2 De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2014 te Leiden opzettelijk[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder rijdende over de weg (Kanaalweg)
- gereden met een snelheid van (ongeveer) 105 km/u terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan, althans met een voor de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of
- een oversteekplaats genaderd, terwijl hij zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast aan die wegsituatie en/of
- niet zijn voertuig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of
- onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer en/of het overstekende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse,
tengevolge waarvan hij voornoemde [slachtoffer] heeft aangereden,
waardoor voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 15 juni 2014 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Kanaalweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 105 km/u terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan, althans met een voor de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of
- een oversteekplaats is genaderd, terwijl hij zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast aan die wegsituatie en/of
- niet zijn voertuig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het overige verkeer en/of het overstekende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse,
tengevolge waarvan hij voornoemde [slachtoffer] heeft aangereden,
waardoor die [slachtoffer] werd gedood,
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet (de Wegenverkeerswet 1994) vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden (door op de Kanaalweg te rijden met een snelheid van ongeveer 105 km/u, in elk geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan).
3 Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding
Op 15 juni 2014, iets na 23.00 uur, heeft binnen de bebouwde kom, op de Kanaalweg te Leiden, waar een maximale snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, ter hoogte van een oversteekplaats voor fietsers, een aanrijding plaatsgevonden tussen de personenauto waarin verdachte als bestuurder reed en een fietsster (hierna ook: het slachtoffer). Het slachtoffer stak met haar fiets door rood de oversteekplaats over op het moment dat verdachte met groen licht en hoge snelheid aan kwam rijden. Verdachte trapte op de rem maar kon zijn voertuig niet meer op tijd tot stilstand brengen en kwam met de voorzijde van zijn voertuig in botsing met de rechterzijde van de fiets. Het slachtoffer werd als gevolg van de aanrijding door de lucht geslingerd en kwam ongeveer 30,5 meter voorbij de plaats van de aanrijding op het wegdek terecht.1 Het slachtoffer is op 16 juni 2014 in het ziekenhuis ten gevolge van de verwondingen die zij door de aanrijding heeft opgelopen, overleden.2
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. Zij heeft het door haar bewezen geachte als grove schuld gekwalificeerd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde en zich op het standpunt gesteld dat verdachte hooguit zeer onvoorzichtig, althans aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging3
Snelheid:
Na het ongeval was een remspoor van meer dan 80 meter op het wegdek en in de berm te zien.
Verder hebben meerdere getuigen verklaard dat zij een auto met hoge snelheid de oversteekplaats zagen of hoorden naderen. Getuige [getuige 1] hoorde vanuit de richting van de Kanaalweg het geluid van een slippende auto.4 Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij, vlak nadat de zwarte auto haar en haar moeder met hoge snelheid voorbij was gereden, een voertuig heel hard hoorde remmen, gevolgd door het geluid van een harde klap. Ze zag het meisje dat ze eerder op de kruising had zien staan door de lucht vliegen.5 Getuige [getuige 3] hoorde een auto heel hard aankomen en draaide zich daarom om. Ze zag vrijwel direct dat die auto begon te remmen. Ze zag een lichaam in een boog door de lucht vliegen.6
Verdachte heeft zelf zowel tegenover de politie als tegenover de rechter-commissaris ontkend dat hij met veel te hoge snelheid heeft gereden. Hij dacht dat hij niet harder had gereden dan 55 a 60 kilometer per uur. Ter terechtzitting heeft de verdachte aan deze eerdere verklaringen toegevoegd dat hij de uitkomst van het technisch onderzoek niet betwist, maar dat hij voor zijn gevoel niet harder heeft gereden dan 60 a 70 kilometer per uur.7
Blijkens de berekeningen aan de hand van de lengte van het linker remblokkeerspoor in de verkeersongevallenanalyse van 18 juni 2014 zou de oorspronkelijk gereden snelheid van verdachte 115 kilometer per uur hebben bedragen.8 In de uitgebreide ongevallenanalyse van 4 augustus 2014 heeft ten aanzien van die berekeningen – met meerekenen van het gegeven dat het rechter blokkerspoor zich een groot aantal meters voortzette in de berm – een correctie plaatsgevonden op de gemiddelde remvertraging, zodat de minimale snelheid van verdachte is vastgesteld op 103,82 kilometer per uur en de maximale snelheid op 107,28 kilometer per uur.9
De rechtbank acht de resultaten van de uitgebreide ongevallenanalyse betrouwbaar en zal gelet op het vorenstaande uitgaan van een snelheid van 105 kilometer per uur.
Opzet/ schuld
Nu vaststaat dat verdachte op de Kanaalweg in Leiden ruim twee keer zo hard heeft gereden als de aldaar geldende maximaal toegestane snelheid, zal de rechtbank moeten oordelen of deze gedraging, gegeven de aard en de ernst daarvan alsmede de overige omstandigheden van het geval, leidt tot de conclusie dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer of dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Om tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde doodslag te komen dient verdachte de bedoeling te hebben gehad om het slachtoffer te doden of in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat zijn rijgedrag tot een dodelijk verkeersslachtoffer zou leiden. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat ook voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer onvoldoende grond aanwezig is. Er was nauwelijks verkeer op de Kanaalweg en het verkeerslicht voor verdachte stond op groen. Het enkele feit dat verdachte met veel te hoge snelheid de oversteekplaats heeft genaderd is onvoldoende om tot de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet op een ongeval met dodelijke afloop te concluderen.
Verdachte wordt van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Om de aanwezigheid van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te beoordelen, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake was van roekeloosheid of dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen.
Volgens vaste jusrisprudentie, met name meerdere recente uitspraken van de Hoge Raad, wordt roekeloosheid, zijnde de zwaarste aan opzet grenzende schuldvorm, slechts in uitzonderlijke gevallen aangenomen. Uit de bewijsmiddelen dient dan te volgen dat door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen waarvan verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn. Hiervan is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken.
Van onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen is sprake indien het handelen wederrechtelijk was en de gevolgen daarvan voorzienbaar. Nu verdachte het dubbele van de toegestane maximale snelheid heeft gereden is daarmee de wederrechtelijkheid van zijn handelen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte de gevolgen van zijn wederrechtelijke handelen kon en behoorde te voorzien. Hij kende de weg en wist dat hij een oversteekplaats voor fietser- en bromfietsers naderde. Daarbij had hij ook kunnen voorzien dat hij, als er een fietser ongeacht de kleur van het verkeerslicht op dat moment zou oversteken, niet in staat zou zijn om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen en dat door zo te handelen de reële kans ontstond dat er een dodelijk slachtoffer zou vallen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 15 juni 2014 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Kanaalweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend
- te rijden met een snelheid van (ongeveer) 105 km/u terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan en
- een oversteekplaats te naderen, terwijl hij zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast aan die wegsituatie en
- niet zijn voertuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
- onvoldoende aandacht te hebben voor het overstekende verkeer,
tengevolge waarvan hij [slachtoffer] heeft aangereden,
waardoor die [slachtoffer] werd gedood,
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet (de Wegenverkeerswet 1994) vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden (door op de Kanaalweg te rijden met een snelheid van ongeveer 105 km/u).
7 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 80 (tachtig) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van 240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 (honderdtwintig) DAGEN;
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 2 (twee) JAREN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, rechter,
mr. S.M. Krans, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Hamelink , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2014.
Mrs. Louwinger-Rijk en Krans zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.