6.4Meer subsidiair stelt eiseres dat voor de WKK niet eerder EIA is geclaimd en daarom de voorwaarde dat geen EIA kan worden verleend omdat [BV] ter zake van de WKK geen desinvesteringsbijtelling heeft aangegeven, in dit geval niet kan worden gesteld.
7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vaststelling van een verlies over 2009 van € 665.241 (€ 691.988 -/- € 26.747).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de EIA terecht is geweigerd en heeft daarvoor het volgende aangevoerd.
8.2Subsidiair stelt verweerder dat er ten behoeve van eiseres geen recht van opstal is gevestigd zodat [BV] door natrekking eigenaar is gebleven van de WKK. Er zijn met betrekking tot de WKK dus rechten achtergebleven bij [BV], zodat ook de onderdelen 5.2 en 5.4.4 van het Besluit toepassing missen.
9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 8, achtste lid, van de Wet Vpb worden, voor de toepassing van de artikelen 3.40 tot en met 3.46 van de Wet IB (investeringsaftrek), verplichtingen die zijn aangegaan tegenover verbonden lichamen, als bedoeld in dat artikellid, niet in aanmerking genomen. Op grond van het elfde lid van artikel 8 kan de Minister van Financiën bepalen dat deze bepaling niet van toepassing is. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt bij het Besluit. Op grond van onderdeel 5.4 van het Besluit kunnen verplichtingen tussen gelieerde vennootschappen in aanmerking worden genomen als is voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 5.4.4 en sprake is van een situatie als omschreven in onderdeel 5.4.2.2.2.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat [BV] en eiseres met elkaar verbonden vennootschappen zijn als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Wet Vpb. Dit heeft, naar het oordeel van de rechtbank, tot gevolg dat eiseres ter zake van de WKK slechts recht heeft op investeringsaftrek als is voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 5.4.4 van het Besluit en tevens sprake is van een situatie als bedoeld in onderdeel 5.4.2.2.2 van het Besluit.
12. Van een situatie als bedoeld in onderdeel 5.4.2.2.2 van het Besluit is sprake als de desbetreffende bedrijfsmiddelen onmiddellijk voorafgaand aan het aangaan van de verplichtingen in de onderneming van het verbonden lichaam de hoedanigheid hadden van onderhanden werk of van voorraad grond- en hulpstoffen, handelsgoederen en dergelijke en de bedrijfsmiddelen binnen de gelieerde verhoudingen niet eerder bedrijfsmiddel zijn geweest. Onderhanden werk is werk in uitvoering voor een opdrachtgever. Naar het oordeel van de rechtbank was tijdens de opbouw van de WKK sprake van onderhanden werk van J BV voor [BV] en was geen sprake van onderhanden werk van [BV]. Verder is de rechtbank van oordeel dat de WKK door [BV] niet als voorraad is gehouden omdat het bij voorraad in de zin van onderdeel 5.4.2.2.2 van het Besluit gaat om grond- en hulpstoffen en handelsgoederen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de vraag of een goed een handelsgoed of een bedrijfsmiddel is moet worden beantwoord aan de hand van de bestemming van het goed. Een bedrijfsmiddel in bestelling of in aanbouw is, zeker in het licht van de wettelijke bepalingen betreffende de investeringsaftrek, van meet af aan een bedrijfsmiddel en, anders dan eiseres kennelijk meent, niet pas vanaf de ingebruikneming. Dat tijdens de bouw nog niet op het bedrijfsmiddel kan worden afgeschreven maakt dit niet anders. Voorts heeft het enkele besluit tot verkoop nog niet tot gevolg dat het bedrijfsmiddel gaat behoren tot een handelsvoorraad. Nu vaststaat dat de WKK door [BV] bij J BV werd besteld om binnen het eigen concern als zodanig te worden gebruikt, is de rechtbank, met inachtneming van het vorenstaande, van oordeel dat de WKK voorafgaand aan de overdracht aan eiseres binnen de gelieerde verhoudingen reeds een bedrijfsmiddel is geweest en daarom geen sprake is geweest van een situatie als bedoeld in onderdeel 5.4.2.2.2 van het Besluit. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, de wettelijke bepalingen tot beperking van de EIA strekken ter voorkoming van misbruik van de EIA en daarvan in dit geval geen sprake is, doet daar niet aan af.
13. Op grond van wat is overwogen onder 12 moet worden geoordeeld dat de door eiseres jegens [BV] aangegane verplichtingen uitgesloten verplichtingen zijn als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Wet Vpb en het elfde lid van dit artikel toepassing mist. Al hetgeen partijen voor het overige over en weer hebben aangevoerd, behoeft daarmee geen beoordeling meer.
14. Op grond van het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.