3.1Inleiding1
Op zaterdag 2 juni 2012 omstreeks 02:45 uur komt bij de politie Haaglanden een melding binnen dat brand is ontstaan in danscafé Havana, gevestigd Buitenhof 19 te Den Haag.2 Ter plaatste blijkt dat de ontstane brand inmiddels is gedoofd en dat de brand meerdere slachtoffers, met diverse brandwonden, tot gevolg heeft gehad.3
Bij onderzoek door verbalisanten blijkt dat het danscafé voorzien is van diverse camera’s die het ontstaan van de brand hebben vastgelegd. Op de camerabeelden is te zien dat er door een persoon bij de bar iets wordt aangestoken. Deze persoon draait zich vervolgens om met zijn rug naar de vlam. Hij draait zich daarna weer terug naar de vlam waarna nagenoeg direct een grote steekvlam ontstaat met het gevolg dat diverse mensen in brand komen te staan.4 In een afvalbak in het danscafé wordt een witte plastic fles aangetroffen, met de tekst “Bio-Ethanol”.5
Na onderzoek blijkt dat in totaal 8 mensen met brandwonden naar verschillende ziekenhuizen moeten worden gebracht.6 Aangeefster [slachtoffer 9] verklaart dat zij heeft gezien dat een dienblad op de bar in brand staat en dat een barman iets op het dienblad giet waarna er een flinke steekvlam ontstaat. Zij raakt zwaar gewond (derdegraads verwondingen) aan gezicht, borst en arm.7 Aangever [slachtoffer 3] verklaart dat hij ziet dat in het dienblad een laagje vloeistof ligt en dat de barman een ‘vlammetje’ bij de vloeistof houdt. Opeens ziet hij een grote flits. Hij raakt zwaar gewond aan zijn hoofd, nek, linkerarm en beide handen.8 [slachtoffer 8] verklaart in het kader van zijn aangifte dat hij bij de bar staat en dat hij ziet de barman een vloeistof vanuit een plastic fles in het vuur spuit waarna een grote steekvlam ontstaat die hem vol in het gezicht raakt. Hij loopt tweede- en derdegraads brandwonden op over 6% van zijn lichaamsoppervlakte.9
Getuige [getuige 1], collega van verdachte, verklaart dat de vuuract een vaste show is van verdachte om gasten te entertainen. De betreffende avond ziet hij dat verdachte wat vloeistof op een metalen dienblad gooit en die vervolgens aansteekt. Er ontstaat een vlam van 30 centimeter hoog. Hij verklaart dat hij ziet dat verdachte de witte fles met vloeistof weer pakt als het vuur wat dimt. Verdachte gooit nog wat vloeistof op het dienblad, waarna een grote vuurzee richting het publiek ontstaat.10 Uit verklaringen van andere getuigen, te weten [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], volgt dat zij weten dat hun collega, verdachte, vaker vuur maakt door een brandbare vloeistof op een dienblad in brand te steken. Verdachte is volgens hen de enige die dat in Havana doet. Ook verklaren zij dat het bijschenken van vloeistof, zodra de vlammen kleiner worden, een vast onderdeel van de act is.11
Verdachte verklaart bij de politie, alsook ter terechtzitting, dat hij inderdaad brandbare vloeistof in het dienblad giet en vervolgens die vloeistof aan steekt. Daarna draait hij zich kort om zodat hij met zijn rug naar de vlam toe komt te staan. Als hij zich weer richting het vuur omdraait ontstaat opeens een enorme steekvlam. Hij verklaart dat hij weet dat er een steekvlam kan ontstaan als hij extra vloeistof zou gieten op een open vlam. Verdachte verklaart ook dat hij normaal Zippo-vloeistof gebruikt, maar dat hij de bewuste avond een andere vloeistof gebruikt, namelijk bio-ethanol.12
3.3Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Volgens de verdediging is het bijgieten van de vloeistof niet te bewijzen en heeft het enkele aansteken van de vloeistof op het dienblad de steekvlam niet veroorzaakt. Reeds daarom zou een vrijspraak moeten volgen. Doch zelfs als de rechtbank van oordeel zou zijn dat verdachte wél bio-ethanol heeft bijgeschonken, kan volgens de verdediging geen sprake zijn van schuld in de zin van art. 308 Sr omdat grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid ontbreekt. Voor verdachte was immers niet te voorzien dat het gebruik van bio-ethanol een dergelijke heftige reactie mee kon brengen.
