Overwegingen
1. Eiser heeft op 9 september [jaartal] een aanvraag gedaan voor studiefinanciering voor de opleiding bos- en natuurbehoud aan de universiteit te Wageningen. Als begindatum van de opleiding is 1 september [jaartal] vermeld. Bij bericht van 13 september [jaartal] is aan eiser per 1 oktober [jaartal] voor deze opleiding studiefinanciering toegekend.
2. Op 26 september [jaartal] heeft eiser aan verweerder doorgegeven dat hij per 1 oktober [jaartal] zijn studiefinanciering wil stopzetten. Bij bericht van 27 september [jaartal] heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 1 oktober [jaartal] geen recht heeft op studiefinanciering.
3. Eiser heeft op 10 mei 2015 een aanvraag gedaan voor studiefinanciering voor de opleiding bos- en natuurbehoud aan de universiteit te Wageningen. Als datum inschrijving is vermeld 1 september 2015.
4. Bij besluit van 24 juli 2015 is door verweerder aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 september 2015 alleen studiefinanciering kan ontvangen volgens het nieuwe stelsel. Eiser heeft daarom geen recht op een basisbeurs, maar kan wel een lening, collegegeld en eventueel een aanvullende beurs aanvragen.
Geschil
5. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser valt onder het per 1 september 2015 ingevoerde nieuwe (leen) stelsel. Met name is in geschil of eiser valt onder de zogenoemde cohortgarantie van artikel 12.14, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
5.1.Eiser stelt dat hij zich voor het studiejaar [jaartal] heeft ingeschreven aan de Universiteit van Wageningen, studierichting Bos- en Natuurbeheer . Hij is per 1 september [jaartal] gestart met deze opleiding en heeft daarvan een bewijs van inschrijving overgelegd. Eiser kon vanwege een inlog probleem met zijn DigiD zijn aanvraag niet eerder dan 9 september [jaartal] insturen. Bij bericht van 13 september [jaartal] is aan eiser recht op studiefinanciering toegekend vanaf 1 oktober [jaartal] . Tegelijkertijd deed zich de mogelijkheid voor om een cursus in Zuid-Afrika te volgen. Eiser heeft de keuze gemaakt om eerst deze opleiding te volgen. Op basis van de tekst van het wetsvoorstel en op basis van verkregen informatie van de afdeling “Burgervragen” van het Ministerie heeft eiser de conclusie getrokken dat hij ook nog in 2015 in aanmerking zou komen voor de basisbeurs op basis van de cohortgarantie. Deze garantie houdt, aldus eiser, in dat als een student in 2014 was ingeschreven voor een opleiding en studiefinanciering toegekend heeft gekregen, recht behoudt op de basisbeurs in 2015 gedurende de bachelor-fase en niet onder het leenstelsel valt, ook als tussentijds is gestopt met de studie.
5.2.Verweerder stelt dat eiser niet aan de voorwaarden van de cohortgarantie voldoet. Verweerder betwist niet dat eiser één maand ingeschreven heeft gestaan aan de Universiteit Wageningen. Eiser heeft echter zijn aanvraag om studiefinanciering ingetrokken en stond vanaf oktober [jaartal] niet meer ingeschreven bij de onderwijsinstelling. De cohortgarantie gaat, aldus verweerder, niet zo ver dat degene die een toekenning studiefinanciering in het vooruitzicht kreeg gesteld, die later wordt ingetrokken, ook de garantie krijgt.
Beoordeling van het geschil
6. De Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), ten tijde van geding, luidt als volgt:
Artikel 3.1. Studiefinanciering
1. Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het beroepsonderwijs uit een basisbeurs, een basislening en een aanvullende beurs of aanvullende lening, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de vorm van:
a. een gift;
b. een prestatiebeurs; of
c. een lening.
2. Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het hoger onderwijs uit een basislening, een aanvullende beurs of aanvullende lening en collegegeldkrediet, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de vorm van:
a. een gift;
b. een prestatiebeurs; of
c. een lening.
