Overwegingen
1. In 2012 heeft eiser onder meer inkomen genoten van[A] en van de [B]. De inkomsten van[A] en [B] zien op werkzaamheden van eiser als voetballer.
2. Met dagtekening 11 januari 2014 is de aanslag aan eiser opgelegd. Verweerder heeft daarbij het van[A] en [B] ontvangen inkomen aangemerkt als belastbaar loon.
3. Gedurende de drie maanden die eiser in 2012 bij[A] voetbalde heeft die stichting voor de loonheffing een bijtelling voor privégebruik auto berekend van € 74 per maand (€ 124 -/- € 50 aan eigen bijdrage). In totaal bedroeg de bijtelling dan ook € 222.
4. Ten behoeve van zijn werkzaamheden voor[A] en [B] heeft eiser in 2012 € 2.126 aan kosten gemaakt.
5. Eiser heeft met dagtekening 8 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en voor het jaar 2012 een herziene aangifte IB/PVV ingediend. In de herziene aangifte heeft eiser het onder 3 genoemde bedrag van € 222 in aftrek gebracht als eigen bijdrage voor privégebruik van zijn auto. Daarnaast heeft eiser het onder 4 genoemde bedrag van € 2.126 in aanmerking genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden.
6. Naast de vraag of eiser het bedrag van € 222 als eigen bijdrage voor privégebruik van de auto in aftrek mag brengen op zijn inkomen spitst het geschil zich toe op de vraag of voor het jaar 2012 sprake is geweest van dienstbetrekkingen tussen eiser en[A] en tussen eiser en [B].
7. Eiser neemt het standpunt in dat hij het bedrag van € 222 in mindering op zijn bijtelling voor privégebruik auto mocht brengen omdat de bijtelling ruimschoots werd overschreden door alleen al de brandstofkosten die hij gemaakt heeft ten behoeve van de auto die[A] hem ter beschikking had gesteld. Daarnaast stelt eiser dat hij niet in dienstbetrekking is geweest bij de voetbalclubs[A] en [B], omdat geen sprake was van een gezagsverhouding. Het bedrag van € 2.126 dat hij aan kosten heeft moeten maken ten behoeve van zijn werkzaamheden voor[A] en [B] is derhalve aftrekbaar, aldus eiser.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.249.
8. Verweerder betwist de standpunten van eiser. De bijtelling voor het gebruik van de auto kan niet in aftrek komen op het inkomen van eiser en de werkzaamheden voor[A] en [B] zijn verricht in het kader van dienstbetrekkingen. De kosten die eiser heeft moeten maken ten behoeve van zijn werkzaamheden voor[A] en [B] zijn daarom niet aftrekbaar.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 13bis, negende lid, van de Wet LB 1964 (tekst 2012) mag, indien de eigen bijdrage voor privégebruik van de auto van de zaak in een loontijdvlak hoger is dan de bijtelling voor het desbetreffende loontijdvak en op kalenderjaarbasis geen sprake is van een negatief saldo, dit negatieve saldo in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de bijtelling.
11. De rechtbank verwerpt eisers standpunt dat het bedrag van € 222 in aftrek kan worden gebracht nu zijn brandstofkosten de bijtelling hebben overschreden. Brandstofkosten zijn niet aftrekbaar van de bijtelling. De stelling van eiser dat er nog andere kosten zijn dan brandstofkosten die in aanmerking komen voor aftrek, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Hierbij overweegt de rechtbank dat dergelijke kosten niet door eiser gespecificeerd zijn en dat artikel 13bis, negende lid, van de Wet LB 1964 niet van toepassing is op aan derden betaalde kosten. Verweerder heeft daarom het bedrag van € 222 terecht niet als eigen bijdrage in aanmerking genomen.
12. Ter zake van het al dan niet bestaan van een dienstbetrekking overweegt de rechtbank als volgt. De privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet LB 1964 is gebaseerd op de in artikel 7:610, eerste lid, BW genoemde arbeidsovereenkomst:
‘De arbeidsovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon zekere tijd arbeid te verrichten.’
Uit die bepaling volgt dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, dient te zijn voldaan aan de volgende elementen:
- de werknemer is verplicht tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere
tijd;
- de werkgever heeft een verplichting tot het betalen van loon;
- er moet sprake zijn van een gezagsverhouding.
13. Met verweerder acht de rechtbank aannemelijk dat zowel in zijn relatie tot[A] als tot [B] sprake was van een dienstbetrekking. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser op de loonlijst stond bij zowel[A] als bij [B] en eiser, als tegenprestatie, werkzaam was als voetballer. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat daarbij steeds sprake was van een gezagsverhouding. Eiser heeft immers aan de werkzaamheden die hij voor[A] en [B] heeft verricht niet vrijelijk invulling kunnen geven. Zo heeft verweerder onweersproken gesteld dat eiser gehouden was opdrachten en aanwijzingen van de trainer te volgen. Als voorbeeld is daarbij gewezen op de omstandigheid dat eiser[A] heeft verlaten uit onmin met de trainer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bedrag van € 2.126 dat eiser aan kosten gemaakt heeft ten behoeve van zijn werkzaamheden voor[A] en [B] dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.