kan spelen bij een weigering van die verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat, ondanks de weigering van de verblijfsvergunning regulier, eiser in dit verband een procesbelang heeft.

12. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder weliswaar niet expliciet artikel 3.46 van het Vb 2000 heeft genoemd in het bestreden besluit maar dat uit de inhoud van het bestreden besluit blijkt dat verweerder hier wel aan getoetst heeft.

13. Blijkens de gronden van beroep en de behandeling ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling, of de besluitvorming van verweerder voldoende zorgvuldig is geweest en of verweerder daarbij van de adviezen van het BMA van 6 juli 2014, 2 juli 2015 en de aanvulling van
19 april 2016 heeft mogen uitgaan. Daarbij is niet tussen partijen in geschil dat het verkrijgen van de desbetreffende medicatie (Advagraf) in Armenië noodzakelijk is om te voorkomen dat eiser in een medische noodsituatie op korte termijn terecht komt.

14. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich, indien hij een advies van het BMA, daaronder begrepen de eventueel nadien uitgebrachte nota's, aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.

15. In de bezwaargronden van eiser is gewezen op de bevoorradingsproblemen van onder andere het middel Advagraf. In beroep heeft eiser dit nader onderbouwd met de brief van 20 januari 2016 van de apotheek Gor Harutyunyan. Onder deze omstandigheden heeft verweerder in het bestreden besluit niet onder verwijzing naar de BMA-adviezen van 6 juli 2014 en 2 juli 2015 het bezwaar van eiser ongegrond kunnen verklaren. Immers - ook al is dat achteraf - is gebleken dat - anders dan deze BMA-adviezen vermelden - ten tijde van het bestreden besluit het middel Advagraf niet (voldoende) beschikbaar was. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

16. In het licht van het navolgende ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

Nu uit de aanvulling van het BMA van 19 april 2016 is gebleken dat het middel Advagraf in de maanden september en december 2015 niet beschikbaar was (ondanks eerdere adviezen die van het tegendeel uitgaan), had dit voor verweerder aanleiding moeten zijn voor nadere (toekomstige) garanties ten aanzien van de van deze voor eiser noodzakelijke medicatie in Armenië. Het enkele feit dat het middel Advagraf thans wel beschikbaar is volgens het aanvullend advies van het BMA van 19 april 2016, is volgens de rechtbank onvoldoende om, zoals verweerder heeft gedaan, te concluderen dat eiser bij uitzetting naar Armenië over het middel Advagraf zal kunnen beschikken -gedurende minimaal drie maanden- teneinde overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade te voorkomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft aangegeven dat verweerder ten tijde van een eventuele uitzetting van eiser zich niet meer vergewist van de beschikbaarheid op dat moment van de van belang zijnde medicatie in het land van herkomst dan wel anderszins garanties biedt dat eiser hierover kan beschikken.

17. Op grond van het voorgaande is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiser dienen te nemen. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe.

18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt binnen zes weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Haddoumi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.