3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan ten aanzien van [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Voor wat betreft [slachtoffer 1] geldt dat deze in het geheel geen letsel heeft opgelopen. Wat betreft de overige hiervoor genoemde personen staat weliswaar vast dat zij lichamelijke verwondingen hebben opgelopen, maar kan op grond van wat zich te dien aanzien in het dossier bevindt onvoldoende worden vastgesteld dat sprake is van letsel dat kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel of van letsel dat tijdelijke ziekte of beperking in de beroepsuitoefening met zich mee heeft gebracht. Dit betekent dat verdachte reeds daarom in zoverre zal worden vrijgesproken.
De rechtbank staat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van art. 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Onder schuld wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van artikel 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval alsook welke handelingen van een betrokken persoon in een concrete situatie gevergd kunnen worden (HR 29 juni 2010, LJN: BL5630).
Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van art. 308 Sr, stelt zij allereerst vast dat op grond van die hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de gedragingen opgenomen onder gedachtestreepje 1 tot en met 4 heeft verricht.
De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij de fles bio-ethanol in zijn handen had toen hij zich weer naar de vlam omdraaide.13
Uit de verklaringen van [slachtoffer 9], [slachtoffer 8] en [getuige 1] volgt dat verdachte wel degelijk bio-ethanol heeft bijgeschonken op het dienblad, terwijl daarop reeds een brandend laagje vloeistof lag. Dat verdachte dit heeft gedaan, vindt ook steun in de verklaringen van diverse collega’s van verdachte. Deze hebben immers verklaard dat het een vast onderdeel van de act van verdachte was om vloeistof erbij te gieten zodra de vlam enigszins gedimd was. Het bijgieten van de vloeistof was volgens hen juist het hoogtepunt van de act. Bovendien heeft de rechtbank kennisgenomen van de camerabeelden en heeft waargenomen dat verdachte bij het zich terugdraaien naar de vlam, een voorwerp in de richting van de vlam bracht enkele ogenblikken voordat de steekvlam ontstond. De rechtbank grondt haar overtuiging dat het voorwerp in de handen van verdachte de witte fles met brandstof is, en niet de dop zoals door de verdediging ter terechtzitting is gesteld, op de hiervoor opgenomen aangiften en getuigenverklaringen. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook het bijschenken van de bio-ethanol kan worden bewezen ondanks dat verdachte dit pertinent ontkent.
Oorzaak letsel bij slachtoffers
Buiten twijfel staat vast dat verdachte, in het kader van het uitvoeren van een entertainment act, in de nacht van vrijdag op zaterdag 2 juni 2012 in danscafé Havana, gevestigd aan de Buitenhof 19 te Den Haag, een brandbare vloeistof, namelijk bio-ethanol, op een dienblad heeft gegoten en deze vloeistof vervolgens met een aansteker heeft aangestoken. Een vast onderdeel van de act was dat extra brandbaar vloeistof werd toegevoegd zodra de vlam kleiner werd. Normaliter gebruikte verdachte Zippo-vloeistof, hetgeen tot dan toe kennelijk altijd goed is gegaan. Deze bewuste avond heeft verdachte echter bio-ethanol gebruikt. Doordat er bio-ethanol in de vlam is terechtgekomen, ontstond een grote steekvlam. Drie personen, te weten [slachtoffer 9], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] stonden op korte afstand van de steekvlam aan de bar en hebben zware brandwonden opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de door de slachtoffers opgelopen brandwonden direct zijn veroorzaakt door het handelen van verdachte.