6.1.Paragraaf 12.2. Overgangsbepalingen in verband met de Wet studievoorschot hoger onderwijs.
(…)
Artikel 12.14. Cohortgarantie studievoorschot voor studenten aan een bacheloropleiding, masteropleiding, ongedeelde opleiding of opleiding duplex ordo.
1. Op een student die vóór 1 september van het jaar waarin de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking treedt stond ingeschreven aan een bacheloropleiding, masteropleiding of ongedeelde opleiding of die onderwijs volgde volgend op een opleiding gericht op een levensbeschouwelijk ambt of beroep als bedoeld in artikel 7.4a, vijfde lid, van de WHW, en die studiefinanciering toegekend heeft gekregen voor een opleiding in het hoger onderwijs, blijven de volgende artikelen, zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AX, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, voor de nominale duur van die opleiding van toepassing:
a. van hoofdstuk 1, de artikelen 1.1 en 1.5;
b. van hoofdstuk 2, de artikelen 2.13, eerste lid, 2.16, tweede lid, en 2.17;
c. van hoofdstuk 3, de artikelen 3.1, eerste en tweede lid, 3.6, en paragraaf 3.3, met uitzondering van artikel 3.10, tweede lid; en
d. hoofdstuk 5, met uitzondering van artikel 5.9, eerste lid, en artikel 5.16, derde lid, waarbij voor «prestatiebeurs hoger onderwijs» wordt gelezen: prestatiebeurs;
e. van hoofdstuk 9, de artikelen 9.1b, 9.9 en 9.9a.
7. Per 1 september 2015 is de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking getreden. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt het volgende vermeld in verband met de toepassing van artikel 12.14 Wsf 2000.
Artikel 12.14 (cohortgarantie)
Dit artikel regelt het overgangsrecht voor studenten die al aan hun studie in het hoger onderwijs waren begonnen vóór de invoering van het studievoorschot (beoogd per 1 september 2015).
Eerste lid. Ho-studenten die al aan een opleiding waren begonnen, hebben nog gedurende de nominale duur van die opleiding (hbo-bachelor, wo-bachelor, wo-master, ongedeelde opleiding of levensbeschouwelijke duplex ordo opleiding) aanspraak op basisbeurs. De aanspraak blijft hiermee bestaan voor de opleidingssoort en behoeft niet een specifieke opleiding te betreffen, een ho-student kan nog gewoon wisselen van bijvoorbeeld een bachelor rechten naar een bachelor economie. Voor hbo-studenten is de aanspraak in de regel vier jaar, voor wo-bachelorstudenten drie jaar.
Voor de studenten die het hier betreft, blijven de wetswijzigingen die gevolgen hebben voor de basisbeurs buiten toepassing.
7.1.Niet in geschil is dat eiser per 1 september [jaartal] is begonnen met een studie aan de Universiteit te Wageningen en dat hij per 1 september [jaartal] aldaar stond ingeschreven. Vast staat voorts dat aan hem bij bericht van 13 september [jaartal] per 1 oktober [jaartal] voor deze opleiding studiefinanciering is toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser daarmee aan de voorwaarden van artikel 12.14, eerste lid, van de Wsf 2000 en komt hij in aanmerking voor toepassing van de cohortgarantie. Eiser stond immers vóór de invoering van het studievoorschot ingeschreven aan een instituut voor hogere onderwijs en aan hem was studiefinanciering toegekend voor die opleiding in het hoger onderwijs.
Dat die toekenning daarna, op aanvraag van eiser, is teruggedraaid, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het standpunt van verweerder dat de cohortgarantie eerst van toepassing is indien een student ook daadwerkelijk studiefinanciering heeft ontvangen kan, gelet op de duidelijke bewoording van artikel 12.14. eerste lid, van de Wsf 2000, mede gelet op de toelichting bij het wetsvoorstel, niet worden gevolgd.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.
Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2016.