Schuld en voorzienbaarheid
Ten aanzien van de vraag of verdachte grovelijk nalatig of aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de verklaringen van verdachte, die van de getuigen en de beschikbare camerabeelden heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte in een dienblad op de bar een laagje bio-ethanol heeft geschonken, dit vervolgens heeft aangestoken en uiteindelijk – nadat de vlam iets was gedimd – op het brandende laagje nog een extra scheut bio-ethanol heeft gegoten. Verdachte wist ten tijde van zijn handelen dat hij met een licht ontvlambare vloeistof te maken had en dat er op de fles waarschuwingen stonden als “niet bij vuur houden” en “niet inspuiten in open vuur”.14
[slachtoffer 9] stond op het moment van de act aan de bar, op nog geen meter van het brandende dienblad.15 Haar collega [slachtoffer 8], die naast haar stond, schat de afstand tussen hem en het brandende dienblad op een meter. Ook Mbanda bevond zich in de directe nabijheid van verdachte toen deze de vuur-act uitvoerde. Uit zijn aangifte volgt dat hij aan de bar zijn bestelling wilde doorgeven, toen hij zag dat verdachte op één tot anderhalve meter afstand van hem de bio-ethanol aanstak.16 Geen van de getuigen heeft gehoord dat verdachte heeft gewaarschuwd dat hij een vuur-act ging doen en dat het beter zou zijn om een stapje terug te doen.
Nog daargelaten dat verdachte sowieso een risico heeft genomen door aan de bar, op een laat tijdstip in een danscafé vol met mensen op zoek naar vertier, op een dienblad een laagje licht ontvlambare vloeistof in brand te steken, geldt dit naar het oordeel van de rechtbank nog veel sterker voor het bijschenken van die brandbare vloeistof op open vuur. Immers, op grond van algemene ervaringsregels is voorzienbaar dat het bijgieten van een licht ontvlambare vloeistof - zeker als dit gebeurd uit een plastic fles met normale schenkdop - op open vuur een oncontroleerbare en onverwachte steekvlam van enige omvang tot gevolg kan hebben. De verdachte heeft tegenover de politie ook zelf verklaard dat hij weet dat hierdoor een steekvlam kan ontstaan.17
In het verlengde daarvan is het naar het oordeel van de rechtbank ook voorzienbaar dat een dergelijke steekvlam directe omstanders, zoals de drie hiervoor genoemde aangevers die zich allen op ten hoogste anderhalve meter van het brandende dienblad bevonden, kan raken. De rechtbank komt gelet op het voorgaande dan ook tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
Verdachte was overigens reeds een gewaarschuwd mens. Hij had namelijk op een eerder moment - zij het met gebruikmaking van een andere vloeistof - ervaren dat vuur in zijn algemeenheid onvoorspelbaar is. Ten aanzien van de vuur-act uitgevoerd met Zippo-vloeistof heeft hij immers verklaard dat het wel een keer gebeurd is dat het vlammetje naar de fles sloeg en dat hij toen dacht: “Oh, even uitkijken.”18 Die ervaring heeft hem er kennelijk echter niet toe gebracht om zijn vuur-act te staken of aan te passen.
3.5De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
verdachte op 2 juni 2012 te 's-Gravenhage aanmerkelijk
onvoorzichtig:
- in danscafé Havana bio-ethanol in een dienblad heeft gedaan en
- vervolgens die vloeistof met een aansteker heeft aangestoken en
- vervolgens de fles in de directe nabijheid van het open vuur gehouden en
- vervolgens (meer) vloeistof uit die fles op het open vuur geschonken
waardoor een grote en heftige steekvlam is ontstaan,
terwijl veel cafébezoekers zich in de directe nabijheid van het brandend
dienblad bevonden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 3], [slachtoffer 8] en of [slachtoffer 9] zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden en blijvende littekens hebben bekomen.